3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vangt aan met de toetsing van het reeds door de officier van justitie geconstateerde vormverzuim. Een groot aantal processen-verbaal in het strafdossier is immers opgemaakt naar aanleiding van en door de bevindingen die voortvloeien uit de berichten en telefoongesprekken die met de onderzochte telefoons zijn verstuurd en gevoerd.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) volgt dat indien onderzoek (bijvoorbeeld naar smartphones) slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal opgeslagen of beschikbare gegevens, de daarmee samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, waardoor de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, zoals neergelegd in de artikelen 94 juncto 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering daarvoor voldoende legitimatie is. Uit dit arrest volgt echter ook dat indien het onderzoek zó verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de – in dit geval – smartphone, dat onderzoek jegens verdachte onrechtmatig kan zijn, indien het onderzoek heeft plaatsgevonden zonder tussenkomst van een officier van justitie. In het bijzonder, wanneer het gaat om onderzoek van alle opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen, zoals in dit geval is gebeurd door de applicatie ‘UFED-reader’ in te zetten. In dit geval is, hetgeen ook niet door de verdediging wordt betwist, voorafgaand aan het geven van de toegangscodes van de in beslag genomen telefoons van verdachte, contact geweest tussen het onderzoeksteam en de officier van justitie en is door de officier van justitie beslist dat als verdachte haar codes niet zou geven, de telefoons naar het NFI zouden zijn gestuurd voor nader (destructief) onderzoek. De officier van justitie heeft duidelijk gemaakt dat haar streven er volledig op was gericht om de toestellen te laten onderzoeken. Zo destijds het arrest van de Hoge Raad reeds bekend zou zijn geweest, had zij zeker de opdracht gegeven. Zij was immers bereid tot destructief onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is geweest van tussenkomst van een officier van justitie als bedoeld in voornoemd arrest. Daarmee staat vast dat sprake is van een vormfout. De rechtbank stelt vast dat deze schending aan te merken is als een onherstelbaar vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a, van het Wetboek van Strafvordering: de telefoons zijn onderzocht en de gesprekken zijn uitgelezen en veiliggesteld. Gelet op de verdenking van poging tot moord op beide kinderen en het relaas van de officier van justitie is evident dat, zou de officier van justitie wel zijn verzocht om een officiersbevel, zij zonder meer zou hebben bepaald dat een dergelijk ingrijpend onderzoek naar de op de telefoons en op de diverse elektronische gegevensdragers opgeslagen gegevens moest worden verricht. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding tot toepassing van een concreet rechtsgevolg aan het vormverzuim. De rechtbank zal dan ook volstaan met de enkele constatering van het verzuim.
Uit het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3]blijkt dat zij en haar vriend [naam 4] rond 21.15 uur de kamer van verdachte bij Anacare (te Echt-Susteren) hebben verlaten en dat zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toen nog hebben gezien. Getuige [getuige 3] rapporteert geen letsel bij de kinderen. Uit het proces-verbaal Whatsapp-gesprek [verdachte] en [vader slachtoffers]blijkt dat verdachte op meerdere momenten gedurende de avond en de nacht van 30 op 31 juli 2016, tot 3.28 uur, want op dat moment verstuurt verdachte een foto naar [vader slachtoffers] waarop twee personen zichtbaar zijn, Whatsapp-contact heeft gehad met [vader slachtoffers] . Uit het proces-verbaal Whatsapp-foto’s van 31 oktober 2016blijkt dat de twee personen op deze foto [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn en dat zij samen in bed liggen te slapen. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de Whatsapp-gesprekken die zij met [vader slachtoffers] voert gedurende die avond en nacht (van 30 op 31 juli 2016) géén letsel ter sprake brengt dat zij geconstateerd zou hebben bij [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 2] .
Uit het proces-verbaal Call Recorder 22-03-18, blijkt dat verdachte in een telefoongesprek met haar moeder vertelt dat ze het letsel, bestaande uit
‘dat rooie’en
‘het rooie in de ogen’, in de ochtend, toen ze [slachtoffer 1] uit belde haalde, constateerde. Uit het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2](stagiair bij Anacare) blijkt dat [verdachte] tegen [getuige 2] heeft verklaard dat ze al om 8.00 uur wakker waren (
de rechtbank begrijpt: verdachte en de kinderen).
