ECLI:NL:RBLIM:2017:1461

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
03/661062-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met glas in café leidt tot zware verwondingen en gevangenisstraf

Op 20 februari 2017 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 december 2015 in een café in Horst een andere bezoeker zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte heeft het slachtoffer met een glas in het gezicht geslagen, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder schade aan de aangezichtszenuw en blijvende littekens. Tijdens de zitting op 6 februari 2017 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen gehoord. De verdachte stelde dat hij zich niet bewust was van het glas in zijn hand op het moment van de mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat hij zich wel degelijk bewust was van het glas en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan zware mishandeling en legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer van in totaal € 21.499,30, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds herstellende is van de opgelopen verwondingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661062-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 februari 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 februari 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht. Daarnaast heeft hij zich als benadeelde partij ter terechtzitting laten bijgestaan door
mr. C.M.W.M. van de Molengraft-Verrijdt.

2.De tenlastelegging

De ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
(primair)[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
(subsidiair)heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
(meer subsidiair)[slachtoffer] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte primair tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Verdachte heeft op 27 december 2015 plotseling, uit het niets, met een glas in zijn hand met kracht [slachtoffer] in zijn gezicht geslagen dan wel gestoken, waardoor de wang van [slachtoffer] is opengereten. Op grond van de foto’s in het dossier van het letsel lijkt [slachtoffer] met het glas in zijn gezicht te zijn gestoken. Getuigen verklaren dat geslagen is, zonder aanleiding [slachtoffer] heeft niets uitgelokt. Niemand heeft het zien gebeuren. Verdachte heeft evenmin een duidelijk verhaal. Op grond van de gedragingen van verdachte kan worden geconstateerd dat hij voorwaardelijk opzet had op zware mishandeling.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte het slachtoffer niet bewust zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en ook niet bewust heeft gepoogd dat te doen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangever een bierglas in zijn gezicht heeft gekregen, naar alle waarschijnlijkheid met de ronde drinkzijde tegen het gelaat, gezien de aard en vormen van het letsel. Verdachte heeft verklaard uit reactie te hebben gehandeld. Hij verkeerde in de veronderstelling dat aangever dreigend op hem afkwam. In een reflex heeft hij een zwaaiende of slaande beweging met zijn arm richting aangever gemaakt. De gebeurtenissen hebben zich in een fractie van een seconde voltrokken. Verdachte heeft in al zijn verklaringen uitdrukkelijk verklaard er op dat moment niet van bewust te zijn geweest een bierglas in zijn hand te hebben gehad. Voor verdachte was het daardoor geenszins te voorzien dat zijn gedragingen zulke drastische gevolgen zouden hebben.
Uit de verklaringen van verdachte, de getuigen, de aangever en uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van verdachte valt niet af te leiden dat verdachte zich op moment van handelen bewust was van het glas in zijn hand, zodat onvoldoende is gebleken dat hij zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, laat staan dat hij deze kans heeft aanvaard of op de koop toegenomen. Hierdoor ontbreekt het vereiste voorwaardelijke opzet om tot een bewezenverklaring te komen. Temeer nu niet is komen vast te staan dat het glas uit de hand van verdachte is losgekomen en als het ware tegen het gezicht van aangever is gevlogen dan wel of dit glas nog in de hand van verdachte aanwezig was toen dit het gezicht van aangever raakte.
De Hoge Raad heeft zich in een aantal recente arresten specifiek uitgelaten over het al dan niet aanwezig zijn van voorwaardelijk opzet in vergelijkbare zaken. Gelet op die jurisprudentie (ECLI:HR:2013:1062, HR:2014:2767 en HR:2015:1699) is voor een bewezenverklaring van voorwaardelijke opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, onvoldoende dat het voor risico van verdachte komt dat hij er mogelijk niet aan gedacht heeft dat hij een glas in zijn hand had op het moment dat hij zijn arm zwaait of daarmee een klap geeft. Dat leidt volgens de verdediging in deze zaak tot de conclusie dat ook in dit licht niet komt vast te staan dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, gezien het ten laste gelegde kan geen bewezenverklaring volgen door de enkele aanname dat de gedraging van verdachte en het gevolg daarvan, voor risico van verdachte komen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aangifte en letsel van de aangever
Op 28 december 2015 doet [slachtoffer] bij de politie aangifte [2] van zware mishandeling. Hij verklaart op zondag 27 december 2015 naar het café [naam café] in Horst te zijn gegaan. In de zaal van het café was een feest met een DJ. Op enig moment is [slachtoffer] samen met een bekende in de zaal gaan staan bij een vriendin. [slachtoffer] voelde direct een duw in zijn rug. Hij raakte door de duw uit balans, waardoor hij van zijn plaats werd geduwd. Hij draaide zich rechtsom om en zag dat direct achter hem een jongen stond. Hij voelde direct toen hij omdraaide een harde klap in zijn gezicht en hevige pijn aan de linkerkant van zijn gezicht. Hij realiseerde zich dat hij was geraakt door een hard scherp voorwerp. De klap kwam zo onverwacht dat hij geen tijd meer had om af te weren. Hij was door de klap even de weg kwijt. Op het moment dat hij weer bij zinnen kwam, zag hij dat een klein Aziatisch type jongen voor hem stond. Hij voelde aan zijn gezicht en zag en voelde aan zijn hand dat er ontzettend veel bloed uit zijn gezicht kwam. Hij voelde dat het bloed uit zijn gezicht stroomde.
