ECLI:NL:RBLIM:2017:1474

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/03/203022 / HA ZA 15-126
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door onrechtmatige inning van dwangsommen en liquidatietarief advocaatkosten

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg op 22 februari 2017, heeft de rechtbank uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J.M. Stals, vorderde schadevergoeding van de vrouw, die werd bijgestaan door advocaat mr. A.P. Maes, wegens onrechtmatige inning van dwangsommen. De man had eerder een vonnis van de voorzieningenrechter gekregen, maar de vrouw had dit vonnis geëxecuteerd, wat leidde tot de vordering van de man. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 6 januari 2016 al enkele bindende eindbeslissingen genomen, waar de man en de vrouw nu op terugkwamen. De rechtbank oordeelde dat de eiswijzigingen van de man niet in strijd waren met de goede procesorde en dat de vrouw onrechtmatig had gehandeld door de dwangsommen te innen. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot betaling van verschillende schadeposten, waaronder bank- en deurwaarderskosten, ten onrechte geïnde dwangsommen, en advocaatkosten. De totale proceskosten werden begroot op € 9.629,16, die de vrouw ook moest vergoeden. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/203022 / HA ZA 15-126
Vonnis van 22 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser, hierna: de man,
advocaat mr. E.J.M. Stals,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde, hierna: de vrouw,
advocaat mr. A.P. Maes.

1.De procedure

Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar wat daaromtrent is overwogen in het tussenvonnis van 6 januari 2016. Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte van 3 februari 2016 houdende bewijslevering, overlegging producties en wijziging
van eis zijdens de man;
- de akte van 2 maart 2016 houdende uitlating bewijslevering, overlegging producties en
wijziging van eis zijdens de vrouw;
- de voorafgaand aan het pleidooi overgelegde producties 56 en 57 zijdens de man;
- de ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde pleitnota’s.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

terugkomen op bindende eindbeslissingen

2.1.
De man en de vrouw hebben verzocht om terug te komen op (verschillende) bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding, aangezien er geen sprake is van juridische of feitelijke misslagen.
eisvermeerdering
2.2.
De man heeft zijn eis bij akte van 2 maart 2016 voor de tweede keer gewijzigd. De vrouw heeft tegen deze wijziging bezwaar gemaakt.
2.3.
Op grond van artikel 130 Rv. is, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd zijn eis te vermeerderen tenzij dat in strijd is met de goede procesorde.
De rechtbank acht de eiswijziging slechts in strijd met een goede procesorde indien deze reeds genomen bindende eindbeslissingen doorkruisen en derhalve tot een heropening van het debat en de beoordeling zouden moeten leiden. Waar dat zo is, zal de rechtbank dat hierna vermelden en wordt de eiswijziging niet geaccepteerd. Voor het overige acht de rechtbank de eiswijziging niet in strijd met een goede procesorde, omdat deze niet tot een nadere bewijsopdracht leidt, de vrouw ruimschoots de gelegenheid heeft gehad op de eiswijziging te reageren en de procedure geen vertraging door de eiswijziging heeft opgelopen. De rechtbank staat de eiswijziging dan ook (in zoverre) toe.
2.4.
De man vordert na de (tweede) eiswijziging, samengevat:
(1) een verklaring voor recht dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door over te gaan tot executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 juli 2014 en dat zij gehouden is de schade te vergoeden die hij als gevolg daarvan heeft geleden en zal lijden,
alsmede de veroordeling van de vrouw tot betaling aan hem van:
(2) € 2.490,25 uit hoofde van bank- en deurwaarderskosten,
(3) € 1.427,91 wegens ten onrechte geïnde dwangsommen, bank- en deurwaarderskosten,
(4) € 34.265,69 wegens advocaatkosten en deurwaarderskosten,
(5) € 1.363,13 aan wettelijke rente,
(6) € 1.170,47 aan buitengerechtelijke incassokosten.
alsmede (7) de veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
verklaring voor recht (vordering 1)
2.5.
Daaromtrent is reeds in het tussenvonnis een bindende eindbeslissing genomen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
bank- en deurwaarderskosten (vordering 2)
2.6.
Ter zake deze kosten is in het tussenvonnis aan de man een bewijsopdracht verstrekt. Hij heeft via zijn akte van 3 februari 2016, in het bijzonder de daarin opgenomen randnummers 6 tot en met 15 met producties en de producties 56 en 57, genoegzaam aangetoond dat hij (direct of indirect) € 2.490,25 aan bank- en deurwaarderskosten heeft gemaakt en dat deze in voldoende verband staan met de onrechtmatige inning van de dwangsommen door de vrouw. Voorts blijkt, meer in het bijzonder ook uit de producties 56 en 57, dat deze vordering geen dubbeltellingen bevat. Dit bedrag is dan ook als schade toewijsbaar. De rechtbank zal de over dit bedrag gevorderde rente toestaan vanaf de momenten van afschrijving/afboeking van de rekening van de man.
dwangsommen, bank- en deurwaarderskosten (vordering 3)
2.7.
De man vordert thans nog slechts € 1.427,91. Hij vorderde - zo blijkt uit de punten 11 en 13 (met de bijbehorende producties 6 en 7) van de akte van 24 november 2015 - eerder terugbetaling van € 27.544,40 en € 114.772,37 aan geïnde dwangsommen, dus in totaal € 142.316,77, waarvan de vrouw ten tijde van het tussenvonnis al € 100.000,- had terugbetaald.
Er bestond dus nog een terugbetalingsverplichting van € 42.316,77. Onder 4.5 van het tussenvonnis heeft de rechtbank als bindende eindbeslissing opgenomen dat de vrouw dat bedrag (dat ook door haar was erkend) [1] moet terugbetalen.
De man stelt thans (onder het kopje “Berekening totaal afgeschreven bedrag vonnis is onjuist”) in de akte d.d. 3 februari 2016) dat er € 27.544,40 en € 119.668,50 aan dwangsommen is geïnd, dus € 4.896,13 méér. Dat had hij echter niet gevorderd. Over zijn vordering is al een bindende eindbeslissing genomen. Voor zover de wijziging van eis ertoe strekt dat thans alsnog méér terugbetaling van dwangsommen wordt geëist, acht de rechtbank dit in strijd met een behoorlijke procesorde. Hieraan gaat de rechtbank dus voorbij. [2]
Op de onverschuldigd betaalde dwangsommen van € 42.316,77 komt in mindering het depotbedrag van € 41.173,38, dat inmiddels ook aan de man is uitbetaald. Aldus resteert een vordering van de man op de vrouw ter zake de dwangsommen van € 1.143,39.
2.8.
De rechtbank had in het tussenvonnis óók beslist dat de vrouw de door de man betaalde proceskosten in de kortgedingprocedure van € 1.694,00 als onverschuldigd betaald aan de man diende terug te betalen. De vrouw heeft de proceskosten van € 1.694,- aan de man terugbetaald. Dit is na de wijziging van eis niet meer in de vordering begrepen.
de advocaatkosten (vordering 4)
2.9.
Ook ter zake deze kosten is in het tussenvonnis aan de man een bewijsopdracht verstrekt.
advocaatkosten van deze procedure
2.10.
Voor de proceskosten van deze procedure gelden de artikelen 237-240 Rv. Uit de wetstekst en -geschiedenis bij deze artikelen volgt dat deze bepalingen, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld, te weten het liquidatietarief. Deze regeling derogeert ingevolge artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv aan art. 6:96 lid 2 BW. Zij derogeert eveneens aan het uitgangspunt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, volledig te vergoeden (HR 12 juni 2015:ECLI:HR:2015:1600).
2.11.
Het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 Grand Café Duka/Achmea is niet van toepassing op de onderhavige situatie. Dat arrest gaat over de situatie dat
het aanspannen van een proceduremisbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen kan opleveren, in welk geval - bij uitzondering - vergoeding van de volledige proceskosten mogelijk is. Een dergelijke uitzondering is in deze procedure niet aan de orde. Die is immers door de man aangespannen, en op goede gronden, namelijk om vergoeding van zijn schade te krijgen. Dan geldt het liquidatietarief zoals hierboven overwogen.
2.12.
Aldus komen niet de feitelijke advocaatkosten, maar de geliquideerde advocaatkosten voor vergoeding in aanmerking. Deze becijfert de rechtbank onder 2.19.
advocaatkosten ter afwending van de executie en ter zekerheidstelling tot terugbetaling
2.13.
Deze kosten komen volledig voor vergoeding in aanmerking. Het zijn geen kosten waarop de artikelen 237-240 Rv. van toepassing zijn. De rechtbank acht het ook redelijk dat de vrouw deze schade volledig aan de man vergoed, gelet op haar handelwijze bij de inning van de dwangsommen. Immers, zij heeft na betekening op 7 juli 2014 van het kort gedingvonnis van 3 juli 2014 al op 1 augustus 2014 executoriaal beslag doen leggen ter inning van verbeurde dwangsommen, terwijl (volledige) uitvoering van dat vonnis door de man toen in redelijkheid nog niet mogelijk was. De vrouw heeft daarbij niet gesteld dat (haar uit navraag was gebleken dat) de man ook geen aanvang met de uitvoering van het vonnis had gemaakt. Nadat de man de woning op 28 november 2014 had geleverd, heeft de vrouw voorts op 30 december 2014 nogmaals executoriaal beslag doen leggen ter inning van de volgens haar verbeurde dwangsommen, terwijl ten tijde van de mondelinge behandeling ter behandeling van het hoger beroep in kort geding op 8 oktober 2014 al door het gerechtshof bedenkingen zijn geplaatst bij de verschuldigdheid van de dwangsom en de man bovendien een bankgarantie tot zekerheidstelling van betaling had aangeboden, welk aanbod door de vrouw zonder opgaaf van redenen is geweigerd.
2.14.
De man becijfert deze kosten op in totaal € 10.458,08 te weten:
- € 2.178,00 werkzaamheden verband houdende met het beslag;
- € 6.478,95 werkzaamheden ter zake het loonbeslag, zitting en deurwaarderskosten;
- € 1.871,13 werkzaamheden ter zake de overeengekomen regeling.
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat de man in zijn akte van 3 februari 2017, in het bijzonder in de daarin opgenomen randnummers 22 tot en met 33 met onderliggende producties, voldoende heeft aangetoond dat deze kosten gemaakt zijn en dat deze kosten voldoende verband houden met de onrechtmatige inningen van dwangsommen. De rechtbank wijst deze advocaatkosten, met de daarin opgenomen extra deurwaarderskosten, dan ook toe. De rente over deze kosten is toewijsbaar zoals verzocht.
advocaatkosten in de appelprocedure
2.16.
De vordering van advocaatkosten in verband met de kort gedingprocedures zal de rechtbank afwijzen, alleen al omdat de proceskosten in die procedures zijn gecompenseerd. Daarbij komt dat de man niet heeft weersproken dat hij ook zonder dwangsomveroordeling zou hebben geappelleerd, zodat er onvoldoende samenhang bestaat tussen de advocaatkosten voor die appelprocedure en de onrechtmatige inning van de dwangsommen.
wettelijke rente over terug te betalen dwangsommen (vordering 5)
2.17.
De man komt, met inachtneming van rechtsoverweging van 4.13 in het tussenvonnis, op pagina 13 van zijn akte van 3 februari 2016 uit op een rente over de ten onrechte geïncasseerde/onverschuldigd betaalde bedragen van € 1.604,87. De berekening moet echter worden gecorrigeerd tot het totaal aan teruggevorderde dwangsommen, dus € 142.316,77, alsmede met de aan de man betaalde depotrente van € 283,64 (minus de administratiekosten van € 41,90). De rechtbank becijfert de totale rente op het door de vrouw reeds aan de man betaalde rentebedrag van € 1.290,41 (randnummer 61 van haar akte van 2 maart 2016). De man heeft dus terzake geen vordering meer op de vrouw. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
incassokosten (vordering 6)
2.18.
De eerst bij vermeerdering van eis gevorderde incassokosten wijst de rechtbank af, nu deze reeds worden geacht te zijn verdisconteerd in de toegewezen advocaatkosten.
proceskosten (vordering 7)
2.19.
De vrouw zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten van de man worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 96,16
- griffierecht € 1.533,00
- salaris advocaat in deze procedure
€ 8.000,00(4 punten maal tarief € 2.000,=)
Totaal € 9.629,16

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld jegens de man door over te gaan tot executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 juli 2014 en dat zij gehouden is de schade die de man heeft geleden en zal lijden als gevolg van de onrechtmatige daad te vergoeden;
3.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen:
-
€ 2.490,25aan bank- en deurwaarderskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment van afschrijving van de rekening van de man van de onderscheidenlijke bedragen tot aan de dag der algehele voldoening,
-
€ 1.143,39, aan ten onrechte geïncasseerde dwangsommen,
-
€ 10.458,08aan advocaatkosten e,d,, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van betaling van de onderscheidenlijke facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op
€ 9.629,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017. [3]

Voetnoten

1.Zij heeft zelfs een hoger bedrag erkend, namelijk € 145.794,99.
2.Dat ter zake dwangsommen - dus niet de bijkomende kosten - een hoger bedrag dan € 142.316,77 door de man aan de vrouw is betaald, kan de rechtbank overigens niet uit de stukken afleiden, ook niet uit de producties 25 en 31.
3.type: TN