In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 maart 2017, is een geschil ontstaan tussen de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V. en een gedaagde partij over een zorgovereenkomst. Eiseres vordert betaling van een bedrag van € 3.127,42, bestaande uit een restant hoofdsom, vervallen rente en incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat de verjaring van de vordering is gestuit. De kern van het geschil draait om de vraag op welk moment de verjaring is gestuit, waarbij de gedaagde stelt dat dit gebeurde bij een brief van 25 september 2015, terwijl eiseres aanvoert dat de verjaring al was gestuit bij een brief van 7 maart 2014.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de brief van 7 maart 2014 naar het juiste adres van de gedaagde is verstuurd en dat er geen feiten zijn aangevoerd die erop wijzen dat de gedaagde deze brief niet heeft ontvangen. Hierdoor concludeert de kantonrechter dat de verjaring inderdaad is gestuit op de datum van deze brief. De vordering van eiseres wordt dan ook toegewezen, inclusief de gevorderde rente en incassokosten. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 918,74. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.