In deze zaak gaat het om een verzet tegen een niet in persoon betekend verstekvonnis in kort geding tot ontruiming van een woning. De opposant, die sinds 1 oktober 1999 huurder is van de woning, heeft psychische klachten en heeft verzet ingesteld tegen het vonnis van 16 juni 2016, waarin hij werd veroordeeld tot ontruiming van de woning wegens huurachterstand en ernstige overlast. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzettermijn is aangevangen op 1 juli 2016, maar dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege de psychische toestand van de opposant ten tijde van de ontruiming. De rechter heeft overwogen dat de opposant ten tijde van de ontruiming aanwezig was in de woning en dat hij op de hoogte was van de ontruiming. De kantonrechter heeft de stelling van de opposant dat hij geen overlast heeft veroorzaakt, verworpen, en geconcludeerd dat de ernstige overlast die hij heeft veroorzaakt aan andere bewoners en medewerkers van Radar, een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De rechter heeft de vordering in verzet ongegrond verklaard en het eerdere vonnis bevestigd, waarbij de opposant is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.