In het ziekenhuis te Maastricht bleek dat hij een vleeswond van ongeveer 6 cm op zijn wang had en zijn linker neusvleugel los hing. Verder had hij op zijn neus en in zijn wenkbrauw diverse sneetjes. In de snee in zijn wang was een zenuw doorgesneden. De zenuw is operatief aan elkaar gemaakt. Doordat de zenuw doormidden gesneden was, is daardoor een aangezichtsverlamming ontstaan.
Het letsel van de aangever
C.J. van Leeuwen, forensische geneeskundige bij de GGD Limburg-Noord, heeft op 15 februari 2016 een letselbeschrijving [3] opgemaakt. Het letsel betreft diepe verwondingen in het aangezicht, links ter hoogte van de wang en neus met schade aan de grote aangezichtszenuw, waardoor [slachtoffer] een linkszijdige verlamming heeft aan de mondhoek links. Op 27 december 2015 heeft betrokkene een operatie ondergaan om de zenuw te herstellen, de wonden te saneren van glas en het sluiten van de wond. Op 15 februari 2016 werd geschat dat het meer dan een jaar zou duren voordat de zenuw weer functioneert.
Dr. D.D. Booi heeft in een mail aan aangever van 1 november 2016 [4] aangegeven dat aangever letsel van de bucale tak van de nervus facialis heeft gehad, waarvoor herstel op de operatiekamer heeft plaatsgevonden. Aangever heeft nog rest asymmetrie in de mondhoek en neusplooien van het gelaat. Daarnaast heeft aangever sinds het gebeuren last van neusobstructieklachten aan de linkerzijde. Er is nadien een neustussenschotafwijking geobjectiveerd die ook evident zichtbaar is op de CT-scan die is gemaakt na het gebeuren. Correctie hiervan zal thans plaatsvinden.
Bij onderzoek van de aangezichtszenuw constateert dr. Booi dat de musculus levator nasi nog geen herstel heeft vertoond. Gezien het tijdsverloop zal dit zo blijven. Verder lichte asymmetrie van de mondhoek.
Ten aanzien van de neus is sprake van een forse neustussenschotafwijking, die goed te corrigeren is middels een operatie.
Het litteken is volledig uitgerijpt inmiddels. Dit zal zo blijven. Het litteken is evident zichtbaar. Het is de vraag of verdere correctie het litteken zal verbeteren.
[slachtoffer] heeft ter terechtzitting verklaard voor de rest van zijn leven een beperking te zullen houden aan zijn gezichtsspieren. Het lelijke litteken in zijn gezicht kan niet meer verder gecorrigeerd worden en zal de rest van zijn leven het middelpunt van zijn gezicht (ver)vormen. Nadat de hoofdzenuwtak operatief aan elkaar is gehecht, hebben de belangrijkste zenuwbanen weer contact gemaakt met de juiste spieren. De beweging van de mondhoek en de lipheffer is herstellende, maar zal waarschijnlijk beperkt blijven. Een aftakking van een zenuwbaan is verkeerd gegroeid, waardoor bij het sluiten van zijn linkeroog de lipheffer ongecontroleerd wordt gestimuleerd. Daarnaast worden de gevoelsprikkels op de neus niet op de neus waargenomen, maar rond de wenkbrauw. Ook ervaart hij ervaart regelmatig een pijnscheut vanaf de neushoek naar de onderkant van zijn oog. Recent heeft hij een operatie aan zijn neus plaatsgevonden, omdat ook het neusschot op meerdere plaatsen was gebroken. Die operatie is eerder uitgesteld, omdat niet duidelijk was of een tweede operatie aan de zenuwen noodzakelijk was. Verder heeft hij sinds het trauma veel last van zijn linkeroog. Hij is daarvoor onder behandeling van een oogarts. Naast de fysieke klachten, gaat hij zwaar gebukt onder psychische klachten.
Overweging ten aanzien van het letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel aan het aangezicht van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet moet worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer met een glas links ter hoogte van zijn wang en neus in het gezicht is geslagen, waardoor schade aan de grote aangezichtszenuw is ontstaan. Er zijn meerdere operaties nodig geweest. Het slachtoffer is nog niet uitbehandeld en heeft een blijvend litteken in zijn gezicht. Voorts is sprake van een blijvende beperking van zijn gezichtsspieren.
Het ontstaan van het zwaar lichamelijk letsel
De verklaringen van getuige [getuige]
Getuige [getuige] [5] heeft verklaard aanwezig te zijn geweest bij een mishandeling in café [naam café] te Horst. Zij stond met [slachtoffer] aan de bar. Er werd wat geduwd op de muziek die gedraaid werd. Ineens zag ze dat [slachtoffer] een glas tegen zijn gezicht aan kreeg. Ze heeft niet gezien wie het glas gegooid heeft. Ze zag dat het gezicht van Jeroen hevig begon te bloeden.
In de aanvullende verklaring [6] heeft ze verklaard dat ze een arm zag met een hand en die hand had een glas vast. Ze zag die hand met dat glas richting het gezicht van [slachtoffer] gaan. Op de vraag in wat voor positie de man met het glas in zijn hand zijn arm hield heeft ze aangegeven met gestrekte arm. Hij moest een beetje naar boven reiken, maar niet heel hoog.
De verklaringen van verdachte [7]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 27 december 2015 in café [naam café] in Horst is geweest. Er was een feestje met een DJ. Verdachte is op enig moment achter in de zaal gaan staan en wat gaan drinken. Hij had een biertje vast. Hij had het glas in zijn rechterhand. Hij zag dat iemand schuin links voor hem ging staan. Deze persoon, [slachtoffer] , ging steeds verder naar achter staan, waardoor verdachte steeds minder ruimte had. Verdachte gaf hem een aantal keer elleboogduwtjes dat hij daar stond. Verdachte raakte daardoor steeds geïrriteerder. Hij gaf hem vervolgens een duw met zijn elleboog en zei: “Flikker toch op man!”. Verdachte zag dat [slachtoffer] zich vervolgens omdraaide en voor zijn gevoel in zijn richting kwam. Uit reflex maakte verdachte een zwaaiende beweging met zijn rechterarm en raakt [slachtoffer] daarbij in zijn gezicht. Hij zag dat het glas in zijn gezicht kapot ging. Op het moment dat hij [slachtoffer] in het gezicht raakte, zag hij direct veel bloed in zijn gezicht.
De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hard in het gezicht slaan met een (bier)glas tot gevolg heeft dat het glas zal breken in het gezicht en dat dit zwaar lichamelijk letsel – bijvoorbeeld een ontsierend litteken – op kan leveren.
Overweging ten aanzien van de te bewijzen gedraging
Op grond van de hiervoor aangehaalde verklaringen van aangever, getuige [getuige] en verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel, is bewezen dat verdachte aangever in het gezicht heeft geslagen met een glas in de betreffende hand. Gelet op het feit dat het glas daarbij is gebroken en het geconstateerde letsel, is met kracht geslagen. Aangever verklaart dat ook.
Overweging ten aanzien van het bewijs van het opzet van verdachte
Verdachte heeft betoogd dat het voor een bewezenverklaring vereiste (voorwaardelijk) opzet bij hem heeft ontbroken, omdat hij op moment van slaan zich niet bewust was van het glas in zijn hand. Dit betoog kan niet worden aanvaard. Verdachte heeft verklaard dat hij bij de bar een biertje stond te drinken toen [slachtoffer] schuin voor hem kwam staan. Dit biertje had hij in zijn rechterhand. Verdachte was zich er gezien zijn verklaring van bewust dat hij een biertje in zijn handen had. Het is ook slecht denkbaar dat iemand zich niet bewust is van het glas in zijn hand als hij op de door verdachte beschreven wijze een biertje staat te drinken. Toen [slachtoffer] zich – in reactie op het duwen van verdachte – omdraaide heeft hij [slachtoffer] met de hand waarin hij zijn glas had, in zijn gezicht geslagen. De rechtbank volgt verdachte niet in zijn standpunt dat hij in een reflex heeft geslagen. Verdachte geeft immers zelf aan dat hij alleen dacht dat hij aangevallen zou worden. Uit feiten noch uit omstandigheden is gebleken van enig begin van aanval door aangever jegens verdachte. Verder stelt verdachte geen herinnering te hebben aan het moment van slaan door hem, zodat zijn stelling dat dit in een reflex moet zijn geweest slechts een beredeneerde keuze achteraf is.
