ECLI:NL:RBLIM:2017:2342

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
4444334 \ CV EXPL 15-8705
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van franchiseovereenkomst onder invloed van dwaling en toewijzing van geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen A.J.G. Bisscheroux, in zijn hoedanigheid als curator van de Coöperatie Maastricht Professionals U.A., en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De curator vorderde betaling van verschuldigde bedragen op basis van een franchiseovereenkomst en een geldleningsovereenkomst. De gedaagde partij stelde dat de franchiseovereenkomst tot stand was gekomen onder invloed van dwaling, omdat de door de franchisegever verstrekte omzetprognoses niet waren waargemaakt. De kantonrechter oordeelde dat de franchiseovereenkomst inderdaad onder invloed van dwaling tot stand was gekomen en vernietigd werd. De curator had onvoldoende bewijs geleverd dat de omzetprognose deugdelijk was, en de gedaagde had geen omzet gerealiseerd in het eerste jaar. De vorderingen van de curator op basis van de franchiseovereenkomst werden afgewezen, maar de vorderingen op basis van de geldleningsovereenkomst werden toegewezen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een deel van de aflossing en de contractuele rente van de geldlening. De proceskosten werden ten laste van de curator gesteld, aangezien de gedaagde zonder gemachtigde procedeerde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4444334 \ CV EXPL 15-8705
Vonnis van de kantonrechter van 15 maart 2017
in de zaak van:
A.J.G. BISSCHEROUX, advocaat, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de COÖPERATIE MAESTRICHT PROFESSIONALS U.A.
h.o.d.n. P3 RUIMTE AAN MENSEN,
kantoorhoudende te Kerkrade,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. A.J.G. Bisscheroux,
tegen:
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna Curator of P3 en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding na verwijzing;
 de conclusie van antwoord;
 de akte overlegging producties;
 het verhandelde ter comparitie van 15 februari 2017.
1.2.
Partijen hebben vervolgens om vonnis verzocht.

2.De feiten

2.1.
P3 is in staat van faillissement verklaard met benoeming van Curator als curator bij arrest van het Hof den Bosch van 26 juni 2014.
2.2.
Binnen P3 wordt vanaf eind 2011 een franchiseformule voor (mentale) trainingsbureaus gedreven door de heren [medewerker P3 1] , [medewerker P3 2] en [medewerker P3 3] . Zij gaan vanaf eind 2011 op zoek naar franchisenemers die onder de vlag van P3 een trainingsbureau willen starten.
2.3.
Aan aspirant-franchisenemers wordt door P3 een informatiepakket ter beschikking gesteld met daarin een rekenmodel en een model-ondernemingsplan. Onderdeel van het rekenmodel vormt een rekenvoorbeeld met een omzetprognose voor de eerste vijf jaren. Uitgaande van een realistisch scenario wordt daarin voor het eerste jaar voor een willekeurige franchisenemer een omzet geprognosticeerd van € 80.000,00.
2.4.
Door invulling van enkele gegevens in het bijbehorende rekenmodel kan een aspirant-franchisenemer tevens zijn persoonlijke omzetprognose berekenen voor de komende vijf jaren. Uit het ingevulde rekenmodel van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] volgt een persoonlijke omzetprognose van € 110.000,00 in het eerste jaar.
2.5.
Tussen P3 als franchisegever en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , althans zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] , als franchisenemer is vervolgens op 25 mei 2012 een franchiseovereenkomst voor de duur van vijf jaar overeengekomen. Bij deze franchiseovereenkomst hoort een
– geparafeerde – bijlage (hierna: Bijlage) met daarin bepalingen aangaande financiële verplichtingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] jegens P3 (artikel 2) en bepalingen aangaande de verplichtingen van P3 jegens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] (artikel 3).
2.6.
Op basis van artikel 2 van de Bijlage is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verplicht om aan P3 te voldoen:
 een entreefee van € 6.500,00 vóór ondertekening van de overeenkomst;
 een opleidingsfee van € 1.500,00 na ommekomst van een betalingstermijn van 14 dagen in een factuur, verzonden direct na aanvang van de overeenkomst;
 een omzetfee van een percentage over de jaarlijks te behalen omzet, te betalen per kwartaal achteraf. Het afdrachtpercentage bedraagt in het eerste jaar 23% over de behaalde omzet van minimaal € 80.000,00 (dus minimaal € 4.600,00 exclusief btw per kwartaal).
