ECLI:NL:RBLIM:2017:2843

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
5730099 AZ VERZ 17-27
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de duur van een arbeidsovereenkomst en betaling van vergoedingen

In deze zaak heeft de werkneemster, aangeduid als [verzoekster], een verzoek ingediend bij de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, met betrekking tot de duur van haar arbeidsovereenkomst met Pascalino B.V. [verzoekster] stelt dat zij een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar is aangegaan, terwijl Pascalino B.V. beweert dat de overeenkomst slechts voor zes maanden was. Beide partijen hebben geen originele arbeidsovereenkomst kunnen overleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] niet in staat is geweest om te bewijzen dat de arbeidsovereenkomst voor een jaar was. Hierdoor werd haar verzoek tot betaling van een billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank oordeelde echter dat Pascalino B.V. wel verplicht was om [verzoekster] het achterstallige loon en de niet opgenomen vakantiedagen uit te betalen, na verrekening van de min-uren. De rechtbank heeft de vorderingen van [verzoekster] op basis van de bewijsvoering en de argumenten van beide partijen beoordeeld. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de arbeidsovereenkomst niet na 15 december 2016 is voortgezet, en dat de verzoeken tot vergoeding niet toewijsbaar zijn. Wel is Pascalino B.V. veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en een deugdelijke specificatie van de betalingen.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidszaken en de noodzaak voor partijen om hun stellingen te onderbouwen met relevante documenten. De rechtbank heeft de proceskosten aan de verwerende partij opgelegd, aangezien deze in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer 5730099 AZ VERZ 17-27
Beschikking van 28 maart 2017
in de zaak van
[verzoekster],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. L.M.J. Corvers
tegen
PASCALINO B.V.,
statutair gevestigd te ’s Gravenvoeren (België),
kantoorhoudend te Maastricht,
verwerende partij,
gemachtigde mr. B.M.M. Custers.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Pascalino genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 17 bijlagen
  • het verweerschrift met drie bijlagen
  • de door Pascalino nagezonden bijlage
  • de mondelinge behandeling op 14 maart 2017, waarbij door de gemachtigde van [verzoekster] een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is op 16 juni 2016 op grond van een op die dag ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van Pascalino als medewerker bediening te Maastricht. Het overeengekomen loon bedroeg € 962,86 bruto per maand.
2.2.
Op 7 november 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam medewerker Pascalino] (namens Pascalino) en [verzoekster] .
2.3.
Op enig moment na dit gesprek heeft [naam medewerker Pascalino] aan [verzoekster] een kopie van de (volgens hem) tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst verstrekt.
2.4.
Bij brief van 14 november 2016 heeft [naam medewerker Pascalino] aan [verzoekster] voor zover hier van belang het volgende medegedeeld:
“Naar aanleiding van ons gesprek bevestig ik hierbij dat we de arbeidsovereenkomst eindigde op 15 december niet meer verlengen. Je hoeft vanaf heden je contracturen niet meer te maken. Ik zal zorg dragen dat je salaris tot en met 15 december gewoon wordt overgemaakt op jouw rekeningnummer.”
2.5.
Bij brief van 23 december 2016 heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat zij met Pascalino een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar heeft gesloten en heeft zij Pascalino (onder meer) verzocht te bevestigen dat sprake is van een jaarcontract.
2.6.
Bij ongedateerde brief (de door [verzoekster] overgelegde bijlage 6) heeft [naam medewerker Pascalino] zijn standpunt gehandhaafd dat partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden gesloten hebben.
2.7.
Partijen hebben daarna nog enige tijd gecorrespondeerd, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging van hun standpunten en evenmin tot een regeling.
2.8.
