ECLI:NL:RBLIM:2017:5899

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
5088874 CV EXPL 16-4911
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ondervervoerder voor schade door vervoerder; CMR-regelgeving en overmacht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen de vennootschappen Europeenne Fret Express S.A.S. en AXA France S.A. aan de ene kant, en BCW Transport B.V. aan de andere kant, met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade aan een lading frisdrank die verloren is gegaan tijdens het vervoer. De feiten van de zaak zijn als volgt: Europeenne heeft in maart 2015 de opdracht gekregen om 28 pallets frisdrank van Rodgau in Duitsland naar Londen te vervoeren. Deze opdracht is uitbesteed aan BCW, die op zijn beurt het vervoer heeft aangeboden via een vrachtuitwisselingssysteem. Een Poolse vervoerder, DREM, heeft zich aangemeld voor het vervoer, maar de lading is verloren gegaan na ontvangst in Rodgau. BCW heeft DREM aansprakelijk gesteld, maar DREM heeft de aansprakelijkheid afgewezen en beweerde dat de vervoersdocumenten vervalst waren.

Europeenne en AXA hebben vervolgens BCW aangeklaagd voor schadevergoeding, omdat AXA als verzekeraar van Europeenne een schikking had getroffen met Highwood, de opdrachtgever van Europeenne, en een bedrag van € 12.954,00 had betaald voor de verloren lading. De kantonrechter heeft geoordeeld dat BCW niet als opvolgend vervoerder kan worden aangemerkt en dus niet aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat BCW geen partij was bij de vervoerovereenkomst en dat de aansprakelijkheid voor de schade bij Europeenne ligt, die als hoofdvervoerder fungeerde. De rechtbank heeft de vordering van Europeenne en AXA tot schadevergoeding toegewezen, met inachtneming van de gemaakte kosten en rente.

De kantonrechter heeft BCW veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 13.865,62 aan Europeenne en AXA, inclusief proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.J.J. Los op 21 juni 2017.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: 5088874 CV EXPL 16-4911
Vonnis van de kantonrechter van 21 juni 2017
in de zaak van
1. de vennootschap naar buitenlands recht
EUROPEENNE FRET EXPRESS S.A.S.
gevestigd te Saint André d’Apchon (Frankrijk),
2. de vennootschap naar buitenlands recht
AXA FRANCE S.A.,
gevestigd te Nanterre (Frankrijk)
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde mr. R.A.D. Blaauw,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BCW TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Wijnandsrade, gemeente Nuth,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigden mr. J.M. Wolfs.
Partijen zullen hierna Europeene, AXA en BCW genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juli 2016,
  • de conclusie van antwoord,
  • de akte van Europeenne en AXA,
  • de antwoordakte van BCW,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Highwood heeft Europeenne opdracht gegeven om in maart 2015 in totaal 28 pallets met frisdrank over de weg te vervoeren van Rodgau in Duitsland naar London in Groot-Brittannië. Europeenne heeft het vervoer op of omstreeks 24 maart 2015 uitbesteed aan BCW voor de prijs van € 1.450,00.
2.2.
BCW heeft de opdracht uitgezet in het vrachtuitwisselingssysteem Teleroute. Via Teleroute heeft zich een partij aangemeld voor het vervoer die zich heeft gepresenteerd als de Poolse vervoerder DREM.
2.3.
Op 26 maart 2015 is de lading in ontvangst genomen in Rodgau. Daarbij zijn vervoersdocumenten verstrekt volgens welke de lading in ontvangst is genomen door DREM met behulp van een trekker met het kenteken [kenteken] . De lading is vervolgens verdwenen.
2.4.
BCW heeft DREM bij brief van 29 maart 2015 aansprakelijk gesteld voor de schade. DREM heeft bij brief van 3 april 2015 aansprakelijkheid afgewezen en daartoe gesteld dat zij de lading niet in ontvangst heeft genomen en dat de vervoersdocumenten zijn vervalst. BCW heeft aangifte gedaan van verduistering.
2.5.
Highwood heeft Europeenne aangesproken tot schadevergoeding voor de verdwenen lading. Zij hebben daarover een schikking getroffen, op grond waarvan AXA als verzekeraar van Europeenne een bedrag van € 12.954,00 aan Highwood heeft betaald.

3.Het geschil

3.1.
Europeenne en AXA vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, BCW zal veroordelen om aan hen, althans een van hen, te betalen:
€ 12.724,00 aan schadevergoeding, met rente,
€ 1.141,62 aan expertisekosten,
€ 900,00 aan buitengerechtelijke kosten.
3.2.
BCW heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter hierna ingaan, voor zover die relevant zijn voor de beslissing in deze zaak.

