ECLI:NL:RBLIM:2017:5133

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
03/659338-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en mishandeling van kinderen door moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die beschuldigd werd van poging tot moord op haar dochter en mishandeling van haar zoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geprobeerd heeft haar dochter te vermoorden, maar dat zij niet strafbaar is omdat zij zelf is gestopt met deze poging zonder dat een andere persoon of omstandigheid hieraan heeft bijgedragen. De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte haar zoon heeft mishandeld, waarvoor zij wel strafbaar werd geacht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van tien jaar en een aantal bijzondere voorwaarden. De zaak kwam aan het licht na een melding van de moeder van de verdachte, waarbij verstikkingsverschijnselen bij de dochter werden geconstateerd. Het NFI concludeerde dat de dochter verwurging had ondergaan, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot moord. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de toediening van Lyrica aan de zoon, maar dat de verdachte wel verantwoordelijk was voor de mishandeling door het nalaten van het veilig opbergen van medicatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord op de zoon, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659338-16
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 juni 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in PI Zuid Oost - HvB Ter Peel te Evertsoord.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.J. Rubberg, advocaat kantoorhoudende te Echt.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 mei 2017. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:geprobeerd heeft haar dochter te vermoorden, of haar dochter heeft geprobeerd zwaar te mishandelen of haar dochter heeft mishandeld;
Feit 2:de plannen om haar zoon te vermoorden, de plannen om haar zoon om het leven te brengen dan wel haar plannen om haar zoon zwaar te mishandelen, heeft voorbereid, dan wel haar zoon heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Allereerst wijst de officier van justitie op het gegeven dat in het onderhavige opsporingsonderzoek de telefoons en diverse elektronische gegevensdragers van verdachte door opsporingsambtenaren digitaal zijn onderzocht, zonder uitdrukkelijke tussenkomst van een officier van justitie. Dit levert volgens de officier van justitie een onherstelbaar vormverzuim op. Zij geeft aan dat zij wel met de politie contact heeft gehad over dit onderzoek en had men zich destijds gerealiseerd dat een uitdrukkelijke bemoeienis van de officier van justitie hiermee vereist was, zij, gelet op de feiten en omstandigheden die toen bekend waren, zij zonder meer de opdracht tot onderzoek zou hebben gegeven. De consequentie hiervan is volgens de officier van justitie dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Voorts kan volgens de officier van justitie worden vastgesteld dat bij de dochter van verdachte (hierna: [slachtoffer 1] ), naar aanleiding van een melding van de moeder van verdachte (hierna: [moeder verdachte] ), op 2 augustus 2016 verstikkingsverschijnselen, petechiën genoemd, en oogwitbloedingen zijn vastgesteld, welk letsel past bij verwurging. Door het NFI is vervolgens vastgesteld dat de aanwezigheid van veel petechiën, op de desbetreffende delen van het hoofd en het halsgebied, zeer suspect is voor een heftig doorgemaakt incident bestaande uit afvloedbelemmering van bloed uit het hoofd in het kader van omsnoerend en/of samendrukkende krachtinwerking(en) op de hals. Voorts stelt het NFI vast dat een medische oorzaak en slapen met het gezicht onder, op of in een kussen als uitgesloten kan worden beschouwd als oorzaak voor de petechiën verspreid over het hoofd vanaf de hals rechts/zijwaarts en van de 2 oogwitbloedingen links. Volgens de officier van justitie staat daarmee vast dat [slachtoffer 1] op 2 augustus 2016 letsel in de vorm van petechiën en oogwitbloedingen had die zijn veroorzaakt door verwurging, al dan niet in combinatie met verstikking/smoren. Het NFI verklaart voorts dat petechiën vrijwel direct tot na hooguit enkele minuten verspreid over het gelaat zichtbaar kunnen worden en dat deze doorgaans verdwijnen binnen 3 tot 7 dagen. Voorts verklaart het NFI dat minimaal 15 seconden moet worden gewurgd of gesmoord alvorens petechiën zichtbaar worden, maar dat de dood bij een kind zeer snel kan intreden (seconden) bij samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, als daarbij reflexmatige hartritmestoornis optreedt. Het is dus meer geluk dan wijsheid dat [slachtoffer 1] nog leeft en het slechts is gebleven bij een poging, aldus de officier van justitie.
Vervolgens stelt de officier van justitie vast dat beide kinderen zonder letsel zijn gaan slapen op 31 juli 2017 en hoogstwaarschijnlijk tot 3.27 uur geen letsel hadden. De officier van justitie concludeert dat tussen 30 juli 2016 om 20.50 uur en 31 juli 2016 om 14.05 uur is geprobeerd [slachtoffer 1] te wurgen, al dan niet in combinatie met verstikken/smoren, waardoor de geconstateerde petechiën en oogwitbloedingen zijn veroorzaakt. Uit de opgenomen telefoongesprekken met [moeder verdachte] , [naam 1] en [vader slachtoffers] , de mails aan [naam 2] en getuige [getuige 1] , de door verdachte gemaakte foto van de slapende kinderen en haar eigen verklaring omtrent het wakker worden in de ochtend van 31 juli 2016 rond 6, 8 en 10 uur, blijkt dat verdachte de hele nacht op haar kamer, bij haar kinderen aanwezig was.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat [naam 3] de kinderen zou hebben geprobeerd te wurgen toen hij verdachte wat snacks bracht op haar kamer, acht de officier van justitie niet aannemelijk. Er zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die kunnen bevestigen dat er een derde persoon in de kamer is geweest van verdachte en haar kinderen. Hiermee staat het voor de officier van justitie vast dat verdachte degene is geweest die haar eigen dochter heeft geprobeerd te verwurgen, al dan niet in combinatie met verstikken/smoren.