[verzoekster] heeft inmiddels betaald werk bij een andere werkgever gevonden

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt Pascalino te veroordelen tot:
betaling van € 5.710,39 bruto billijke vergoeding,
betaling van € 519,94 bruto gefixeerde schadevergoeding,
betaling van € 1.152,00 bruto niet-betaalde vakantiedagen,
betaling van € 93,05 netto achterstallig loon,
verstrekking (op straffe van verbeurte van een dwangsom) van deugdelijke bruto-nettospecificaties waarin de betalingen onder b. en c. zijn verwerkt,
betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek voert [verzoekster] samengevat aan dat de op 16 juni 2016 gesloten arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar. De tussentijdse opzegging door Pascalino is volgens [verzoekster] derhalve “in strijd met de regels” zodat Pascalino op grond van art. 7:681 lid 1 onder a BW een billijke vergoeding aan haar verschuldigd is. [verzoekster] stelt de hoogte van de onder a verzochte billijke vergoeding gelijk aan het brutoloon inclusief vakantiebijslag dat zij had behoren te ontvangen indien de arbeidsovereenkomst tot en met 15 juni 2017 had voortgeduurd. Het onder b. verzochte bedrag stelt [verzoekster] te baseren op art. 7:677 lid 2 en 3 BW. Zij redeneert dat, indien de mogelijkheid van tussentijdse opzegging was overeengekomen, de arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging eerst had behoren te eindigen op 31 december 2016. De gefixeerde schadevergoeding stelt zij om die reden gelijk aan het brutoloon inclusief vakantiebijslag over een halve maand. Het verzoek onder c. is gebaseerd op de stelling dat [verzoekster] recht heeft op 12 vakantiedagen en dat zij geen enkele vakantiedag heeft opgenomen. [verzoekster] stelt om die reden recht te hebben op uitbetaling van die dagen (96 uur), waarbij zij uitgaat van een bruto uurloon van € 12,00 (inclusief vakantiebijslag; € 11,11 exclusief vakantiebijslag). De onder d. verzochte nabetaling ziet op te weinig betaald loon in de periodes 8 t/m 11 van in totaal € 86,16 netto exclusief vakantiebijslag. [verzoekster] vordert betaling van dit bedrag inclusief vakantiebijslag, derhalve € 93,05 netto.
3.3.
Pascalino voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] en Pascalino stellen allebei dat Pascalino statutair gevestigd is te “Gravenvoeren”. De kantonrechter houdt het ervoor dat zij hiermee hebben gedoeld op ’s Gravenvoeren te België. Omdat [verzoekster] gewoonlijk in Maastricht heeft gewerkt, heeft de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht en is de kantonrechter van de Rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht bevoegd (art. 21 lid 1 onder b Verordening (EU) nr. 1215/2012).
4.2.
Tussen partijen is niet in geding dat zij op 16 juni 2016 een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur gesloten hebben.
4.3.
[verzoekster] stelt zich primair op het standpunt dat partijen op de bewuste datum een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar gesloten hebben. Mocht dit niet komen vast te staan, dan is [verzoekster] subsidiair van mening dat partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn aangegaan.
4.4.
Niet in geschil is, dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan. Partijen verschillen enkel van mening over de duur van die bepaalde tijd. Aan de subsidiaire stelling van [verzoekster] kan daarom voorbij worden gegaan.
4.5.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar is aangegaan heeft [verzoekster] gesteld dat partijen dit op 16 juni 2016 schriftelijk zijn overeengekomen. Zij stelt dat Pascalino haar nimmer (een kopie van) deze schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft verstrekt. Volgens [verzoekster] heeft [naam medewerker Pascalino] op 7 november 2016 haar voorgesteld het jaarcontract voortijdig te beëindigen tegen 1 februari 2017. Tot die tijd zou zij worden vrijgesteld van arbeid. Vervolgens heeft [naam medewerker Pascalino] haar een paar dagen later gebeld met de mededeling dat hij zich vergist had omdat partijen een arbeidsovereenkomst met een duur van een half jaar overeengekomen waren. Vervolgens heeft [naam medewerker Pascalino] (twee dagen na 7 november 2016) aan [verzoekster] een enveloppe overhandigd met een kopie van een arbeidsovereenkomst waarin deze duur staat vermeld. Een kopie daarvan is door [verzoekster] als bijlage 2 door haar in het geding gebracht. Dit exemplaar is door beide partijen op de laatste pagina ondertekend. De overige twee pagina’s en dus ook de pagina waarin is bepaald dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 15 december 2016 wordt aangegaan, is niet ondertekend en/of geparafeerd. Opvallend is dat op de kopie onderaan de eerste twee pagina’s een opvallende streep staat, waardoor het erop lijkt dat eventuele handtekeningen en/of parafen niet zijn gekopieerd. Volgens [verzoekster] is de door [naam medewerker Pascalino] aan haar verstrekte kopie vervalst.
4.6.