Uit de rapportage van het Forensisch medisch onderzoek inzake [slachtoffer 1]blijkt dat bij [slachtoffer 1] in het gelaat en op de rechter en linkerzijde van de hals onder de oren diffuus verspreide puntvormige bloeduitstortingen in de huid zichtbaar waren en dat er in het linkeroog subconjunctivale bloedingen zichtbaar waren. Uit het rapport blijkt dat dit letsel kan ontstaan door onder andere strangulatie en is de combinatie van diffuus verspreide puntvormige bloeduitstortingen in het gelaat en de subconjunctivale bloedingen in het linkeroog zeer verdacht voor een niet-accidentele oorzaak.
Uit de rapportage van het medisch forensisch onderzoek door het NFIblijkt dat de combinatie van het aantal, de verspreiding en de clustering van petechiën vanaf de hals over het hoofd en mogelijk de twee oogwitbloedingen links, op 2 augustus 2016 bij [slachtoffer 1] zonder onderliggende medische aandoening, zeer suspect is voor doorgemaakte afvloedbelemmering van aderlijk bloed van het hoofd gedurende enige tijd (waarschijnlijk minimaal 15 seconden). Voorts blijkt uit het rapport dat een gemelde toedracht, betreffende (lang) in of onder een kussen slapen geen verklaring is voor het ontstaan van de petechiën en oogwitbloedingen. Op basis van de literatuur wordt ervan uitgegaan dat er minstens circa 15-30 seconden afvloedbelemmering van bloed in het hoofd moet zijn geweest, alvorens petechiën vrijwel direct tot na hooguit enkele minuten verspreid over het gelaat zichtbaar kunnen worden. Een medische oorzaak, slapen met het gezicht onder, op of in een kussen, dragen/vastpakken van het kind kunnen, aldus het NFI, als uitgesloten worden beschouwd als oorzaak voor de petechiën verspreid over het hoofd vanaf de hals rechts/zijwaarts, en van de twee oogwitbloedingen links. Het NFI concludeert op pagina 14 van het rapport dat de aanwezigheid van veel petechiën, op de desbetreffende delen van het hoofd/halsgebied, zeer suspect is voor een heftig doorgemaakt incident bestaande uit afvloedbelemmering van bloed uit het hoofd in het kader van omsnoerende en/of samendrukkende krachtsinwerking(en) op de hals.
Nu geenszins uit het strafdossier blijkt dat er tussen 3.28 uur (het laatste moment waarop geen aanknopingspunt bestaat dat er letsel te zien was bij een van de kinderen) en 08.00 uur (het tijdstip waarop verdachte zelf
‘dat rooie’en
‘het rooie in de ogen’bij [slachtoffer 1] meldt) iemand anders bij verdachte en de kinderen in de kamer aanwezig is geweest, stelt de rechtbank vast dat in de periode dat het letsel is ontstaan en zichtbaar is geworden enkel verdachte en de kinderen in de kamer van verdachte aanwezig zijn geweest.
Op grond daarvan stelt de rechtbank ook vast dat het letsel dat bij [slachtoffer 1] is geconstateerd en dat is ontstaan door een omsnoerende en/of samendrukkende krachtsinwerking(en) op de hals, door verdachte is toegebracht. De verklaring van verdachte dat [naam 3] moet hebben getracht [slachtoffer 1] te wurgen, wordt op geen enkele wijze door enig bewijsmiddel ondersteund, zodat de rechtbank dit alternatieve scenario dat door verdachte is aangedragen niet aannemelijk acht.
Nu uit dezelfde, eerdergenoemde, rapportage van het NFIblijkt dat de dood bij verwurging van een kind zeer snel kan intreden (seconden) bij samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, staat op grond hiervan, in combinatie met het feit dat de petechiën ontstaan bij een afvloedbelemmering van aderlijk bloed van het hoofd gedurende waarschijnlijk minimaal 15 seconden, vast dat verdachte bij [slachtoffer 1] minimaal 15 seconden de hals heeft omsnoerd en/of samengedrukt.
Voorts stelt de rechtbank vast dat er een afscheidsbriefis aangetroffen, geschreven door verdachte, gericht aan [moeder verdachte] en [vader slachtoffers] en waarin zij aangeeft dat zij ‘met de kinderen zal waken’ over [moeder verdachte] en [vader slachtoffers] .
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte omstreeks de periode van 30 juli 2016 tot en met 31 juli 2016 op haar kamer bij Anacare in de gemeente Echt-Susteren, door [slachtoffer 1] te verwurgen en/of te verstikken heeft getracht haar opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven. Dat de afscheidsbrief grotendeels een songtekst bevat, maakt dat niet anders. Door de persoonlijke toevoeging heeft verdachte die tekst tot haar afscheid gemaakt.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat verdachte Lyrica aan [slachtoffer 2] heeft toegediend dan wel heeft getracht hem te verwurgen of verstikken, met het voorgenomen doel hem te doden.
Voorts zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat er een relatie bestaat tussen de toediening van de Lyrica en het opzettelijk van het leven willen beroven van [slachtoffer 2] . Ook voor het verwurgen of verstikken van [slachtoffer 2] ontbreekt wettig en overtuigend bewijs.
Verder zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het meer subsidiair tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] , door hem Lyrica toe te dienen, dan wel hem te verwurgen of te verstikken.
Uit de verklaring van getuige [getuige 2]blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende:
Ik was op 31 juli 2016 omstreeks 10.00-10.15 uur op de kamer (bij Anacare, te Echt-Susteren) van [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik zag dat [slachtoffer 1] raar liep, alsof ze alcohol op had. Ik zag dat [slachtoffer 1] niet stabiel liep en haar evenwicht niet kon bewaren. Ik zag vervolgens ook dat [slachtoffer 2] hetzelfde liep, ook onstabiel en hij kon zijn evenwicht ook niet bewaren. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] liepen richting het woongedeelte. Ik zag dat [slachtoffer 1] ondertussen al twee of drie keer was gevallen. [slachtoffer 2] hield zich met één hand vast aan de salontafel om niet om te vallen.
Uit de verklaring van getuige [getuige 4](begeleidster van verdachte bij Anacare) blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende:
Over het medicijngebruik van verdachte kan ik verklaren dat ze dit in eigen beheer deed. We moesten er steeds op hameren dat ze deze fatsoenlijk opruimde en buiten het bereik van de kinderen hield. Maar moeder ( [verdachte] ) keek daar niet zo nauw naar om. Voor wat betreft de kinderen, weet ik dat de medicijnen te pas en te onpas werden toegediend. De medicijnen bewaarde ze overal en nergens op haar kamer. Ze liet die slingeren.
Uit het Milieuonderzoek Pro Justitia van 27 maart 2017 blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende:
Op 30-9-15 had [slachtoffer 1] een leeg medicatiedoosje vast, zo merkte de begeleiding op. Betrokkene (verdachte) zei desgevraagd dat ze geen medicatie meer liet rondslingeren. De begeleiding zag echter meerdere medicatiestrips verspreid door de woonruimte liggen. […] De begeleiding gaf
verdachteeen afsluitbare bak voor de medicatie, hiervan maakte ze echter geen gebruik.
Uit het toxicologisch rapportis gebleken dat pregabaline in de haren van [slachtoffer 2] is aangetroffen. Voorts blijkt uit het rapport dat pregabaline het werkzame bestanddeel van Lyrica is en dat de meest voorkomende bijwerking van pregabaline duizeligheid is.
Uit het proces-verbaal van bevindingenis gebleken dat bij verdachte op de kamer diverse strippen Lyrica zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte meerdere malen door de begeleiding is geconfronteerd met het feit dat zij medicatie liet rondslingeren, dat Lyrica is aangetroffen op de kamer van verdachte, dat bij [slachtoffer 2] pregabaline – de werkzame stof van Lyrica – is aangetroffen en dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wankel liepen, hetgeen een van de (meest voorkomende) bijwerkingen is van Lyrica. Daarmee staat niet vast dat verdachte de Lyrica bewust heeft toegediend aan [slachtoffer 2] , maar de rechtbank ziet in het voorgaande voldoende wettig en overtuigend bewijs van de mishandeling van [slachtoffer 2] door verdachte nu zij door het willens en wetens laten rondslingeren van de Lyrica bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] het medicijn tot zich zou nemen, met de bijwerkingen van het medicijn tot gevolg. Hoewel met de duizeligheid die bij [slachtoffer 2] is geconstateerd niet vaststaat dat [slachtoffer 2] daarvan ook pijn heeft ondervonden en niet gebleken is dat [slachtoffer 2] er letsel aan heeft overgehouden, staat voor de rechtbank wel vast dat verdachte door dermate onverantwoord te handelen bij [slachtoffer 2] een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, hetgeen mishandeling impliceert, heeft teweeggebracht.