Dat sprake is geweest van opzet op de dood blijkt volgens de officier van justitie uit de aangetroffen afscheidsbrief waarin verdachte onder andere aangeeft dat ze “met de kids over jullie (
[moeder verdachte] en [vader slachtoffers]) zal waken”. Bovendien verklaart [vader slachtoffers] dat [moeder verdachte] op 1 augustus 2016 tegen hem heeft gezegd dat verdachte op 30 juli 2016 tegen haar had gezegd dat ze er een einde aan wilde maken en dat ze de kinderen daarin mee zou nemen.
Uit dit alles kan volgens de officier van justitie worden vastgesteld dat het plan om uit het leven te stappen, samen met haar kinderen, zich die avond langzaam heeft gevormd bij verdachte. In combinatie met het feit dat [slachtoffer 1] minimaal 15 seconden is gewurgd, al dan niet in combinatie met verstikken/smoren, blijkt niet alleen het opzet op de dood, maar ook de voorbedachte raad, zodat volgens de officier van justitie het onder feit 1 primair tenlastegelegde, de poging tot moord op [slachtoffer 1] , wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Van vrijwillige terugtred is niet gebleken, er zijn geen aanknopingspunten voor.
Ten aanzien van feit 2, betreffende de zoon van verdachte ( [slachtoffer 2] ), vordert de officier van justitie vrijspraak voor het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde, omdat daarvoor onvoldoende wettig bewijsmateriaal beschikbaar is.
Het meest subsidiaire, de mishandeling, kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen. De toxicoloog van het NFI concludeert dat in het haar van [slachtoffer 2] pregabaline is aangetoond en dat dit het werkzame bestanddeel van Lyrica is. De meest voorkomende bijwerking van pregabaline is duizeligheid. Kinderen kunnen wankel gaan lopen bij gebruik van Lyrica en Lyrica mag niet worden toegepast bij kinderen. Vaststaat dat er Lyrica in huis was bij verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte slordig omging met haar medicatie en dat er op 31 juli 2016 een leeg zakje waar de Lyrica in had gezeten op tafel lag. De officier van justitie concludeert dat [slachtoffer 2] wankel liep als gevolg van Lyrica en dat dit tussen 30 juli 2016 om 22.10 uur en 31 juli 2016 om 9.55 uur moet zijn toegediend.
Aangezien reeds is vastgesteld dat verdachte de enige persoon is die bij haar kinderen is geweest tussen 30 juli 2016 om 20.50 uur en 31 juli 2016 om 14.05 uur, waarbinnen ook bovengenoemde periode valt, kan het niet anders dan dat verdachte de bij [slachtoffer 2] aangetroffen Lyrica aan [slachtoffer 2] heeft toegediend in de bewuste nacht/ochtend. Onder toedienen valt ook het zodanig rond laten slingeren van medicijnen door verantwoordelijken dat deze binnen het bereik van zeer jonge kinderen komen en zij dit zelf innemen. Het is een feit van algemene bekendheid dat medicijnen op recept niet mogen worden toegediend aan anderen, laat staan aan kinderen, omdat de effecten hiervan schadelijk kunnen zijn. Ook verdachte was zich hiervan bewust, aangezien zij een tijd lang is gecontroleerd vanuit Anacare op het goed opbergen van de medicijnen. Verdachte had dan ook, volgens de officier van justitie, voorwaardelijk opzet op het mishandelen van [slachtoffer 2] door het toedienen van Lyrica. Op grond hiervan acht de officier van justitie feit 2, meest subsidiair, wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat van het onderdeel “verwurging/verstikking” moet worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
In de kern komt het standpunt van verdachte erop neer dat zij weliswaar haar herinneringen aan 31 juli 2016 kwijt is, maar dat zij haar kinderen nooit iets aan zou doen. De verdediging bepleit dan ook allereerst volledige vrijspraak. Niet kan worden uitgesloten dat iemand anders dan verdachte [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] iets heeft aangedaan. Vóór verdachte pleit dat zij zich strijdvaardig toonde in de nacht van 30 op 31 juli 2016 in haar communicatie met onder meer [vader slachtoffers] ze wilde vechten tegen de uithuisplaatsing. Dat strookt niet met de verweten poging tot moord of doodslag in die nacht. Feit is dat niet uit het dossier blijkt op welk moment [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] iets werd aangedaan. Er moet dus getwijfeld worden over de vraag of verdachte de enige was die in de bewuste nacht bij haar kinderen is geweest en aldus over de vraag of verdachte degene was die de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De verdediging merkt op dat bij twijfel vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 2 merkt de verdediging op dat de toediening van Lyrica of een andere niet lichaamseigen stof bij [slachtoffer 2] niet uit het strafdossier blijkt. Volgens de toxicoloog is het niet mogelijk uitspraken te doen over de blootstelling aan Lyrica in de drie maanden voordat het haar werd afgenomen bij [slachtoffer 2] . Er is dus geen hard bewijs voor de stelling dat [slachtoffer 2] in het weekend van 30 en 31 juli 2016 werd blootgesteld aan Lyrica. De Lyrica in het haar van [slachtoffer 2] moet dus het gevolg zijn van een inname van Lyrica vóór 20 juli 2016, of van een externe besmetting door verontreiniging van het haar van buitenaf. De verklaring van getuige [getuige 2] dat de kinderen wankel liepen, is voor wat betreft [slachtoffer 2] veel minder duidelijk dan wat betreft [slachtoffer 1] . Zo viel [slachtoffer 2] niet om, maar zou hij enkel niet stabiel hebben gelopen en zich tijdens het staand eten van een bakje yoghurt vastgehouden hebben aan een tafel, hetgeen niet vreemd is voor een kind van 2,5 jaar oud. Daarnaast blijkt niet uit het dossier dat sprake is geweest van verwurging of verstikking van [slachtoffer 2] . Ook is niet gebleken van strafbare voorbereidingshandelingen die bestaan uit het voorhanden hebben van Lyrica met de bestemming om daarmee een misdrijf te begaan: verdachte had de medicatie immers voorhanden in verband met haar eigen medische klachten. De verdediging concludeert dan ook dat alle onder 2 tenlastegelegde feiten niet bewezen kunnen worden.
Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat, mocht de rechtbank oordelen dat [slachtoffer 2] wél Lyrica werd toegediend, deze toediening geen begin van uitvoering behelst die voor de strafbare poging tot een misdrijf vereist is. Het enkel toedienen van een kleine hoeveelheid Lyrica leidt niet tot het intreden van de dood of van zwaar lichamelijk letsel: dit blijkt al uit het feit dat [slachtoffer 2] niets heeft overgehouden aan de toediening van Lyrica. Nu niet bekend is hoeveel Lyrica zou zijn toegediend en niet bekend is bij welke hoeveelheid Lyrica bij kinderen de dood of zwaar lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt, kan niet worden gesteld dat de toediening van Lyrica naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] om het leven te brengen of zwaar lichamelijk letsel te bezorgen. De onder 2 als poging tenlastegelegde feiten kunnen niet bewezen worden.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat het nog maar de vraag is of toediening van Lyrica kan worden gekwalificeerd als een mishandeling. Het gaat om toediening van een medicijn waarvan niet kan worden vastgesteld dat dit in een overdosis is gebeurd. Bovendien gaat het om een medicijn waarop kinderen niet slechter reageren dan volwassenen. Volgens de raadsman kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] pijn heeft gehad naar aanleiding van deze toediening, laat staan dat hij er letsel aan heeft overgehouden. De duizeligheid, waarover getuige [getuige 2] heeft verklaard, is niet aan te merken als een benadeling van de gezondheid. Daarbij is van belang dat – zeker een lichte vorm van – duizeligheid ongevaarlijk is en vanzelf verdwijnt. Het ‘een beetje duizelig maken’ van een ander kan niet als mishandeling worden gekwalificeerd en ook daarom dient vrijspraak voor dit feit te volgen.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, nu – mocht er vanuit worden gegaan dat verdachte haar kinderen wilde doden – sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Niet is gebleken van enige externe prikkel die ertoe heeft geleid dat verdachte haar poging heeft gestaakt. Het moet dan ook zo zijn geweest dat verdachte zich tijdens de verwurging of verstikking van [slachtoffer 1] vrijwillig heeft bedacht: zij is vrijwillig tot inkeer gekomen.
Ten aanzien van het door de officier van justitie benoemde vormverzuim, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank vangt aan met de toetsing van het reeds door de officier van justitie geconstateerde vormverzuim. Een groot aantal processen-verbaal in het strafdossier is immers opgemaakt naar aanleiding van en door de bevindingen die voortvloeien uit de berichten en telefoongesprekken die met de onderzochte telefoons zijn verstuurd en gevoerd.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) volgt dat indien onderzoek (bijvoorbeeld naar smartphones) slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal opgeslagen of beschikbare gegevens, de daarmee samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, waardoor de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, zoals neergelegd in de artikelen 94 juncto 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering daarvoor voldoende legitimatie is. Uit dit arrest volgt echter ook dat indien het onderzoek zó verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de – in dit geval – smartphone, dat onderzoek jegens verdachte onrechtmatig kan zijn, indien het onderzoek heeft plaatsgevonden zonder tussenkomst van een officier van justitie. In het bijzonder, wanneer het gaat om onderzoek van alle opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen, zoals in dit geval is gebeurd door de applicatie ‘UFED-reader’ in te zetten.
