2.3.Op 1 december 2010 hebben [eisende partij] en [X] ten overstaan van de notaris een samenlevingsovereenkomst opgesteld en ondertekend (hierna: de samenlevingsovereenkomst). De bepalingen uit de samenlevingsovereenkomst, voor zover van belang, luiden als volgt:
Artikel 2, lid 2
Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 3:220 Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering.
1.
De inboedel aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding zal partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren, met uitdrukkelijke uitzondering van de goederen welke staan vermeld op de hierna onder ‘Slotverklaringen’ genoemde en aan deze akte te hechten staat.
Onder inboedel wordt verstaan huisraad en tot stoffering en meubilering van de woning of woningen van de partners dienende roerende zaken, met uitzondering van boekerijen en verzamelingen van voorwerpen van kunst, wetenschap of geschiedkundige aard, een en ander als bedoeld in artikel 3:5 Burgerlijk Wetboek.
Voor zover nodig en mogelijk, leveren en aanvaarden partners over en weer aan elkaar de onverdeelde helft in bovenbedoelde huidige en toekomstige zaken. De waarde van de huidige zaken die ieder vóór gemelde levering bezat, is ongeveer gelijk.
2.
In afwijking van het vorenstaande blijft ieder eigenaar van de kleding, sieraden en overige persoonlijke goederen die hij of zij in gebruik heeft of die tot zijn of haar persoonlijk gebruik bestemd zijn alsmede van hetgeen gedurende het bestaan van de samenwoning door schenking, vererving of legaat wordt verkregen.
3.
Partijen komen overeen dat tot de gemeenschappelijke inboedelgoederen niet behoren motorvoertuigen. Motorvoertuigen behoren in eigendom toe aan degene op wiens naam het betreffende voertuig is geregistreerd bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Bovendien behoort niet tot de gemeenschappelijke boedel, die goederen waarvan partners schriftelijk hebben vastgelegd dat deze privé toebehoren aan één van de partners.
Artikel 5 lid 3
Indien partijen gezamenlijk wonen in een woning welke één van hen toebehoort, heeft deze geen recht op vergoeding door de andere partij behoudens het in artikel 2 lid 2 bepaalde.
Indien de overeenkomst eindigt door overlijden van een van de partners, verblijven alle gemeenschappelijke inboedelgoederen aan de andere partij. Deze is verplicht voor zijn rekening te nemen alle (gemeenschappelijke) schulden welke betrekking hebben op die inboedelgoederen en die op het moment van eindigen van de overeenkomst bestaan.
Ook ingeval het faillissement van een partner wordt aangevraagd verblijven alle gemeenschappelijke inboedelgoederen aan de andere partner, onder de verplichting om de (gemeenschappelijke) schulden welke betrekking hebben op die inboedelgoederen voor zijn rekening te nemen tot ten hoogste de waarde van die gemeenschappelijke inboedelgoederen.
Bij verblijving ten gevolge van faillissement is de verkrijgende partner voorts verplicht aan de andere partij te vergoeden het zuiver saldo van de helft van het gemeenschappelijk inboedelgoederen, vast te stellen op de wijze als hierna in artikel 8 lid 4 geregeld.
Degene, aan wie de gemeenschappelijke inboedelgoederen en de schulden die daarop betrekking hebben, verblijven, heeft het recht binnen een maand na het eindigen van de overeenkomst te verklaren, dat hij de verblijving niet wenst.
Voor het geval van verblijving na overlijden, verlenen partijen elkaar over en weer volmacht ter uitvoering van de verplichting tot levering van de verbleven gemeenschappelijke inboedelgoederen. Deze volmacht is onherroepelijk.