Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en omstandigheden. Eiseres is eigenaar van het garagebedrijf in het pand [adres pand 1] Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan] (bestemmingsplan) de bestemming ‘Bedrijf’ en de functieaanduiding ‘Specifieke vorm van bedrijf- stalling en verkoop van auto’s’.
2. Bij brief van 1 augustus 2016 heeft eiseres aan verweerder de leegstandsproblematiek rond bedrijfsruimten in de gemeente Peel en Maas kenbaar gemaakt, waarbij trends, kansen en bedreigingen worden opgesomd. In de brief wordt vervolgens ingegaan op een studie van Automotive van december 2014 naar leegstand in de autobranche. In de brief staat dat het pand [adres pand 1] goed geschikt is voor detailhandel, gezien de ligging langs een goed bereikbare weg, voldoende parkeerplaatsen en de open ruimte. Tot slot staat in de brief: ‘ik verzoek u om planologische medewerking te verlenen door te vergunnen dat de bestaande bebouwing kan worden gebruikt voor reguliere detailhandel. Graag zie ik uw besluit hiertoe tegemoet.’
3. Bij brief van 23 augustus 2016 heeft verweerder aangegeven het bij brief gedateerd op 1 augustus 2016 gedane verzoek van eiseres, voor het wijzigen van de bestemming op het adres [adres pand 1], te beschouwen als een principeverzoek om planologische medewerking. Tevens heeft verweerder in deze brief opgenomen dat indien eiseres desondanks een besluit wil ontvangen waartegen bezwaar gemaakt kan worden, eiseres een formele aanvraag om partiële herziening van het bestemmingsplan of een aanvraag omgevingsvergunning dient in te dienen.
4. Eiseres heeft bij brief van 7 oktober 2016 betoogd dat verweerder de brief van eiseres van 30 juli 2016, gedateerd op 1 augustus 2016, ten onrechte heeft aangemerkt als een principeverzoek en dat deze brief een daadwerkelijke aanvraag om een omgevingsvergunning was. Nu verweerder niet tijdig heeft beslist op deze aanvraag is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend, aldus eiseres. Eiseres verzoekt verweerder om de van rechtswege verleende omgevingsvergunning binnen twee weken bekend te maken. Bij brief van 24 oktober 2016 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld om de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog binnen twee weken bekend te maken.
5. Verweerder heeft bij brief van 16 november 2016 aangegeven het verzoek van eiseres in behandeling te nemen als een aanvraag omgevingsvergunning en verzocht om binnen vier weken een ruimtelijke onderbouwing in te dienen. Tevens heeft verweerder in deze brief aangegeven dat, omdat verweerder eiseres reeds in de brief van 24 augustus 2016 erop heeft geattendeerd dat enkel een voorlopig standpunt kan worden ingenomen en een andere procedurevorm nader dient te worden onderbouwd, conform artikel 4:15 van de Awb de behandeling tot nader orde is opgeschort. De verzenddatum van die brief valt binnen de behandeltermijn van de aanvraag, zodat geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning, aldus verweerder.
6. Bij brief van 25 november 2016 heeft eiseres voormeld beroepschrift ex artikel 8:55f van de Awb ingediend.
7. Bij besluit van 21 december 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning buiten behandeling gesteld. Bij brief van 23 december 2016 heeft eiseres hiertegen, alsmede tegen de brief van 16 november 2016 bezwaar gemaakt.
8. In artikel 8:55f van de Awb is bepaald dat tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege de belanghebbende beroep bij de bestuursrechter kan instellen.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 4:1 van de Awb wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Artikel 4:2 van de Awb luidt als volgt:
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
In artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat de gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist.
Ingevolge artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
9. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de brief van eiseres van 1 augustus 2016 een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De rechtbank dient echter ambtshalve te toetsen of genoemde brief een aanvraag is, nu dit een bevoegdheids- dan wel ontvankelijkheidsvraag betreft. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft uitgesproken in de uitspraak van 20 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1684), alsmede in de uitspraken van 4 mei 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM3260) en van 13 februari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008: BC4253), betekent de enkele omstandigheid dat een betrokkene niet het formulier heeft gebruikt als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), niet dat geen sprake kan zijn van een aanvraag om omgevingsvergunning. Uit voornoemde uitspraken volgt tevens dat een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen pas als een aanvraag moet worden beschouwd indien het verzoek voldoende concreet is en gericht is tot het bevoegde gezag. 11. Eiseres heeft geen aanvraag ingediend overeenkomstig de procedure beschreven in hoofdstuk 4 van Bor en in de Regeling omgevingsrecht. Door zo te handelen, heeft eiseres het risico genomen dat onduidelijkheid kon ontstaan over haar (precieze) intenties. Voor zover deze onduidelijkheid inderdaad is ontstaan, dient dit in beginsel voor rekening te komen van eiseres. Bovendien heeft eiseres niet alleen een risico genomen, maar zelfs, door pas na het verstrijken van de beslistermijn het wettelijk kader onder verweerders aandacht te brengen, verweerder op het verkeerde been gezet. Er is te meer reden om dit aan te nemen nu kennelijk gebruik is gemaakt van een modelbrief die ook in de zaak, die heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 23 februari 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2017:1665), is gebruikt. 12. Niet in geding is dat de brief van 1 augustus 2016 van eiseres aan verweerder is gericht. Het geschil spitst zich daarom toe op de vraag of eiseres aan verweerder een voldoende concreet verzoek heeft gedaan om een besluit te nemen. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 23 februari 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2017:1665), waarin dus een nagenoeg gelijkluidende brief ter beoordeling voorlag, overweegt de rechtbank dat hiervan geen sprake is. De onder overweging 2 weergegeven geciteerde zin zou, gelet op de bewoording, geïsoleerd bezien opgevat kunnen worden als een aanvraag om omgevingsvergunning. Deze zin is echter opgenomen in een verhandeling van eiseres over de trends, kansen en bedreigingen van merkdealers, het kenbaar maken van de leegstandsproblematiek rond bedrijfsruimten in de gemeente Peel en Maas en de toenemende leegstand in de autobranche. De brief eindigt met de stelling van eiseres dat zij erop vertrouwt verweerder hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Gelet op deze context alsmede gelet op de aanhef van de brief, te weten ‘[vermelding adres pand 1]’, bevat de brief van 1 augustus 2016 in z’n geheel beoordeeld geen concreet verzoek tot het nemen van een besluit. 13. Het voorgaande betekent dat eiseres in de brief van 1 augustus 2016 geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb heeft ingediend. Nu de voornoemde brief niet valt te beschouwen als een aanvraag, kan geen sprake zijn van het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Gelet hierop kan vervolgens evenmin sprake zijn van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning die niet tijdig bekend is gemaakt, zoals bedoeld in artikel 4:20c van de Awb.
14. Het beroep is niet-ontvankelijk
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.