In dit geval is, hetgeen ook niet door de verdediging wordt betwist, voorafgaand aan het geven van de toegangscodes van de in beslag genomen telefoons van verdachte, contact geweest tussen het onderzoeksteam en de officier van justitie en is door de officier van justitie beslist dat als verdachte haar codes niet zou geven, de telefoons naar het NFI zouden zijn gestuurd voor nader (destructief) onderzoek. De officier van justitie heeft duidelijk gemaakt dat haar streven er volledig op was gericht om de toestellen te laten onderzoeken. Zo destijds het arrest van de Hoge Raad reeds bekend zou zijn geweest, had zij zeker de opdracht gegeven. Zij was immers bereid tot destructief onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is geweest van tussenkomst van een officier van justitie als bedoeld in voornoemd arrest. Daarmee staat vast dat sprake is van een vormfout. De rechtbank stelt vast dat deze schending aan te merken is als een onherstelbaar vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a, van het Wetboek van Strafvordering: de telefoons zijn onderzocht en de gesprekken zijn uitgelezen en veiliggesteld. Gelet op de verdenking van poging tot moord op beide kinderen en het relaas van de officier van justitie is evident dat, zou de officier van justitie wel zijn verzocht om een officiersbevel, zij zonder meer zou hebben bepaald dat een dergelijk ingrijpend onderzoek naar de op de telefoons en op de diverse elektronische gegevensdragers opgeslagen gegevens moest worden verricht. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding tot toepassing van een concreet rechtsgevolg aan het vormverzuim. De rechtbank zal dan ook volstaan met de enkele constatering van het verzuim.
Feit 1
Uit het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] [2] blijkt dat zij en haar vriend [naam 4] rond 21.15 uur de kamer van verdachte bij Anacare (te Echt-Susteren) hebben verlaten en dat zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toen nog hebben gezien. Getuige [getuige 3] rapporteert geen letsel bij de kinderen. Uit het proces-verbaal Whatsapp-gesprek [verdachte] en [vader slachtoffers] [3] blijkt dat verdachte op meerdere momenten gedurende de avond en de nacht van 30 op 31 juli 2016, tot 3.28 uur, want op dat moment verstuurt verdachte een foto naar [vader slachtoffers] waarop twee personen zichtbaar zijn, Whatsapp-contact heeft gehad met [vader slachtoffers] . Uit het proces-verbaal Whatsapp-foto’s van 31 oktober 2016 [4] blijkt dat de twee personen op deze foto [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn en dat zij samen in bed liggen te slapen. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de Whatsapp-gesprekken die zij met [vader slachtoffers] voert gedurende die avond en nacht (van 30 op 31 juli 2016) géén letsel ter sprake brengt dat zij geconstateerd zou hebben bij [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 2] .
Uit het proces-verbaal Call Recorder 22-03-18 [5] , blijkt dat verdachte in een telefoongesprek met haar moeder vertelt dat ze het letsel, bestaande uit
‘dat rooie’en
‘het rooie in de ogen’, in de ochtend, toen ze [slachtoffer 1] uit belde haalde, constateerde. Uit het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] [6] (stagiair bij Anacare) blijkt dat [verdachte] tegen [getuige 2] heeft verklaard dat ze al om 8.00 uur wakker waren (
de rechtbank begrijpt: verdachte en de kinderen).
Uit de rapportage van het Forensisch medisch onderzoek inzake [slachtoffer 1] [7] blijkt dat bij [slachtoffer 1] in het gelaat en op de rechter en linkerzijde van de hals onder de oren diffuus verspreide puntvormige bloeduitstortingen in de huid zichtbaar waren en dat er in het linkeroog subconjunctivale bloedingen zichtbaar waren. Uit het rapport blijkt dat dit letsel kan ontstaan door onder andere strangulatie en is de combinatie van diffuus verspreide puntvormige bloeduitstortingen in het gelaat en de subconjunctivale bloedingen in het linkeroog zeer verdacht voor een niet-accidentele oorzaak.
Uit de rapportage van het medisch forensisch onderzoek door het NFI [8] blijkt dat de combinatie van het aantal, de verspreiding en de clustering van petechiën vanaf de hals over het hoofd en mogelijk de twee oogwitbloedingen links, op 2 augustus 2016 bij [slachtoffer 1] zonder onderliggende medische aandoening, zeer suspect is voor doorgemaakte afvloedbelemmering van aderlijk bloed van het hoofd gedurende enige tijd (waarschijnlijk minimaal 15 seconden). Voorts blijkt uit het rapport dat een gemelde toedracht, betreffende (lang) in of onder een kussen slapen geen verklaring is voor het ontstaan van de petechiën en oogwitbloedingen. Op basis van de literatuur wordt ervan uitgegaan dat er minstens circa 15-30 seconden afvloedbelemmering van bloed in het hoofd moet zijn geweest, alvorens petechiën vrijwel direct tot na hooguit enkele minuten verspreid over het gelaat zichtbaar kunnen worden. Een medische oorzaak, slapen met het gezicht onder, op of in een kussen, dragen/vastpakken van het kind kunnen, aldus het NFI, als uitgesloten worden beschouwd als oorzaak voor de petechiën verspreid over het hoofd vanaf de hals rechts/zijwaarts, en van de twee oogwitbloedingen links. Het NFI concludeert op pagina 14 van het rapport dat de aanwezigheid van veel petechiën, op de desbetreffende delen van het hoofd/halsgebied, zeer suspect is voor een heftig doorgemaakt incident bestaande uit afvloedbelemmering van bloed uit het hoofd in het kader van omsnoerende en/of samendrukkende krachtsinwerking(en) op de hals.
Nu geenszins uit het strafdossier blijkt dat er tussen 3.28 uur (het laatste moment waarop geen aanknopingspunt bestaat dat er letsel te zien was bij een van de kinderen) en 08.00 uur (het tijdstip waarop verdachte zelf
‘dat rooie’en
‘het rooie in de ogen’bij [slachtoffer 1] meldt) iemand anders bij verdachte en de kinderen in de kamer aanwezig is geweest, stelt de rechtbank vast dat in de periode dat het letsel is ontstaan en zichtbaar is geworden enkel verdachte en de kinderen in de kamer van verdachte aanwezig zijn geweest.
Op grond daarvan stelt de rechtbank ook vast dat het letsel dat bij [slachtoffer 1] is geconstateerd en dat is ontstaan door een omsnoerende en/of samendrukkende krachtsinwerking(en) op de hals, door verdachte is toegebracht. De verklaring van verdachte dat [naam 3] moet hebben getracht [slachtoffer 1] te wurgen, wordt op geen enkele wijze door enig bewijsmiddel ondersteund, zodat de rechtbank dit alternatieve scenario dat door verdachte is aangedragen niet aannemelijk acht.
Nu uit dezelfde, eerdergenoemde, rapportage van het NFI [9] blijkt dat de dood bij verwurging van een kind zeer snel kan intreden (seconden) bij samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, staat op grond hiervan, in combinatie met het feit dat de petechiën ontstaan bij een afvloedbelemmering van aderlijk bloed van het hoofd gedurende waarschijnlijk minimaal 15 seconden, vast dat verdachte bij [slachtoffer 1] minimaal 15 seconden de hals heeft omsnoerd en/of samengedrukt.
Voorts stelt de rechtbank vast dat er een afscheidsbrief [10] is aangetroffen, geschreven door verdachte, gericht aan [moeder verdachte] en [vader slachtoffers] en waarin zij aangeeft dat zij ‘met de kinderen zal waken’ over [moeder verdachte] en [vader slachtoffers] .
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte omstreeks de periode van 30 juli 2016 tot en met 31 juli 2016 op haar kamer bij Anacare in de gemeente Echt-Susteren, door [slachtoffer 1] te verwurgen en/of te verstikken heeft getracht haar opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven. Dat de afscheidsbrief grotendeels een songtekst bevat, maakt dat niet anders. Door de persoonlijke toevoeging heeft verdachte die tekst tot haar afscheid gemaakt.
Feit 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat verdachte Lyrica aan [slachtoffer 2] heeft toegediend dan wel heeft getracht hem te verwurgen of verstikken, met het voorgenomen doel hem te doden.
Voorts zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat er een relatie bestaat tussen de toediening van de Lyrica en het opzettelijk van het leven willen beroven van [slachtoffer 2] . Ook voor het verwurgen of verstikken van [slachtoffer 2] ontbreekt wettig en overtuigend bewijs.
Verder zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het meer subsidiair tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] , door hem Lyrica toe te dienen, dan wel hem te verwurgen of te verstikken.
Uit de verklaring van getuige [getuige 2] [11] blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende:
Ik was op 31 juli 2016 omstreeks 10.00-10.15 uur op de kamer (bij Anacare, te Echt-Susteren) van [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik zag dat [slachtoffer 1] raar liep, alsof ze alcohol op had. Ik zag dat [slachtoffer 1] niet stabiel liep en haar evenwicht niet kon bewaren. Ik zag vervolgens ook dat [slachtoffer 2] hetzelfde liep, ook onstabiel en hij kon zijn evenwicht ook niet bewaren. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] liepen richting het woongedeelte. Ik zag dat [slachtoffer 1] ondertussen al twee of drie keer was gevallen. [slachtoffer 2] hield zich met één hand vast aan de salontafel om niet om te vallen.
Uit de verklaring van getuige [getuige 4] [12] (begeleidster van verdachte bij Anacare) blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende:
Over het medicijngebruik van verdachte kan ik verklaren dat ze dit in eigen beheer deed. We moesten er steeds op hameren dat ze deze fatsoenlijk opruimde en buiten het bereik van de kinderen hield. Maar moeder ( [verdachte] ) keek daar niet zo nauw naar om. Voor wat betreft de kinderen, weet ik dat de medicijnen te pas en te onpas werden toegediend. De medicijnen bewaarde ze overal en nergens op haar kamer. Ze liet die slingeren.
Uit het Milieuonderzoek Pro Justitia van 27 maart 2017 blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende:
Op 30-9-15 had [slachtoffer 1] een leeg medicatiedoosje vast, zo merkte de begeleiding op. Betrokkene (verdachte) zei desgevraagd dat ze geen medicatie meer liet rondslingeren. De begeleiding zag echter meerdere medicatiestrips verspreid door de woonruimte liggen. […] De begeleiding gaf
verdachteeen afsluitbare bak voor de medicatie, hiervan maakte ze echter geen gebruik.
Uit het toxicologisch rapport [13] is gebleken dat pregabaline in de haren van [slachtoffer 2] is aangetroffen. Voorts blijkt uit het rapport dat pregabaline het werkzame bestanddeel van Lyrica is en dat de meest voorkomende bijwerking van pregabaline duizeligheid is.
Uit het proces-verbaal van bevindingen [14] is gebleken dat bij verdachte op de kamer diverse strippen Lyrica zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte meerdere malen door de begeleiding is geconfronteerd met het feit dat zij medicatie liet rondslingeren, dat Lyrica is aangetroffen op de kamer van verdachte, dat bij [slachtoffer 2] pregabaline – de werkzame stof van Lyrica – is aangetroffen en dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wankel liepen, hetgeen een van de (meest voorkomende) bijwerkingen is van Lyrica. Daarmee staat niet vast dat verdachte de Lyrica bewust heeft toegediend aan [slachtoffer 2] , maar de rechtbank ziet in het voorgaande voldoende wettig en overtuigend bewijs van de mishandeling van [slachtoffer 2] door verdachte nu zij door het willens en wetens laten rondslingeren van de Lyrica bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] het medicijn tot zich zou nemen, met de bijwerkingen van het medicijn tot gevolg. Hoewel met de duizeligheid die bij [slachtoffer 2] is geconstateerd niet vaststaat dat [slachtoffer 2] daarvan ook pijn heeft ondervonden en niet gebleken is dat [slachtoffer 2] er letsel aan heeft overgehouden, staat voor de rechtbank wel vast dat verdachte door dermate onverantwoord te handelen bij [slachtoffer 2] een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, hetgeen mishandeling impliceert, heeft teweeggebracht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
omstreeks de periode van 29 juli 2016 tot en met 2 augustus 2016, in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en met die voorbedachten rade Van der Veen meermalen, althans eenmaal, heeft gewurgd en/of heeft verstikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
in de periode van 29 juli 2016 tot en met 2 augustus 2016 in de gemeente Echt-Susteren haar kind, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door voornoemde Van der Veen, althans een niet lichaamseigen stof toe te dienen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Poging tot moord;
Feit 2
Gekwalificeerde mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Feit 1
De rechtbank stelt vast dat in de afscheidsbrief is opgenomen dat verdachte voornemens was
beidekinderen, [slachtoffer 1] èn [slachtoffer 2] , van het leven te beroven. Verder stelt de rechtbank vast dat bij [slachtoffer 2] geen petechiën of andere verwurgingsverschijnselen zijn aangetroffen, terwijl bij [slachtoffer 1] (evident) wél een begin van uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf is geconstateerd. Tot slot stelt de rechtbank vast dat op 31 juli 2016 beide kinderen in leven waren.
Dit leidt de rechtbank tot de enige denkbare conclusie dat verdachte, ondanks haar voornemen beide kinderen van het leven te beroven, tijdig is gestopt met de verwurging van [slachtoffer 1] en geen aanvang heeft gemaakt aan een poging [slachtoffer 2] te verwurgen. Uit het strafdossier zijn geen omstandigheden naar voren gekomen waaruit volgt dat een externe prikkel aan dit tijdig staken van de verwurging ten grondslag heeft gelegen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte uit eigen beweging en vanuit een eigen motivatie, haar poging heeft gestaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van vrijwillige terugtred, zodat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging terzake de wettig en overtuigend bewezen geachte poging tot moord op [slachtoffer 1] .

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en met een proeftijd van 10 jaren, met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling binnen een FPA voorziening.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft volledige vrijspraak verzocht. Verder wijst de verdediging op het feit dat verdachte zich thans ruim acht maanden in voorarrest bevindt. Mocht worden gekozen voor een voorwaardelijke straf, dan verzoekt de verdediging daarbij aansluiting te zoeken bij de in het reclasseringsadvies en de in het NIFP advies gestelde voorwaarden. Verdachte is bereid haar medewerking te verlenen aan de voorwaarden, met dien verstande dat een opname in een forensisch psychiatrische afdeling in Venray uitdrukkelijk niet haar voorkeur heeft (ze voorziet aldaar bekenden tegen te komen, omdat ze er vandaan komt, hetgeen naar haar verwachting een negatief effect op haar behandeling zal hebben).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte haar zoon heeft mishandeld. Los van het feit dat het gegeven dat het hier gaat om een jongetje van destijds twee jaar, mag hierbij niet uit het oog worden verloren dat op grond van de wijze waarop de mishandeling heeft plaatsgevonden de woorden die de officier van justitie in haar requisitoir heeft gebruikt, meer dan op zijn plaats zijn: het is meer geluk dan wijsheid dat beide kinderen nog in leven zijn.
Verdachte is meerdere malen gewezen op de ernst en risico’s van rondslingerende medicatie, vooral voor haar kinderen. Verdachte heeft zich hierbij telkenmale hardnekkig hardleers getoond. Ondanks dat haar zelfs hulpmiddelen werden aangereikt om deze grove fout niet nogmaals te maken, weigerde verdachte op dit gebied de belangen en de gezondheid van haar kinderen voorop te stellen.
Dat de gezondheid van de kinderen daadwerkelijk in gevaar werd gebracht door het handelen, of liever het nalaten, van verdachte blijkt uit het feit dat beide kinderen de rondslingerende medicatie tot zich hebben genomen. Ten aanzien van beide kinderen is door de hulpverlening geconstateerd dat ze wankel liepen, alsof ze dronken waren. Gelukkig is deze duizeligheid na een korte periode verdwenen, maar de rechtbank acht van groot belang erop te wijzen dat de gevolgen veel erger hadden kunnen zijn.
Gelet op de ernst van de aard van de mishandeling, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk.
Ten aanzien van de proeftijd overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, biedt de rechtbank de mogelijkheid om een proeftijd van ten hoogste tien jaren vast te stellen, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Deze mogelijkheid is in de wet opgenomen teneinde voor een langere periode ‘controle’ te kunnen houden op de veroordeelde. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een dermate lange proeftijd ten aanzien van verdachte op zijn plaats is. Verdachte ontkent hetgeen is bewezenverklaard en uit het advies van de reclassering van 15 september 2016 blijkt dat verdachte een gebrek aan zelfinzicht heeft. Op grond daarvan hecht de rechtbank waarde aan een dermate grote ‘stok achter de deur’ ten aanzien van verdachte.
Verder zal de rechtbank aan verdachte, gekoppeld aan de voorwaardelijke gevangenisstraf, de volgende bijzondere voorwaarden opleggen:
Klinische behandelverplichting. Verdachte wordt verplicht mee te werken aan een klinisch behandeltraject, met een maximale duur van drie jaar in de FPA te Venray dan wel een andere, soortgelijke intramurale instelling;
Na afronding van de klinische behandeling zal aansluitend gezocht moeten worden naar een geschikte vorm van begeleid (beschermd) wonen in een daartoe geëigende en gespecialiseerde instelling;
Meldplicht. Verdachte moet zich, na afronding van de klinische behandeling, melden bij de toezichtunit van Reclassering Nederland te Roermond. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Andere voorwaarden het gedrag betreffende. Verdachte moet zich, ook na de afronding van de klinische behandeling, houden aan de aanwijzingen van de reclassering en actief meewerken aan het reclasseringstoezicht, ook als dat betekent het meewerken aan huisbezoeken door de reclassering en het opnemen van contact door de reclassering met relevante personen/instellingen. Verdachte zal meewerken aan onderzoek en diagnostiek, hetzij door het NIFP, hetzij door een andere door de reclassering in te schakelen (al dan niet forensische) instelling.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [vader slachtoffers] vordert vergoeding van € 200,- aan immateriële schade voor zichzelf, en, als wettelijk vertegenwoordiger, ook voor [slachtoffer 2] .
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van [vader slachtoffers] dient te worden afgewezen, omdat hij zelf geen rechtstreekse schade heeft geleden. De vordering van [slachtoffer 2] moet volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard, nu hierin geen bedrag is genoemd en de vordering verder identiek is aan de eigen vordering van [vader slachtoffers] .
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat beide vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering benadeelde partij van [vader slachtoffers] niet-ontvankelijk verklaren, nu hij geen rechtstreekse schade heeft geleden.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] zal eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er geen bedrag aan geleden schade is ingevuld op het schadeformulier en als motivering van de schade enkel schade die door [vader slachtoffers] wordt gesteld is opgenomen.

8.Het beslag

Ten aanzien van de hierna genoemde in beslag genomen voorwerpen zal de rechtbank bepalen dat deze kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende:
Acer MS2205 computer;
Schrijfblok papier;
GSM Samsung;
GSM Samsung;
Asus computer;
Kussen Hello Kitty;
Cars werkkleding;
Samsung galaxy tab computer;
Kist.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 46b, 287, 289, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van hetgeen is tenlastegelegd onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van hetgeen als feit 1 onder 3.4 is bewezenverklaard;
  • verklaart de verdachte strafbaar ten aanzien van hetgeen als feit 2 onder 3.4 is bewezenverklaard;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en met een proeftijd van 10 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
Klinische behandelverplichting. Verdachte wordt verplicht mee te werken aan een klinisch behandeltraject, met een maximale duur van drie jaar in de FPA te Venray dan wel een andere, soortgelijke intramurale instelling;
Na afronding van de klinische behandeling zal aansluitend gezocht moeten worden naar een geschikte vorm van begeleid (beschermd) wonen in een daartoe geëigende en gespecialiseerde instelling;
Meldplicht. Verdachte moet zich, na afronding van de klinische behandeling, melden bij de toezichtunit van Reclassering Nederland te Roermond. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Andere voorwaarden het gedrag betreffende. Verdachte moet zich, ook na de afronding van de klinische behandeling, houden aan de aanwijzingen van de reclassering en actief meewerken aan het reclasseringstoezicht, ook als dat betekent het meewerken aan huisbezoeken door de reclassering en het opnemen van contact door de reclassering met relevante personen/instellingen. Verdachte zal meewerken aan onderzoek en diagnostiek, hetzij door het NIFP, hetzij door een andere door de reclassering in te schakelen (al dan niet forensische) instelling.