4.De beoordeling

CMR
4.1.
Op de vordering van Europeenne en AXA is van toepassing het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg van 19 mei 1956 (CMR), omdat is voldaan aan de voorwaarden van art. 1 CMR.
4.2.
Ingevolge art. 31 lid 1, aanhef en onder a, CMR is deze rechtbank bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
Aansprakelijkheid
4.3.
BCW heeft in hoofdzaak aangevoerd dat de partij die zich heeft gepresenteerd als DREM opvolgend vervoerder is, zodat alle ondervervoerders opvolgend vervoerder zijn geworden. Naar de mening van BCW staat art. 36 CMR er dan aan in de weg dat zij aansprakelijk wordt gehouden voor de schade, omdat zij niet de eerste en niet de laatste vervoerder is en evenmin de vervoerder die het deel van het vervoer uitvoerde gedurende welke het verlies van de goederen heeft plaatsgevonden.
4.4.
Europeenne was hoofdvervoerder en eerste vervoerder in de zin van art. 36 CMR ten aanzien van de onderhavige vervoerovereenkomst en als zodanig jegens de rechthebbende Highwood aansprakelijk voor de schade door het verlies van de goederen .
4.5.
BCW heeft het vervoer niet feitelijk uitgevoerd en de goederen niet in ontvangst genomen. Zij is daarom geen opvolgend vervoerder in de zin van art. 34 CMR. Dat brengt mee dat BCW geen partij bij de vervoerovereenkomst is geworden en dus niet uit dien hoofde rechtstreeks jegens Highwood aansprakelijk is voor de schade. Niet van belang is of de partij die zich als DREM heeft gepresenteerd, opvolgend vervoerder is geworden. Indien dit het geval is, wordt BCW niet eveneens opvolgend vervoerder, maar geeft dat Highwood een rechtstreekse vordering op die partij. Het door BCW genoemde arrest HR 15 september 2015 [1] maakt dat niet anders. Daaruit volgt slechts dat de partij die zich als DREM heeft gepresenteerd, opvolgend vervoerder kan zijn, ook al zijn Europeenne en BCW alleen ‘papieren’ vervoerders geweest.
4.6.
Omdat BCW geen opvolgend vervoerder is, zijn op de verhouding tussen Europeenne en BCW de artikelen 34 tot en met 40 CMR niet van toepassing.
Tussen Europeenne en BCW is echter een (onder)vervoerovereenkomst gesloten. In de verhouding tussen deze partijen geldt Europeenne als opdrachtgever en BCW als vervoerder. Ingevolge art. 3 CMR is BCW aansprakelijk voor de daden en nalatigheden van de partij die zich heeft gepresenteerd als DREM, omdat zij zich voor de bewerkstelliging van het onderhavige vervoer van deze partij heeft bediend, wanneer deze partij handelde in de uitoefening van haar werkzaamheden. Ook als deze partij de goederen heeft verduisterd, nadat die in ontvangst waren genomen, is dat een handelen in het kader van het te verrichten vervoer en dus in de uitoefening van de werkzaamheden. Het verweer van BCW op dit punt faalt. Bewijslevering is niet aan de orde.
Overmacht
4.7.
Ingevolge art. 17 lid 1 CMR is BCW jegens Europeenne aansprakelijk voor het verlies van de goederen. BCW is krachtens art. 17 lid 2 CMR ontheven van deze aansprakelijkheid, onder meer, indien het verlies is veroorzaakt door schuld van de rechthebbende of door omstandigheden die BCW niet heeft kunnen vermijden en waarvan zij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
4.8.
BCW heeft in dit verband in de eerste plaats gesuggereerd dat medewerkers van de frisdrankfabrikant betrokken zijn bij de verduistering. Deze suggestie is niet met concrete feiten of omstandigheden toegelicht. De stelling dat ‘er wel degelijk aanwijzingen zijn’, houdt niets in als die aanwijzingen niet worden genoemd. Nu BCW geen aanwijzing naar voren heeft gebracht, moet het ervoor worden gehouden dat sprake is van speculatie en zal het verweer op dit punt als onvoldoende toegelicht worden gepasseerd. BCW komt aan bewijslevering dus niet toe.
4.9.
BCW heeft verder aangevoerd dat haar niets valt te verwijten wat betreft haar keuze voor de partij die zich heeft gepresenteerd als DREM. Dat is echter niet voldoende.
In art. 3 CMR ligt besloten dat in de verhouding tussen Europeenne en BCW de gevolgen van de keuze van BCW voor de partij die zich heeft gepresenteerd als DREM, voor rekening van BCW komen. Europeenne heeft op de beslissing van BCW om het vervoer uit te besteden en de keuze voor de partij aan wie zij het vervoer uitbesteedde ook geen invloed gehad.
Schade
4.10.
Nadat Europeenne en AXA bij akte een bewijs van betaling van het schikkingsbedrag van € 12.954,00 hadden overgelegd, heeft BCW haar verweer op dit onderdeel laten varen. Het schikkingsbedrag minus het eigen risico van € 230,00 komt daarom als schade voor vergoeding in aanmerking.
4.11.
Niet in geschil is dat een bedrag van € 1.141,62 aan expertisekosten tot de schade van Europeenne en AXA moet worden gerekend.
4.12.
BCW heeft zich verzet tegen toewijzing van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gebleken dat andere werkzaamheden van voldoende betekenis zijn verricht dan die waarvoor de regeling van art. 237 e.v. Rv in een vergoeding voorziet. De vordering zal op dit onderdeel worden afgewezen.
Slotsom
4.13.
De vordering van Europeenne en AXA is toewijsbaar tot een bedrag van in totaal
€ 13.865,62, met rente.
4.14.
Er is geen reden om partijen op enig punt toe te laten bewijs te leveren, omdat geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot een andere beslissing kunnen leiden.
4.15.
BCW zal worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder die van het incident, omdat zij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De kosten aan de zijde van Europeenne en AXA worden begroot op:
  • dagvaarding € 99,87
  • griffierecht € 941,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.940,87

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt BCW om aan Europeenee en AXA tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 13.865,62 te betalen, te vermeerderen met de rente als bedoeld in art. 27 CMR over € 12.724,00 vanaf 7 april 2015 tot aan de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt BCW in de proceskosten van Europeenne en AXA, tot op heden begroot op € 1.940,87,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken.
type: WL
coll: