ECLI:NL:RBLIM:2017:4789

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2762
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om omgevingsvergunning voor milieu- en bouwactiviteiten in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 mei 2017 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. Eiseres, een bedrijf dat legkippen houdt en eieren verwerkt, had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor milieu- en bouwactiviteiten. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag in strijd was met het geldende bestemmingsplan, dat de opslag van eieren van derden niet toestond. Eiseres betoogde dat de afwijzing in strijd was met bestaande (milieu)rechten, maar de rechtbank volgde dit betoog niet. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag geen onderscheid maakte tussen eigen eieren en eieren van derden, en dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag door verweerder. De uitspraak benadrukt de noodzaak om aanvragen om omgevingsvergunningen zorgvuldig te onderbouwen en in overeenstemming te brengen met het geldende bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/2762

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te Weert, eiseres,

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2016, verzonden op 25 juli 2016 (het bestreden besluit), heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2017. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [naam], directeur van eiseres, en door haar gemachtigde.
Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een bedrijf aan [adres], kadastraal bekend: gemeente Weert, [kadasternummers], waar legkippen worden gehouden en eieren worden verwerkt. Op 2 maart 2012 heeft eiseres een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit milieu voor een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.6 van de Wabo in verband met een verandering van de inrichting. De wijziging heeft betrekking op een aanpassing van het huisvestingssysteem in stal B in verband met de eisen met betrekking tot dierenwelzijn en het houden van méér (20.637) kippen in stal C. In de aanvraag is onder projectomschrijving vermeld dat de activiteiten van de inrichting (onder meer) zijn: het verwerken van eieren van de eigen inrichting en van derden, het aan- en afvoeren van eieren voor opslag, (Statische) opslag van eieren, aanvoer van kippen, grondstoffen, eieren en bijproducten voor de eierverwerking. In de toelichting is vermeld dat de wijziging van de activiteiten in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat er een bouwkavel aanwezig is. De aanvraag is onder meer naar aanleiding van de tegen het op 6 juni 2012 gepubliceerde ontwerpbesluit ingediende zienswijzen diverse malen aangepast. De aanvullingen hebben onder andere betrekking op de aanvraag om toestemming voor de activiteit bouwen (gebouw J) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Verder is in de aangepaste aanvraag het gebruik van de gebouwen E1, E2 en J voor geconditioneerde (statische) opslag van eieren aangevraagd.
2. Omdat in de (aangepaste) aanvraag ook het gebruiken van de gebouwen E1, E2 en J voor de geconditioneerde (statische) opslag van eieren is aangevraagd en die opslag volgens verweerder niet toegestane niet-agrarische bedrijfsvoering betreft, heeft verweerder de aanvraag tevens aangemerkt als aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Omdat de aanpassing van de aanvraag volgens verweerder een ingrijpende wijziging betreft, heeft verweerder vervolgens een nieuwe ontwerp-beschikking tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning opgesteld.
3. Bij besluit van 15 juli 2014 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en het oprichten van een inrichting voor een legkippenhouderij en eierverwerkend bedrijf aan [adres] geweigerd.
4. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij uitspraak van 5 oktober 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:8317, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 juli 2014 vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit ten onrechte was gebaseerd op hetgeen in het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” voor het betrokken perceel was bepaald omdat dat bestemmingsplan bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 februari 2015 was vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank de voorlopige voorziening getroffen dat de termijn om een nieuw besluit te nemen wordt opgeschort tot de dag dat de Afdeling de uitspraak in het beroep tegen het besluit van de raad van 27 mei 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011, 1e herziening” aan partijen heeft gezonden dan wel dat het geding op andere wijze is beëindigd. Tegen deze uitspraak is door partijen geen rechtsmiddel aangewend.
5. Bij uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1424, heeft de Afdeling het beroep van eiseres tegen het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011, 1e herziening” ongegrond verklaard. In die uitspraak heeft de Afdeling onder meer als volgt geoordeeld:
“De stelling van [eiseres] dat uit de uitspraak van 18 februari 2015 volgt dat de opslag van eieren van derden ten behoeve van verwerking en verhandeling elders onder het vorige bestemmingsplan "Artikel 30 WRO herziening Buitengebied 1998" bij recht was toegestaan is onjuist. Deze uitspraak bevat geen oordeel over de aanvaardbaarheid van dit gestelde gebruik onder dat bestemmingsplan.