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de algemene en bijzondere voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • verklaart de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffers] niet-ontvankelijk;
  • verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk.
Beslag
- gelast de teruggave van het/de volgende in beslag genomen voorwerp(en) aan de rechthebbende:
Acer MS2205 computer;
Schrijfblok papier;
GSM Samsung;
GSM Samsung;
Asus computer;
Kussen Hello Kitty;
Cars werkkleding;
Samsung galaxy tab computer;
Kist.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. R.A.M.M. Gijselaers en mr. W.L.J. Voogt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juni 2017.
Mr. V.P. van Deventer en mr. R.A.M.M. Gijselaers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 29 juli 2016 tot en met 02 augustus 2016,
in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in het arrondissement Limburg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met dat opzet en met die voorbedachte rade voornoemde van der Veen lyrica,
althans een niet lichaamseigen stof heeft toegediend en/of meermalen, althans
eenmaal heeft gewurgd en/of heeft verstikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 45/289 Sr & 45/287 Sr
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 29 juli 2016 tot en met 02 augustus 2016,
in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in het arrondissement Limburg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan haar kind, [slachtoffer 1] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet voornoemde van de Veen lyrica, althans een niet lichaamseigen
stof heeft toegediend en/of meermalen, althans eenmaal heeft gewurgd en/of
heeft verstikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 29 juli 2016 tot en met 02 augustus 2016,
in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in het arrondissement Limburg,
haar kind, [slachtoffer 1] ,,
heeft mishandeld door voornoemde van der Veen lyrica, in ieder geval een niet
lichaamseigen stof toe te dienen en/of meerdere malen, althans eenmaal te
wurgen en/of te verstikken;
2.
zij in of omstreeks de periode van 29 juli 2016 tot en met 02 augustus 2016,
in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in het arrondissement Limburg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk en
met voorbedachte rade,
van het leven te beroven,
met dat opzet en met die voorbedachte rade voornoemde van der Veen lyrica,
althans een niet lichaamseigen stof heeft toegediend en/of meermalen, althans
eenmaal heeft gewurgd en/of heeft verstikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 45/289 Sr & 45/287 Sr
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 29 juli 2016 tot en met 02 augustus 2016,
in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in het arrondissement Limburg,
ter voorbereiding van het misdrijf/ de misdrijven moord en/of doodslag en/of
zware mishandeling (bedoeld in artikel 289 en/of 287 en/of 302 Wetboek van
Strafrecht), zijnde (een) misdrijf/misdrijven waarop naar wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, (met
voorbedachte rade) (en) opzettelijk haar kind, [slachtoffer 2] , lyrica,
in elk geval een niet lichaamseigen stof, bestemd tot het begaan van dat
misdrijf/die misdrijven, heeft toegediend, in elk geval voorhanden heeft gehad
en/of meermalen, althans eenmaal voornoemde van der Veen heeft gewurgd en/of
verstikt;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 29 juli 2016 tot en met 02 augustus 2016,
in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in het arrondissement Limburg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan haar kind, [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet vornoemde van der Veen lyrica, althans een niet lichaamseigen
stof heeft toegediend en/of meermalen, althans eenmaal heeft gewurgd en/of
heeft verstikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 29 juli 2016 tot en met 02 augustus 2016,
in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in het arrondissement Limburg,
haar kind, [slachtoffer 2] ,
heeft mishandeld door voornoemde van der Veen lyrica, althans een niet
lichaamseigen stof toe te dienen en/of meermalen, althans eenmaal te wurgen
en/of te verstikken;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, documentcode 2016141318, gesloten d.d. 18-1-17 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1092.
2.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] . P379ev.
3.Proces-verbaal Whatsapp-gesprek [verdachte] en [vader slachtoffers] , 31-10-16, p.812ev.
4.Proces-verbaal Whatsapp-foto’s, 31-10-16, p.936.
5.Proces-verbaal Call Recorder 22-03-18, p.766ev.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , 9-9-16, p.307ev.
7.Rapportage van het Forensisch medisch onderzoek inzake [slachtoffer 1] , d.d. 9-8-16
8.Rapport NFI, Medisch forensisch onderzoek, d.d. 2-5-17
9.Rapport NFI, p.14.
10.Afscheidsbrief, p. 502-504.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , 9-9-16, p.307 ev.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , 1-11-16, p.334 ev.
13.Rapport NFI Toxicologisch onderzoek in haarmonsters, p. 4 en 6.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91 en 96.