Pascalino stelt daartegenover dat het gesprek op 7 november 2016 ging over het disfunctioneren van [verzoekster] en dat haar daarbij is medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst om die reden niet zou worden verlengd na afloop van de bepaalde tijd, derhalve na 15 december 2016. [verzoekster] is met ingang van 7 november 2016 door Pascalino vrijgesteld van haar werkzaamheden. Volgens Pascalino krijgt iedereen binnen haar onderneming voor de eerste maal een arbeidsovereenkomst voor de duur van een half jaar. Zo ook [verzoekster] . Pascalino voert aan dat zij niet in het bezit is van de originele arbeidsovereenkomst aangezien zij deze aan [verzoekster] heeft meegegeven. De kopie die Pascalino naar eigen zeggen heeft behouden, brengt zij in het geding. Het betreft dezelfde arbeidsovereenkomst als door [verzoekster] in het geding gebracht. De eerste twee bladzijden van deze arbeidsovereenkomst (en dus ook de bladzijde waarin staat dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan tot en met 15 december 2016) bevatten, anders dan het door [verzoekster] overgelegde exemplaar, ieder twee parafen.
4.7.
[verzoekster] heeft niet betwist dat het binnen de onderneming van Pascalino gebruikelijk is dat de eerste arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor de bepaalde tijd van een half jaar.
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op het gemotiveerde verweer van Pascalino, het op de weg van [verzoekster] ligt om haar stelling dat partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar aangegaan zijn, nader te onderbouwen. Die nadere onderbouwing is uitgebleven. [verzoekster] stelt wel dat de door Pascalino in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst niet door haar geparafeerd is, maar dit is onvoldoende onderbouwing van haar eigen stelling dat partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar (in plaats van een half jaar) aangegaan zijn. Nadere stukken ter onderbouwing van die (door Pascalino) betwiste stelling zijn door haar niet overgelegd. De stukken die de kantonrechter ter beschikking gesteld zijn, wijzen niet op een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. [verzoekster] heeft op dit punt wel nog bewijs aangeboden door het horen van de buurvrouw van [verzoekster] en de echtgenoot van [verzoekster] . Dit bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat volgens de eigen stellingen van [verzoekster] deze personen niet aanwezig zijn geweest bij het ondertekenen/sluiten van de arbeidsovereenkomst op 16 juni 2016 en evenmin (uit eigen wetenschap) kunnen verklaren dat deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar. Het bewijsaanbod kan derhalve niet bijdragen aan het door [verzoekster] te leveren bewijs dat de op 16 juni 2016 gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst is aangegaan tot en met 15 juni 2017.
4.8.
Omdat niet is komen vast te staan dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst ook na 15 december 2016 is blijven voortduren, zijn de onderdelen a. en b. van het verzoek van [verzoekster] niet toewijsbaar.
4.9.
Pascalino heeft ten aanzien van onderdeel c. van het verzoek van [verzoekster] het verweer gevoerd dat aan het einde van de arbeidsovereenkomst op 15 december 2016 het opgebouwde verlof maximaal 49,92 uren kon bedragen, zodat het uit te betalen bedrag maximaal € 598,98 bruto kan bedragen (uitgaande van een uurloon van € 11,11 exclusief vakantiebijslag). [verzoekster] heeft de juistheid van dit betoog erkend, met dien verstande dat volgens haar het maximaal uit te betalen bedrag € 599,04 bruto bedraagt. De kantonrechter zal van de juistheid van dit laatste bedrag uitgaan. Het uurloon inclusief vakantiebijslag bedraagt immers € 12,00. Dit bedrag vermenigvuldigd met 49,92 komt uit op het door [verzoekster] gestelde bedrag.
4.10.
Pascalino heeft gesteld dat op het totaalbedrag (waarbij de kantonrechter dus uitgaat van een bedrag van € 599,04 bruto) de tot en met 15 december 2016 door [verzoekster] te weinig gewerkte uren in mindering strekken. Volgens Pascalino had [verzoekster] op dat moment 31,17 uur te weinig gewerkt. Het daarmee corresponderende bedrag, door Pascalino om onduidelijke redenen op € 208,35 bruto gesteld, dient volgens haar op het totaalbedrag in mindering gebracht te worden. Pascalino verwijst dienaangaande naar artikel 2.9 lid 3 van de Cao voor het horeca- en aanverwante bedrijf (hierna: de cao), zoals deze cao luidde tot en met 31 december 2013. Deze bepaling luidt als volgt:
“Heb je als werknemer minuren op het moment dat je je dienstverband beëindigt (terwijl de gemiddeld overeengekomen uren wel door je werkgever zijn uitbetaald) dan mag je werkgever het te veel uitbetaalde loon bij de eindafrekening verrekenen.”
Tussen partijen is niet in geschil dat deze cao in de schriftelijke arbeidsovereenkomst toepasselijk verklaard is. Ook staat vast dat er daarna geen nieuwe cao tot stand gekomen is. Hieruit volgt dat de cao-bepaling zoals hierboven geciteerd (op basis van incorporatie) tussen partijen van toepassing is. Wel betwist [verzoekster] de omvang van de door Pascalino gestelde minuren. Die betwisting is evenwel onvoldoende gemotiveerd aangezien Pascalino een gedetailleerd overzicht heeft verstrekt van de door [verzoekster] gewerkte uren en [verzoekster] heeft niet kunnen aanwijzen welke ingeklokte en uitgeklokte tijden onjuist zijn. [verzoekster] heeft wel nog gesteld dat zij afwezig is geweest in verband met ziekte, maar dit is door Pascalino betwist en een verdere onderbouwing (bijvoorbeeld op welke datum/data en bij wie zij zich ziekgemeld heeft en voor gedurende welke dagen die ziekte heeft voortgeduurd) heeft [verzoekster] niet gegeven.
Het staat derhalve vast dat het aantal minuren op 15 december 2016 31,17 was. Voor zover [verzoekster] heeft willen stellen dat het minder werken dan de overeengekomen uren voor rekening en risico van Pascalino dient te komen, moet worden vastgesteld dat [verzoekster] dit in het geheel niet onderbouwd heeft. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat het verrekenen van de minuren aan het einde van de arbeidsovereenkomst conform de regeling in de cao niet in strijd is met de wet. Hieruit volgt dat aan [verzoekster] zal worden toegewezen
€ 390,69 bruto (€ 599,04 - € 208,35).
4.11.
Tussen partijen is niet in geding dat aan [verzoekster] gedurende de periodes 8 tot en met 11 in totaal € 86,16 netto te weinig aan loon uitbetaald is. [verzoekster] vordert betaling van dit bedrag
inclusiefvakantiebijslag, derhalve € 93,05. Pascalino is van mening dat de vordering toewijsbaar is
exclusiefvakantiebijslag. Dit verweer slaagt, omdat gesteld noch gebleken is dat Pascalino bij de eindafrekening een te laag bedrag aan gereserveerd vakantiebijslag heeft uitbetaald. Pascalino heeft aanvankelijk (in haar verweerschrift) betoogd dat het bedrag van € 86,16 (alsnog) aan [verzoekster] is uitbetaald. Ter zitting heeft Pascalino evenwel erkend dat die betaling niet heeft plaatsgevonden. Het verzoek onder d. zal op grond van deze overwegingen worden toegewezen tot een bedrag van € 86,16 netto.
4.12.
Pascalino zal worden veroordeeld om aan [verzoekster] een deugdelijke netto-/brutospecificatie te verstrekken waarin het onder c. toe te wijzen bedrag dient te worden opgenomen. Het onder d. toe te wijzen bedrag hoeft daarin niet opgenomen te worden. Enerzijds omdat [verzoekster] daar niet om verzocht heeft en anderzijds omdat onbetwist is dat in de door Pascalino verstrekte loonspecificaties dit bedrag reeds verwerkt is.
Uit [verzoekster] verzoek blijkt dat zij Pascalino in dezen slechts één dag gunt om aan de veroordeling tot verstrekking van de specificatie te voldoen. Die termijn is naar het oordeel van de kantonrechter te kort. Pascalino zal worden veroordeeld om de specificatie binnen één week na betekening van deze beschikking aan [verzoekster] te verstrekken. De verzochte dwangsom zal worden gematigd tot € 25,00 per dag dat Pascalino daarmee in gebreke blijft, tot een maximumbedrag van € 500,00.
4.13.
Als de (deels) in het ongelijk gestelde partij zal Pascalino worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 78,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 478,00.
4.14.
De nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Pascalino tot betaling aan [verzoekster] van € 390,69 bruto,
5.2.
veroordeelt Pascalino tot betaling aan [verzoekster] van € 86,16 netto,
5.3.
veroordeelt Pascalino om binnen een week na betekening van deze beschikking aan [verzoekster] een deugdelijke netto-/brutospecificatie te verstrekken waarin het onder 5.1 vermelde bedrag is verwerkt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 voor iedere dag dat Pascalino daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 500,00,
5.4.
veroordeelt Pascalino tot betaling aan [verzoekster] van de proceskosten van € 478,00,
5.5.
veroordeelt Pascalino, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verzoekster] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 en, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten daarvan,
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Y.H.G. Erkens en is in het openbaar uitgesproken door mr. P. Hoekstra
Type: RW