In deze zaak heeft eiseres, eigenaresse van een pand aan de DSM-straat 7 te Beek, beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beek om een van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken. Eiseres had op 19 juli 2016 een brief gestuurd waarin zij verzocht om medewerking voor het gebruik van haar pand voor reguliere detailhandel. Het college heeft deze brief echter niet als een formele aanvraag aangemerkt, maar als een principeverzoek. Eiseres stelde dat er geen tijdig besluit was genomen, waardoor de vergunning van rechtswege was verleend.
De rechtbank heeft op 23 februari 2017 geoordeeld dat de brief van eiseres niet voldeed aan de eisen van een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de brief onvoldoende concreet was en niet als een verzoek tot het nemen van een besluit kon worden beschouwd. Hierdoor was er geen sprake van een aanvraag en kon er ook geen vergunning van rechtswege zijn verleend. Het beroep van eiseres werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank benadrukte dat onduidelijkheid over de intentie van eiseres voor haar rekening en risico kwam, en dat de procedurele regels van de Awb in deze context niet waren nageleefd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.