Gelet op het voorgaande heeft de raad voldoende gemotiveerd dat de opslag van eieren van derden die in het verleden op het perceel van [eiseres] plaatsvond geen statische opslag was als bedoeld in artikel 1.87 van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Artikel 30 WRO herziening Buitengebied 1998". Derhalve was die opslag van eieren onder de vigeur van dat bestemmingsplan niet bij recht toegestaan en hoefde de raad in die zin met die opslag bij het vaststellen van het plan geen rekening te houden. De vraag of gebouw J aangemerkt moet worden als bestaande voor het bedrijf niet meer functionele bebouwing in de zin van de het bestemmingsplan "Artikel 30 WRO herziening Buitengebied 1998", zodat daarin statische opslag was toegestaan, behoeft gelet hierop geen bespreking meer”.
6. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder ter uitvoering van de hiervóór vermelde uitspraak van de rechtbank van 5 oktober 2015 een nieuw besluit genomen en de aanvraag opnieuw afgewezen. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag (eveneens) in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2011, 1e herziening” omdat de aanvraag onder meer betrekking heeft op het (ver)bouwen en gebruiken van de gebouwen E1, E2 en J voor de opslag van eieren van derden. In genoemde gebouwen was opslag eerder niet vergund en verweerder acht dit gebruik niet passend binnen de doeleindenomschrijving van artikel 4.1.1. van het vigerend bestemmingsplan en tevens in strijd met de daarvóór geldende bestemmingsplannen “Buitengebied 1998” en “Artikel 30 WRO bestemmingsplan Buitengebied 1998”. In het vigerend bestemmingsplan is de begripsbepaling voor statische opslag vervallen, maar daardoor worden geen verworven rechten aangetast omdat de opslag van eieren van derden volgens eerdere uitspraken van de Afdeling (uitspraak Afdeling van 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2256) onder het oude bestemmingsplan niet als statische opslag kon worden aangemerkt, aldus verweerder.
Verweerder is verder niet bereid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de Wabo van de voorschriften van het bestemmingsplan af te wijken omdat alleen beperkte opslag van eieren voor zover verband houdend met de agrarische bedrijfsvoering op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Op grond van het bestemmingsplan en de voorheen geldende bestemmingsplannen is opslag (en verwerking) van eieren van derden echter niet toegestaan. Verweerder heeft verder overwogen dat het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor die activiteit verzet. Omdat de aangevraagde activiteit milieu echter onlosmakelijk is verbonden met de aangevraagde activiteit bouwen en gebruik, en het niet mogelijk is om gedeeltelijk positief te beschikken op onderdelen van een aangevraagde activiteit, dient ook de aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit milieu te worden geweigerd, aldus verweerder.
7. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft aangemerkt als een c-activiteit omdat eiseres de geconditioneerde opslag beperkt tot de opslag van eigen eieren en circa 10% van eieren van derden, hetgeen op grond van eerdere besluiten en uitspraken bij recht is toegestaan. Voor zover de aanvraag ruimer dient te worden opgevat, had verweerder daarvoor omgevingsvergunning moeten verlenen onder de voorwaarde dat niet meer dan circa 10% van eieren van derden afkomstig mag zijn. Eiseres betoogt dat verweerder in strijd met het fair play beginsel heeft gehandeld doordat niet in overleg met eiseres is getreden om de aanvraag zo op te vatten. Door de opslag van eieren van derden tot 10% van de totale opslag te beperken, zou de grondslag van de aanvraag niet worden verlaten, aldus eiseres. Bij de behandeling van het beroep ter zitting heeft eiseres nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:629, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer niet de mogelijkheid geeft om van artikel 8.4, derde lid, van die wet af te wijken. Aangezien hetgeen in artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer was bepaald, thans in artikel 2.6, derde lid, van de Wabo is geregeld, leidt eiseres uit genoemde uitspraak af dat verweerder de revisievergunning voor de activiteit milieu niet had mogen weigeren voor zover dat het bestaande recht om 10% eieren van derden te mogen opslaan en verwerken, aantast.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Ingevolge artikel 4.1.1. van het geldend bestemmingsplan “Buitengebied, 1e herziening” zijn de voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden bestemd voor:
a. een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij per (gekoppeld)bouwvlak niet meer dan één bedrijf is toegestaan;
…;
f. een intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
Ingevolge artikel 4.2.1 aanhef en onder a, mogen op de voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken passend binnen de bestemming.
Ingevolge artikel 4.5.1 wordt – voor zover hier van belang – onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen:
ls opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
voor handels- en bedrijfsdoeleinden behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b…,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d…,
e. 1˚ het oprichten,
2˚ het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting,
Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning op verzoek van de aanvrager in twee fasen verleend. De eerste fase heeft slechts betrekking op de door de aanvrager aan te geven activiteiten.
Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo draagt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
Ingevolge artikel 1.1 van de Wabo is een ‘onlosmakelijke activiteit’ een activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van deze wet.
Ingevolge artikel 2.21 van de Wabo, kan het bevoegd gezag, indien een aanvraag betrekking heeft op een project dat uit verschillende activiteiten bestaat en de omgevingsvergunning voor dat project ingevolge de artikelen 2.10 tot en met 2.20a moet worden geweigerd, op verzoek van de aanvrager de omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten waarvoor zij niet behoeft te worden geweigerd.
10. In de Kamerstukken II 2006/07, 30844, 3, p. 109, is aangegeven dat artikel 2.12 niet kan worden toegepast ten aanzien van activiteiten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. Zou gedeeltelijke verlening van de vergunning in dat geval mogelijk zijn, dan zou het bepaalde in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo zinledig worden.
11. Aan het perceel van eiseres aan [adres] is in het vigerend bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en de functieaanduiding "intensieve veehouderij" toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling van (onder meer) 31 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012: BY1734, dat op grond van deze bestemming het verwerken van eieren afkomstig van het eigen bedrijf op het perceel is toegestaan, omdat dit in het verlengde ligt van en daarom past binnen de agrarische bestemming die ook voordien gold. Verder mag 10% van de in totaliteit te verwerken eieren, gerekend op jaarbasis, van derden afkomstig zijn nu dit geacht kan worden voort te vloeien uit de agrarische bedrijfsuitoefening en als ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de agrarische bedrijvigheid kan worden aangemerkt. Eiseres mag die eieren van derden, voorafgaand aan verwerking op het eigen bedrijf, ook (geconditioneerd) op het perceel opslaan.
12. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2256, is geoordeeld dat “alle opslag van eieren van derden in de (volgens opgave van eiseres niet meer functionele) bedrijfsgebouwen J, E1 en E2 (op grond van de voorheen geldende bestemmingsplannen “Buitengebied 1998” en “Art. 30 WRO bestemmingsplan Buitengebied 1998”) verboden is. Deze opslag van eieren van derden in deze gebouwen is niet aan te merken als statische opslag, zodat dit gebruik van de gebouwen J, E1 en E2 niet is toegestaan”. Hieruit volgt dat van bestaande planologische rechten geen sprake is, voor zover het genoemde gebouwen betreft. Statische opslag in deze gebouwen is op grond van het geldend bestemmingsplan verboden en was voorheen ook niet toegestaan.
13. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres op grond van de op 8 juni 2009 verleende milieuvergunning eieren, waaronder eieren van derden mag verwerken, met dien verstande dat het maximum aantal verkeersbewegingen voor het vervoer van eieren van derden in deze vergunning zodanig is beperkt dat per jaar niet meer dan 10% van de te verwerken eieren van derden afkomstig mag zijn. In zoverre is sprake van bestaande rechten als bedoeld in artikel 2.6, derde lid, van de Wabo (voorheen artikel 8.4, derde lid, Wet milieubeheer).
14. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in de onderhavige aanvraag om omgevingsvergunning, zoals die nadien is aangevuld, door eiseres geen onderscheid gemaakt tussen opslag van eieren, geproduceerd op het eigen bedrijf, en eieren, afkomstig van derden. Eiseres heeft (statische) geconditioneerde opslag van eieren in de gebouwen J, E1 en E2 aangevraagd zonder daarbij enig onderscheid te maken tussen op het eigen bedrijf geproduceerde eieren en eieren van derden. Verweerder heeft dit gebruik van genoemde gebouwen en de daaraan verbonden bouwactiviteit terecht in strijd bevonden met het geldend bestemmingsplan en zich terecht op het standpunt gesteld dat dit gebruik onder de voorheen geldende bestemmingsplannen eveneens niet was toegestaan. Gelet op de geldende bestemming en de tot dusver gevoerde procedures heeft verweerder zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij geen medewerking wenst te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het aangevraagde gebruik. Aangezien de activiteiten het gebruik van bouwwerken, het (verbouwen) van bouwwerken en het veranderen van de werking van een inrichting onlosmakelijk verbonden zijn als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo, heeft verweerder de aanvraag terecht in haar geheel afgewezen. Het bepaalde in artikel 2.21 van de Wabo kan eiseres geen soelaas bieden nu sprake is van onlosmakelijk verbonden (deel)activiteiten.
15. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het bestreden besluit in strijd met artikel 2.6, derde lid, van de Wabo is genomen omdat door de afwijzing van de aanvraag, voor zover die op de activiteit milieu ziet, bestaande (milieu)rechten worden aangetast. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, ziet de aanvraag op opslag van eieren van derden, zonder enige beperking. Verweerder was gehouden te beslissen op de grondslag van de aanvraag, zoals die door eiseres is ingediend. Door een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu te verlenen met een daaraan verbonden voorschrift dat niet meer dan 10% eieren van derden mogen worden opgeslagen en verwerkt, ontstaat een andere inrichting dan is aangevraagd en zou de grondslag van de aanvraag worden verlaten.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. Th.M. Schelfhout en
mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 mei 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.