In artikel 16.4 van de franchiseovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat bij overschrijding van een betalingstermijn [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zonder ingebrekestelling in verzuim is en een contractuele rente van 1% per maand verschuldigd is. Verder zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de kosten betaalt die door P3 (mede) ten behoeve van zijn onderneming zijn gemaakt, zoals promotiekosten of beursdeelname.
2.7.
Op basis van artikel 3 van de Bijlage verplicht P3 zich om – onder meer – aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ter beschikking te stellen:
 eigen opleidingslocaties van P3 verspreid over Nederland;
 de beschikking over een salescoach en marketingcoach;
 leadgeneratie: een eigen telefonisch acquisitieteam dat zorgt voor het genereren van gekwalificeerde afspraken; en
 een uitgebreid opleidings- en inwerkprogramma bij de start (minimaal tien dagen in het eerste jaar, waarvan vijf direct bij aanvang).
2.8.
In de periode 9 december 2011 tot en met 25 mei 2012 gaat P3, behalve met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ook een franchiseovereenkomst aan met nog 9 andere franchisenemers. Ook aan deze franchisenemers wordt voorafgaand het rekenmodel met omzetprognose en een model-ondernemingsplan verstrekt. Bij in ieder geval 7 van deze franchisenemers volgt uit het ingevulde persoonlijke rekenmodel een omzetprognose van € 88.000,00 of hoger in het eerste jaar.
2.9.
Op 25 mei 2012 gaan P3 als uitlener en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , althans zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] , als lener een geldleningsovereenkomst met elkaar aan. Uit hoofde van deze geldleningsovereenkomst verstrekt P3 aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op 13 juni 2012 een bedrag van € 5.000,00. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verplicht zich in de geldleningsovereenkomst tot betaling van:
 een contractuele rente van 8% per jaar over de hoofdsom of het restant daarvan, te betalen per einde van de maand (volgens de berekening: 8% x hoofdsom / 12) (artikel 3.1);
 een afsluitprovisie van € 150,00 (artikel 5.2);
 aflossing van de hoofdsom in zes gelijke termijnen per einde van de maand, voor het eerst op 30 november 2012 (artikel 3.2).
De geldleningsovereenkomst bepaalt in artikel 6.1 dat verzuim intreedt door het enkele verloop van een termijn en dat daarvoor geen ingebrekestelling nodig is.
2.10.
P3 heeft uit hoofde van de franchiseovereenkomst aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] toegezonden:
 op 27 mei 2012, een factuur aangaande entreefee van € 7.735,00
 op 27 mei 2012 ,een factuur aangaande opleidingsfee van € 1.785,00;
 facturen aangaande omzetfee Q3 en de maand september van in totaal € 7.298,66;
 op 7 september 2012, een factuur aangaande beursdeelname van € 1.011,50.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft deelbetalingen verricht ten aanzien van de entreefee (€ 5.000,00) en de opleidingsfee (€ 1.500,00). De overige facturen heeft hij onbetaald gelaten. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft verder de afsluitprovisie voor de geldleningsovereenkomst betaald, alsmede € 20,00 afgelost op de contactuele rente over de geldlening.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is niet verschenen ter gelegenheid van de comparitie van 15 februari 2017. Tijdens deze comparitie zijn de bij de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht met elkaar samenhangende zaken van 8 van de franchisenemers die met P3 een franchiseovereenkomst (en leningsovereenkomst) zijn aangegaan, gezamenlijk behandeld. Tijdens deze comparitie hebben alle aanwezige partijen ermee ingestemd om hetgeen over en weer werd aangevoerd, in beginsel op alle zaken te betrekken. Curator heeft er dus ook mee ingestemd om al hetgeen ter comparitie is aangevoerd in de zeven andere zaken, ook in de onderhavige zaak te betrekken. Nu [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet verschenen is, heeft hij daarmee niet eveneens kunnen instemmen, doch heeft hij zich daar ook niet tegen verzet. Wel heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in zijn conclusie van antwoord uitdrukkelijk aangegeven zijn zaak te willen koppelen aan de andere zaken. Dit brengt de kantonrechter ertoe om hetgeen over en weer in de zeven andere zaken ter comparitie is aangevoerd, ook op de zaak van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te betrekken.
3.2.
Curator vordert na aanvulling en wijziging van de eis – samengevat – veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot betaling van:
 een bedrag van € 20.000,00, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, ter zake (een deel van) de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigde fees;
 een bedrag van € 1.000,00, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, ter zake (een deel van) de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigde contractuele rente;
 een bedrag van € 3.000,00, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, ter zake (een deel van) de aflossing van de geldlening;
 een bedrag van € 500,00, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, ter zake (een deel van) de op grond van de geldleningsovereenkomst verschuldigde contractuele rente;
 een bedrag van € 500,00, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, ter zake (een deel van) de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigd bedrag voor gemaakte redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
 waarbij de som van de vorderingen inclusief de rente tot aan de dag van betekening van de dagvaarding het bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaat en dat Curator van het meerdere afstand doet, met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de proceskosten en nakosten en de wettelijke rente over die kosten vanaf 14 dagen na betekening.
3.3.
Curator legt aan zijn vorderingen ten grondslag de tussen P3 en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gesloten franchiseovereenkomst en geldleningsovereenkomst, waarvan hij nakoming vordert tot aan de dag van ontbinding (zijnde de dag van betekening van de dagvaarding).
3.4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] concludeert tot afwijzing van de vorderingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich primair verweert middels een beroep op dwaling, uit hoofde waarvan hij vernietiging van de franchiseovereenkomst vordert. De kantonrechter leidt dit af uit de conclusie van antwoord van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] waarin hij zich op het standpunt stelt dat de voorspelde omzet niet is waargemaakt en dat hij zijn zaak koppelt aan de zaken van de andere franchisenemers, alsmede het verhandelde ter comparitie. Subsidiair verweert [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich met de stelling dat P3 tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen, op grond waarvan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de nakoming van de franchiseovereenkomst heeft opgeschort.

4.De beoordeling

Bevoegdheid kantonrechter
4.1.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of de kantonrechter absoluut bevoegd is ten aanzien van de ingestelde vorderingen. Op grond van artikel 93 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 door de kantonrechter behandeld en beslist. Vorderingen van onbepaalde waarde worden in beginsel niet door de kantonrechter beslist, tenzij er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan
€ 25.000,00 (artikel 93 sub b Rv). In artikel 94 lid 1 Rv is bepaald dat indien een zaak meer dan één vordering als bedoeld in artikel 93 onder a en b Rv betreft, voor de toepassing van dat artikel het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen beslissend is.
4.2.
Curator heeft zijn vorderingen expliciet beperkt tot een bedrag van ten hoogste
€ 25.000,00 inclusief rente. Dit brengt met zich dat de kantonrechter op grond van artikel
93 sub a en 94 lid 1 Rv bevoegd is.
4.3.
Voor de relatieve bevoegdheid van de kantonrechter zijn de artikelen 99-110 Rv van belang. Hieruit volgt als hoofdregel dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde partij relatief bevoegd is (artikel 99 Rv). Indien een rechter beslist dat niet hij, maar een andere rechter relatief bevoegd is, dan verwijst hij de zaak naar deze andere rechter (artikel 110 Rv).
4.4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] woont in [woonplaats] , waardoor volgens de hoofdregel de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle relatief bevoegd is. De kantonrechter van deze rechtbank heeft de zaak echter bij vonnis van 18 augustus 2015 verwezen naar de kantonrechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. De relatieve bevoegdheid is daarmee gegeven op grond van artikel 74 lid 3 Rv.
Geldleningsovereenkomst
4.5.
De kantonrechter komt vervolgens te oordelen over de vorderingen die uit hoofde van de geldleningsovereenkomst zijn ingesteld. Tegen deze vorderingen heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich niet verweerd. Dit brengt met zich dat de beoordeling beperkt blijft tot de vraag of de vorderingen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
4.6.
Curator vordert nakoming van artikel 3.2 en 3.1 van de geldleningsovereenkomst. Curator doet daarmee een beroep op artikel 3:296 lid 1 BW. Dit artikel bepaalt dat hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter wordt veroordeeld. Tenzij uit de wet, uit de aard der verplichting of uit een rechtshandeling anders volgt.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat tussen partijen een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen. In artikel 3.2 van deze overeenkomst staat dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gehouden is tot terugbetaling van de aan hem verstrekte lening vanaf 30 november 2012 in 6 maandelijkse termijnen. Tussen partijen staat vast dat P3 aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een lening van € 5.000,00 verstrekt heeft. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is op grond van artikel 3.2 van de geldleningovereenkomst dus verplicht deze terug te betalen. In de periode 30 november 2012 tot en met 30 april 2013 is het volledige bedrag opeisbaar geworden.
4.8.
In artikel 3.1 van de geldleningsovereenkomst staat dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gehouden is tot betaling van een maandelijkse rente over de verstrekte lening ter hoogte van 8% over de (resterende) hoofdsom. Nu de lening in de zomer van 2012 is verstrekt en deze nog niet is afgelost, is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] inmiddels over ongeveer 45 maanden (opeisbare) rente verschuldigd ter hoogte van € 33,33 euro per maand.
4.9.
Curator vordert in rechte terugbetaling van een deel van de lening, namelijk
€ 3.000,00 en een deel van de verschuldigde rente, namelijk € 500,00. Deze vorderingen komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen.
Dwaling
4.10.
Ten aanzien van de vorderingen die uit hoofde van de franchiseovereenkomst zijn
ingesteld, zal de kantonrechter het primaire verweer van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] eerst behandelen, omdat
dit het meest verstrekkend is.
4.11.
Het verweer van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] komt erop neer dat hij stelt dat de franchiseovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en bij een juiste voorstelling van zaken niet door hem zou zijn gesloten. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt te hebben gedwaald doordat P3 onjuiste informatie heeft verstrekt over de te verwachten omzet.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , evenals de franchisenemers die betrokken zijn in de andere acht zaken van Curator, de franchiseovereenkomst wegens dwaling wenst te vernietigen. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] doet hiermee een beroep op artikel 6:228 lid 1 onder a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit artikel bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij. Tenzij deze wederpartij mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder zijn inlichting zou zijn gesloten.
4.12.
Voor de beantwoording van de vraag of is gedwaald omtrent de totstandkoming van de franchiseovereenkomst, gaat de kantonrechter uit van de maatstaf die is gegeven in het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD7329). Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een franchiseovereenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling, indien de franchisenemer heeft gedwaald als gevolg van fouten in een omzet- en/of winstprognose die door de franchisegever is verstrekt. De franchisegever is in beginsel niet verplicht om een rapport over de te verwachten omzet en/of winst aan de franchisegever te verschaffen bij de onderhandelingen die aan het sluiten van een franchiseovereenkomst voorafgaan. Echter, als er wel een rapport met betrekking tot de omzet wordt verstrekt, dienen de prognoses deugdelijk te zijn en te berusten op een deugdelijk markt- en vestigingsplaatsonderzoek.
4.13.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat P3 aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voorafgaand aan het aangaan van de franchiseovereenkomst een rekenmodel met daarin een omzetprognose heeft verstrekt. Wat wel onderwerp van het geschil vormt en dus beoordeeld dient te worden, is of deze prognose deugdelijk was. Bij de beantwoording van die vraag speelt de deugdelijkheid van een (al dan niet) verricht markt- en vestigingsplaatsonderzoek een belangrijke, zo niet doorslaggevende, rol.
4.14.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voert ter onderbouwing van zijn stelling dat de omzetprognose ondeugdelijk was, aan dat hij geen omzet heeft gemaakt in het eerste jaar en dat dit, ondanks zijn inspanningen, ook niet mogelijk was. Zijn resultaat bleef dus ver achter bij de door P3 voorspelde omzet van € 110.000,00 die voortvloeit uit het rekenmodel. Ter gelegenheid van de comparitie is de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] onderbouwd met gegevens betreffende de omzet van de bij de comparitie aanwezige franchisenemers. Daaruit volgt dat bij geen enkele franchisenemer de voorspelde omzet gehaald werd en het merendeel behaalde zelfs een omzet van € 0,00 in het eerste jaar.
4.15.
Curator betwist deze onderbouwing bij gebrek aan wetenschap en stelt geen omzetgegevens van de franchisedeelnemers ontvangen te hebben. De kantonrechter acht deze blote betwisting onvoldoende, nu P3, en dus ook Curator, wel inzicht moet hebben gehad in de omzetten die door de franchisedeelnemers werden behaald. Dit blijkt immers uit het feit dat in bepaling 2.3 van de Bijlage bij de franchiseovereenkomst is opgenomen dat P3 facturen met betrekking tot de omzetfee verstuurt nadat zij elke drie maanden een actueel overzicht ontving van de franchisenemer met de in die maanden gefactureerde omzet. Het staat vast dat P3 aan de franchisenemers elke drie maanden omzetfee in rekening gebracht heeft. Verder is ter comparitie komen vast te staan dat, zolang de franchisenemers niet gecertificeerd waren, de heer [medewerker P3 2] of de heer [medewerker P3 1] vanuit P3 mee ging naar afspraken met klanten. Dit brengt met zich dat zij op de hoogte moeten zijn geweest van het aantal afspraken en dus ook – in enige mate - de omzet die daarmee gemaakt werd.
4.16.
De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de onderbouwing van de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ter comparitie, dat geen enkele franchisedeelnemer de omzet volgens de verstrekte prognose behaald heeft en het merendeel zelfs geen enkele omzet heeft gerealiseerd. Dit gegeven vormt op zichzelf reeds een sterke onderbouwing van de stelling dat de verstrekte omzetprognose ondeugdelijk was, nu het verschil tussen de geprognosticeerde omzet en de gerealiseerde omzetten substantieel is en dit zich bij alle franchisenemers voordoet. Toch is deze onderbouwing niet doorslaggevend, nu het verschil in behaalde en voorspelde omzet ook kan zijn veroorzaakt door omstandigheden die buiten P3 gelegen zijn en waarvan P3 redelijkerwijs geen kennis kon hebben bij het maken van de prognose. Het is daarom van belang om tevens na te gaan of een deugdelijk markt- en vestigingsplaatsonderzoek aan de prognose ten grondslag is gelegd.
4.17.
De andere franchisenemers stellen dat de omzetprognose tevens ondeugdelijk was, omdat P3 geen deugdelijk markt- en vestigingsplaatsonderzoek heeft verricht. De kantonrechter begrijpt uit de conclusie van antwoord van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat hij zich bij deze stelling aansluit. De stelling van de andere franchisenemers is als volgt onderbouwd. Er is louter gekeken naar de eigen ervaringen van de bestuurders van P3 binnen de trainingsbranche, dan wel de gegevens van concurrerende (bekende) bedrijven. Deze gegevens zijn niet representatief voor een startende ondernemer die bovendien nog opgeleid moet worden in het eerste jaar. Bovendien was de franchiseformule P3 ook zelf nog geen gevestigde naam, maar pas eind 2011 opgestart.
4.18.
Curator stelt dat de omzetprognose wel is gebaseerd op een deugdelijk marktonderzoek en licht die stelling als volgt toe. Het rekenmodel met de daarin opgenomen omzetprognose is opgesteld door de bestuurders van P3. Zij hebben zich bij het opstellen daarvan inderdaad hoofdzakelijk gebaseerd op hun eigen ervaringen als ondernemers binnen de (mentale) trainingsbranche. Uitgangspunt is geweest de omzet die twee van de bestuurders hebben gemaakt in de jaren 2010 en 2011 binnen de onderneming P3 Professionals BV. Daarbij is een gemiddelde jaarlijkse omzet gerealiseerd van € 183.944,75 per ondernemer. Omdat in het geval van de franchisenemers sprake was van startende ondernemers, zijn de bestuurders van P3 bij hun rekenmodel uitgegaan van een lagere omzet in het eerste jaar. P3 heeft verder een rapport opgesteld getiteld ‘marktinformatie bedrijfsopleidingen en consultancy’. Hierin zijn cijfers opgenomen met betrekking tot de behoefte aan bedrijfsopleidingen en verwachtingen voor de trainingsbranche in de toekomst. Dit rapport is door P3 opgesteld als hulpmiddel om krediet voor de franchisenemers te verkrijgen bij een bank en gedurende 2012 aangepast. De in de procedure overgelegde versie bevat om die reden ook cijfers en bijlagen van een latere datum dan het opstellen van de rekenmodule met omzetprognose. Tot slot stelt Curator dat is gekeken naar de franchisevoorwaarden van concurrerende ondernemingen binnen de branche, namelijk Kenneth&Smith, DOOR training, Sales Improvement Group, en anderen.