Voor zover verdachte met zijn verweer heeft willen aanvoeren dat bij hem de wil en/of het weten gestoord waren tijdens het plegen van het feit, kan ook dit betoog niet worden aanvaard. Volgens vaste rechtspraak kan van opzet, van het willens en wetens zich gedragen of aanvaarden van bepaalde kansen, slechts dan geen sprake zijn ‘indien bij de dader zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken’ [8] . Zo’n ernstige stoornis die opzet uitsluit, is slechts bij hoge uitzondering aan de orde. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat daarvan bij verdachte sprake is geweest ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit. Dat verdachte ter zitting stelt geen herinnering te hebben aan het korte moment van slaan, acht de rechtbank ongeloofwaardig mede gelet op zijn verklaringen bij de politie waar hij die herinnering kennelijk nog wel heeft.
Tot slot, zoals hiervoor overwogen, stelt de rechtbank vast dat er geen aanwijzingen zijn dat sprake is geweest van een voor verdachte bedreigende situatie in reactie waarop verdachte zou hebben mogen of kunnen handelen als hij heeft gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de verklaringen van aangever, verdachte en de getuige dan ook worden bewezen verklaard dat verdachte opzet had op zware mishandeling toen hij met een glas in zijn hand [slachtoffer] met kracht in het gezicht sloeg.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde is bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair
op 27 december 2015 te Horst, gemeente Horst aan de Maas, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere diepen wonden in het aangezicht met schade aan de grote aangezichtszenuw, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met een glas in het gelaat te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft hij gevorderd bijzondere voorwaarden te stellen, inhoudende:
  • houden aan een meldplicht;
  • behandelverplichting via de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman vrijspraak van de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat mocht verdachte ter zake het primair ten laste gelegde feit worden veroordeeld, de eis van de officier van justitie niet past bij de richtlijn die in deze zaak als oriëntatiepunt voorligt. Er dient aansluiting te worden gezocht bij het oriëntatiepunt. Verdachte is first offender. Hij is in 2015 geconfronteerd met verschillende persoonlijke tegenslagen. Verdachte heeft nooit de intentie gehad het slachtoffer schade te berokkenen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen gevangenisstraf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) bedraagt een jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt dit gegeven, gelet op de ernst van het toegebrachte letsel en het feit dat het letsel is toegebracht met een glas, als uitgangspunt.
Verdachte heeft op 27 december 2015 in een uitgaansgelegenheid, zonder dat daarvoor aanleiding is gebleken, [slachtoffer] met een glas in zijn hand hard in het gelaat geslagen, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer is nog steeds herstellende en duidelijk is dat volledig herstel niet wordt verwacht. Het litteken dat als gevolg van het handelen van verdachte bij het slachtoffer is ontstaan, zal voor altijd zichtbaar blijven, waardoor het slachtoffer blijvend getekend is.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten niet alleen lijden onder de pijn en schrik van het moment van het delict, maar vaak ook nog lange tijd daarna last kunnen hebben van gevoelens van angst en onveiligheid. Ook in dit geval kampt het slachtoffer met psychische klachten als gevolg van het strafbare feit.
Daarnaast is het delict gepleegd midden in een drukbezochte horecagelegenheid. Veel mensen die niets anders deden dan zich amuseren zijn plotseling getuige van een vreselijk feit. Dat veroorzaakt maatschappelijke verontrusting en gevoelens van angst en onveiligheid bij het publiek. Zo strekken de gevolgen van deze daad zich veel verder uit dan alleen tot het directe slachtoffer.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij tot aan de behandeling van de zaak ter terechtzitting naar het slachtoffer geen mededogen heeft getoond en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedraging, omdat hij stelt geen herinnering meer te hebben aan het moment van slaan.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte na het plegen van het delict hulp heeft gezocht en dat hij blijkens het strafblad niet eerder wegens soortgelijke ernstige geweldsincidenten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur acht de rechtbank gelet op de ernst van het feit echter onontkoombaar. De rechtbank acht voorts een voorwaardelijk strafdeel aangewezen met daarbij de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarde om recidive te voorkomen.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, in het bijzonder de ernst van het bewezenverklaarde geweld en de verstrekkende gevolgen daarvan, zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 21.499,30, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
  • daggeldvergoeding € 112,00
  • medische kosten € 1.513,99
  • reis- en parkeerkosten € 6.236,88
  • materiële kosten € 589,00
  • huishoudelijke hulp € 1.907,43
  • zelfwerkzaamheid € 1.140,00
  • smartengeld € 10.000,00
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering volledig toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Mocht de rechtbank twijfelen over de hoogte van de immateriële schade, wordt verzocht ter zake een deel bij wijze van voorschot toe te kennen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegekend, gezien de bedragen die voorliggen. De materiële schade zoals gevorderd kan worden toegekend en de immateriële schade deels bij wijze van voorschot.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, is bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dit feit worden veroordeeld.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij
Voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, sluit de verdediging zich aan bij het standpunt van de officier van justitie. Voor zover de vordering betrekking heeft op de immateriële schade verzoekt de verdediging deze schade gedeeltelijk toe te kennen bij wijze van voorschot.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat aan [slachtoffer] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit tot aan de dag van de terechtzitting rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het door hem gevorderde bedrag van € 11.499,30, welk schadebedrag zijdens verdachte niet is betwist. Deze schade is in de periode vanaf 27 december 2015 tot kort voor de terechtzitting op verschillende tijdstippen ontstaan. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de wettelijke rente toe te kennen vanaf moment van toekenning van de schadevergoeding, zijnde de datum van dit vonnis.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder komen vast te staan dat aan [slachtoffer] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Ter zake is een bedrag van € 10.000,- gevorderd. De rechtbank acht dit bedrag redelijk en billijk, zodat dit kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict, 27 december 2015. De rechtbank gaat daarbij uit van de operaties die reeds noodzakelijk zijn geweest, de beperkingen die [slachtoffer] sinds het gebeuren op 27 december 2015 ondervindt en ook in de toekomst nog zal ondervinden.
De rechtbank stelt de hoogte van de schadevergoeding vast op een totaalbedrag van
€ 21.499,30 en zal deze toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze als hiervoor omschreven.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 21.499,30 nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert, zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • met aftrek van de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering heeft doorgebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
Meldplicht;
Behandelverplichting – Ambulante behandeling, inhoudende dat verdachte wordt verplicht om medewerking te verlenen aan een intake en eventueel hieruit voortvloeiende behandeling bij F.P.P de Horst of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , toe;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 11.499,30, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 20 februari 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 27 december 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van in totaal € 21.499,30, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 142 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 11.499,30 te berekenen over de periode vanaf 20 februari 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening en over een bedrag van € 10.000,00 te berekenen over de periode vanaf 27 december 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wapenaar, voorzitter, mr. E.H.A.F.M. Krol en
mr. drs. J.M.A. van Atteveld, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2017.
Buiten staat
mr. drs. J.M.A. van Atteveld is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 27 december 2015 te Horst, gemeente Horst aan de Maas, aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere diepe wonden in het
aangezicht met schade aan de grote aangezichts-zenuw, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met een glas in het gelaat te slaan of te steken;
art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 december 2015 te Horst, gemeente Horst aan de Maas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met een glas in het gelaat heeft geslagen of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 december 2015 te Horst, gemeente Horst aan de Maas, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze (met kracht) met een glas in het gelaat te slaan of te steken.
art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Horst/Peel en Maas, proces-verbaalnummer PL2300-2015238948, gesloten d.d. 19 januari 2016, met bijlagen, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 65.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 28 december 2015 op pagina 21, 22, 23.
3.Medische informatie GGD Limburg-Noord van 15 februari 2016, pagina 62.
4.Mail van 1 november 2016 van dr. Booi aan aangever, gevoegd als bijlage bij de vordering benadeelde partij.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van 27 december 2015, pagina 29, 30.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige van 30 december 2015, pagina 31, 32, 33, 34.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 december 2015, pagina 41 tot en met 46 en proces-verbaal van verhoor verdachte van 29 december 2015, p. 47 tot en met 50, op p. 48.
8.Bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2004:AR3226, r.o. 3.5.