4.19.
De kantonrechter overweegt dat bij het maken van de omzetprognose uitgangspunt is geweest de omzet die door de heren [medewerker P3 2] en [medewerker P3 1] is gerealiseerd binnen de onderneming P3 Professionals BV in 2010 en 2011. Het bedrag van € 88.000,00 of hoger, zoals aan de franchisenemers van P3 voorgespiegeld, is lager dan de door de heren [medewerker P3 2] en [medewerker P3 1] gemaakte gemiddelde omzet binnen P3 professionals BV in de jaren 2010 en 2011. Curator heeft echter niet inzichtelijk gemaakt of, in hoeverre, en in welke mate de volgende gegevens door hen zijn meegenomen bij het toepassen van deze verlaging:
  • het feit dat de franchiseformule P3 nog geen gevestigde naam was, maar pas eind 2011 was opgestart;
  • dat de franchisenemers allemaal nieuw waren in deze branche;
  • de franchisenemers nog opgeleid en gecertificeerd moesten worden in het eerste jaar alvorens zij zelfstandig aan het werk zouden kunnen; en
  • dat uit de omzetgegevens van P3 professionals BV bleek dat sprake was van een terugloop in de omzet.
Het rapport ‘marktinformatie bedrijfsopleidingen en consultancy’ dat door Curator is overgelegd bevat weliswaar cijfers met betrekking tot de behoefte aan bedrijfsopleidingen binnen het economische klimaat, maar niet is duidelijk gemaakt of, en op welke wijze die cijfers zijn meegenomen bij het komen tot een omzetprognose van € 110.000,00 voor [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in het eerste jaar. Daar komt nog bij dat het rapport dat in de procedure is overgelegd dateert van een latere datum dan het opstellen van de rekenmodule, waardoor het reeds om die reden niet meegenomen kan zijn bij het opstellen ervan. Het lag op de weg van Curator om een rapport van een datum voor het opstellen van de rekenmodule te overleggen, voor zover daarvan al sprake is geweest. Het is tot slot onduidelijk in hoeverre het bekijken van de franchisevoorwaarden van concurrerende ondernemingen heeft geleid tot de omzetprognose.
4.20.
De kantonrechter concludeert, op grond van het hiervoor overwogene, dat geen deugdelijk marktonderzoek aan de omzetprognose ten grondslag is gelegd en dat de omzetprognose ondeugdelijk was. Geen van de franchisenemers is immers ook maar in de buurt gekomen van de voorspelde omzet.
4.21.
Curator stelt ten verweer dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voorafgaand aan de totstandkoming van de franchiseovereenkomst er uitdrukkelijk (zowel schriftelijk als mondeling) op is gewezen dat de omzetcijfers zijn ontleend aan de eigen ervaringen van de heren [medewerker P3 1] en [medewerker P3 2] en dat er zich wijzigingen kunnen voordoen op grond van externe ontwikkelingen. Curator stelt dat de omzetcijfers dus slechts een indicatie gaven en dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daarom zelf een onderzoek had dienen in te stellen naar de haalbaarheid van de verstrekte cijfers. De kantonrechter begrijpt dat Curator hiermee een beroep doet op een bij [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] rustende onderzoeksplicht, die door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] onvoldoende is vervuld.
4.22.
Nu de dwaling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een onjuiste mededeling van P3 betreft, is in beginsel geen sprake van een onderzoeksplicht aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Hetgeen Curator stelt, namelijk dat P3 in feite een voorbehoud heeft gemaakt bij het verstrekken van de omzetprognose, kan echter leiden tot het bestaan van wel enige onderzoeksplicht aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Curator heeft echter nagelaten zijn stelling te onderbouwen met concrete omstandigheden. Zo is niet duidelijk wanneer en op welke wijze de door Curator gestelde mededelingen gedaan zouden zijn aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , terwijl het stellen van een voorbehoud ten aanzien van de omzetprognose ook geenszins volgt uit de in de procedure overgelegde stukken. Zo verwijst Curator naar het rekenmodel en de wervingsbrochures die in de procedure zijn overgelegd, maar daarin valt het gestelde voorbehoud niet te lezen. Daarentegen wordt bij het verstrekte rekenvoorbeeld juist gewerkt met de vermelding dat de omzethaalbaarheid realistisch is. De kantonrechter gaat derhalve voorbij aan dit verweer.
4.23.
Het verweer van Curator slaagt niet. Om die reden komt de kantonrechter tot het oordeel dat de franchiseovereenkomst gesloten is onder invloed van dwaling en dat de franchiseovereenkomst vernietigd wordt. Artikel 6:228 lid 1 BW bepaalt immers dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is.
4.24.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ter zake van de gevolgen van de vernietiging van de franchiseovereenkomst tot afwijzing van de vorderingen van P3 concludeert. Vernietiging heeft terugwerkende kracht (artikel 3:53 lid 1 BW). Dit brengt in de eerste plaats met zich dat al uitgevoerde prestaties, achteraf bezien, onverschuldigd verricht zijn. In de tweede plaats betekent de vernietiging dat, zover sprake is van nog niet uitgevoerde verplichtingen, geen aanspraak meer kan worden gemaakt op nakoming. De verplichting daartoe is immers komen te vervallen. De kantonrechter stelt vast dat P3 door de vernietiging dus geen aanspraak meer kan maken op nakoming van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst, nu deze verplichtingen zijn komen te vervallen. Hierom zal de vordering van P3, voor zover die ziet op betaling van de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigde fees, worden afgewezen.
4.25.
Nu de hoofdvordering van Curator, voor zover die ziet op betaling van de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigde fees, wordt afgewezen, wordt ook de nevenvordering ter zake de contractuele rente afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.26.
Curator vordert een bedrag van € 500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en legt daaraan ten grondslag het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
.Beoordeeld wordt in hoeverre deze vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten kan worden toegewezen, voor zover die betrekking heeft op kosten die gemaakt zijn voor incasso van de vorderingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, nu slechts die (hoofd)vorderingen van de eis van Curator zullen worden toegewezen.
4.27.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De geldleningsovereenkomst bepaalt in artikel 6.1 dat het verzuim intreedt door het enkele verloop van een termijn, terwijl de rente over de lening telkens per einde van de maand verschuldigd is. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft op de contractuele rente over de lening een bedrag van in totaal € 20,00 afgelost op de maand juni. Dat leidt ertoe dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] per 1 augustus 2012 in verzuim is geraakt. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] diende de lening af te lossen per 30 november 2012. Hij heeft niets afgelost, waardoor hij op 1 december 2012 in verzuim was met de aflossing.
4.28.
Onder de werking van het Besluit geldt dat voldoende onderbouwd gesteld dient te worden dat daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] kwalificeert immers niet als consument, nu hij handelde in de uitoefening van haar beroep of bedrijf. Bij een niet-consument als schuldenaar is er onder de werking van het Besluit geen verplichting tot het sturen van een veertien-dagen-brief, zodat bij dergelijke zaken ook nog steeds getoetst moet worden of daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden (Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405).
4.29.
De kantonrechter stelt vast dat Curator onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht ter zake de geldleningsovereenkomst. Zo heeft de Curator slechts verwezen naar de als bijlage bij de dagvaarding toegevoegde correspondentie, maar daarvan maken geen aanmaningen ter zake de aflossing van de lening en betaling van de rente over de lening deel uit. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.30.
Curator zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] procedeert zonder gemachtigde. De kantonrechter begroot de kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op nihil, nu hij niet heeft gesteld kosten te hebben gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Curator te betalen:
 een bedrag van € 3.000,00, terzake een (deel van) de op grond van de geldleningsovereenkomst verschuldigde aflossing;
 een bedrag van € 500,00, terzake een (deel van) de op grond van de geldleningsovereenkomst verschuldigde contractuele rente;
5.2.
veroordeelt Curator in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , begroot op nihil;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Drent en in het openbaar uitgesproken.
type: CD
coll: