ECLI:NL:RBLIM:2017:12404

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
03/721031-16 en 03/702658-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 18-jarige vrouw voor voorbereiding van deelname aan een terroristische organisatie

Op 19 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg een 18-jarige vrouw veroordeeld tot 9 maanden jeugddetentie, waarvan een groot deel voorwaardelijk, voor de voorbereiding van deelname aan een terroristische organisatie, te weten IS. De rechtbank sprak de vrouw vrij van de poging tot deelname aan een terroristische organisatie, omdat de aan haar tenlastegelegde handelingen niet als uitvoeringshandelingen konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk voorbereidingshandelingen had getroffen. In de zomer van 2016, toen zij nog minderjarig was, had de verdachte plannen om naar Syrië te reizen om zich bij IS te voegen en deel te nemen aan de gewapende strijd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook had samengespannen met een ander om een martelaarsoperatie uit te voeren, maar sprak haar vrij van dit feit omdat de uitlatingen niet als een definitief en gemeend plan konden worden beschouwd. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder gesprekken met een islamitisch deskundige en therapie, gedurende de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummers: 03/721031-16 en 03/702658-17 (ter terechtzitting gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor (jeugd)strafzaken van 19 december 2017
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E. Gorsselink, advocaat kantoorhoudend te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn gevoegd inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 december 2017. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Tevens zijn ter terechtzitting gehoord de ouders van de verdachte, een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland (hierna te noemen: de raad), en twee vertegenwoordigers van de Reclassering Nederland (hierna te noemen: de reclassering).

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de zaak met parketnummer 03/721031-16:
in de periode van 1 maart 2016 tot en met 18 juli 2016 heeft geprobeerd deel te nemen aan een terroristische organisatie, te weten IS (Islamitische Staat), door een plan te maken om af te reizen naar een door IS gecontroleerd gebied, contact te zoeken en te chatten met jihadisten in Syrië en Irak, een vliegticket te boeken naar Istanbul en een bepakte reiskoffer met de vluchtgegevens van KLM Düsseldorf-Amsterdam-Istanbul, een telefoon met daarin vier telefoonnummers en een ID-kaart voorhanden te hebben, dan wel haar deelname aan die terroristische organisatie heeft voorbereid;
in de zaak met parketnummer 03/702658-17:
in de periode van 8 januari 2017 tot en met 2 mei 2017 heeft samengespannen met een ander tot het plegen van moord en/of doodslag en/of het opzettelijk brandstichting en/of het teweeg brengen van ontploffing, telkens met een terroristisch oogmerk, door het bestuderen, verheerlijken en/of uitdragen van het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd, het via sociale media contact onderhouden met een persoon genoemd ‘@ [A. 1] ’ en het uiten van haar/hun wens om een martelaarsoperatie te willen uitvoeren en/of dat zij advies wil van een commandant en/of leider over wat het beste is om te bombarderen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
De rechtmatigheid van het onderzoek aan de inbeslaggenomen smartphones
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat het gebruik van de onderzoekgegevens van de bij de verdachte op 18 juli 2016 en 2 mei 2017 inbeslaggenomen telefoons onrechtmatig is. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 4 april 2017. Hij stelt zich op het standpunt dat die onderzoekgegevens van het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat deze gegevens onrechtmatig zijn verkregen. Het onderzoek aan deze telefoons is dermate verstrekkend geweest dat een min of meer compleet beeld van het leven van de verdachte is verkregen. Daarnaast heeft het onderzoek plaatsgevonden op basis van een algemene bevoegdheid. De verdachte heeft aldus moeten ondergaan dat haar hele privéleven werd blootgelegd zonder adequate rechterlijke toetsing. Het onderzoek aan deze telefoons heeft geleid tot de schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift en rechtsbeginsel, waardoor de verdachte is geschaad in haar belangen.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen, omdat - wat betreft de op 18 juli 2016 inbeslaggenomen
telefoon - die al vóór het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 in beslag was genomen. Op dat moment kon de politie aldus nog niet handelen conform de daarin gestelde regel. De officier van justitie heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2017. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat het onderzoek aan de op 2 mei 2017 bij de verdachte in beslag genomen telefoon rechtmatig is verlopen, omdat voor dit onderzoek toestemming was verleend door een officier van justitie.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 april 2017 (vindplaats: ECLI:NL:HR:2017:584) bepaald dat een opsporingsambtenaar zonder voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van een officier van justitie onderzoek kan doen aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als beperkt kan worden beschouwd. Indien het onderzoek echter zo verstrekkend is dat een ‘min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager’, kan het onderzoek jegens de verdachte onrechtmatig zijn. Dat is met name het geval indien het gaat om een onderzoek van alle in de elektronische gegevensdragers opgeslagen gegevens.
Op 18 juli 2016 is bij de verdachte door de politie een telefoon (iPhone 4c) in beslag genomen, zonder dat hiertoe opdracht was gegeven door de officier van justitie of rechter-commissaris. De inhoud van deze telefoon is vervolgens uitgelezen en onderzocht door verbalisant [naam verbalisant] , digitaal rechercheur. Grote delen van de op de telefoon aangetroffen informatie zijn toegevoegd aan het procesdossier, waaronder chatgesprekken, foto’s en berichten van de verdachte op social media. De rechtbank constateert dat de verbalisant alle opgeslagen en beschikbare gegevens op de telefoon heeft onderzocht met gebruikmaking van technische hulpmiddelen. Hierdoor zijn bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de verdachte zichtbaar en duidelijk gemaakt en is uiteindelijk een beeld verkregen van dit leven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onderzoek aan de op 18 juli 2016 inbeslaggenomen telefoon een meer dan beperkte inbreuk is geweest op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De algemene bevoegdheid van de opsporingsambtenaar als bepaald in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gaf de verbalisant hiertoe onvoldoende legitimatie. Nu er voor het onderzoek aan de telefoon geen opdracht was gegeven door de officier van justitie of rechter-commissaris, merkt de rechtbank deze schending aan als een onherstelbaar vormverzuim.
Door de raadsman is aangevoerd dat de op de telefoon van de verdachte aangetroffen gegevens van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat door de schending het privéleven van de verdachte werd blootgelegd zonder adequate rechterlijke toetsing, hetgeen verdachtes recht op een eerlijk proces als neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna te noemen: EVRM) raakt.
De rechtbank overweegt dat voor toepassing van bewijsuitsluiting als sanctie bij een vormverzuim is vereist dat er sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. De raadsman heeft niet geconcretiseerd welk aspect van het recht op een eerlijk proces (door de schending van haar privacy als bedoeld in artikel 8 EVRM) zou zijn geschonden, terwijl zonder die concretisering niet aanstonds evident is dat een specifiek aspect van dat recht door het optreden van de autoriteiten is of kan zijn geschonden. Van schending van het recht op een eerlijk proces is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat bewijsuitsluiting niet aan de orde is.
Voor wat betreft de op 2 mei 2017 bij de verdachte inbeslaggenomen telefoon overweegt de rechtbank dat voor het onderzoek aan deze telefoon blijkens het procesdossier toestemming was verleend door de officier van justitie, zodat overeenkomstig de geldende eisen is gehandeld en er aldus geen sprake is van enig vormverzuim.
3.2
De tenlastegelegde feiten in de zaak met parketnummer 03/721031-16
De verdachte wordt in deze zaak verweten dat zij heeft geprobeerd deel te nemen aan een organisatie met een terroristisch oogmerk (IS), dan wel opzettelijk handelingen heeft verricht ter voorbereiding van de deelname aan die organisatie.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd dat op basis van het procesdossier wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd deel te nemen aan een organisatie met een terroristisch oogmerk. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt de officier van justitie dat uit het procesdossier blijkt dat de verdachte weliswaar een vliegticket had gekocht voor een reis naar Turkije, maar feitelijk naar Syrië wilde reizen, om daar met [J.] te trouwen en deel te nemen aan de gewapende strijd (Jihad) van IS. De verdachte heeft hieromtrent allerlei aantoonbaar leugenachtige verklaringen afgelegd, maar heeft tegenover met name de getuige [naam getuige 1] eerlijk verteld dat zij in Syrië ging deelnemen aan de strijd en niet meer zou terug komen. Zij had een dekmantel nodig om de werkelijke reden van haar reis te verhullen. Zij had haar koffer al gepakt en zou waarschijnlijk kort na haar aanhouding op 18 juli 2016 voorgoed zijn vertrokken via Turkije (Istanbul) naar Syrië, om daar te trouwen met [J.] , een IS-strijder. Dat de Jihad ook in mei 2017 haar einddoel was, blijkt ook nog eens uit het feit dat zij later, toen [J.] bleek te zijn overleden, met de gelijkgestemde [T.] uit Zuid-Afrika is getrouwd. Beiden hadden blijkens een chat op
2 mei 2017 één doel: de Jihad. Het primair tenlastegelegde feit kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake was van een poging tot deelname aan een terroristische organisatie, omdat er nog geen begin van uitvoering was. Bovendien had de verdachte ook geen opzet op het deelnemen aan een organisatie met een terroristisch oogmerk. De tenlastegelegde periode is te ruim en er zijn daarnaast onvoldoende aanwijzingen voor het daadwerkelijk willen uitreizen naar het kalifaat, het voeren van gesprekken met jihadisten uit het kalifaat en het voorhanden hebben van een bepakte koffer. Tenslotte stelt de raadsman zich op het standpunt dat de reis van de verdachte naar Istanbul niet meer door zou gaan door de gebeurtenissen in Turkije en dat het voorhanden hebben van een identiteitsbewijs en telefoon niet redengevend is voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De primair tenlastegelegde poging tot deelname aan een terroristische organisatie
De verdachte wordt onder het primair tenlastegelegde feit kort gezegd verweten dat zij uitvoeringshandelingen heeft verricht voor haar plan om naar een door de terroristische organisatie IS gecontroleerd gebied in Syrië of Irak af te reizen. Zij zou hiertoe het plan hebben gemaakt om af te reizen naar een door IS gecontroleerd gebied of hebben geuit naar Syrië of Irak te willen gaan en daar te willen blijven. Daarnaast zou de verdachte contact hebben gezocht met jihadisten die in Syrië of Irak verblijven, een vliegticket hebben geboekt naar Istanbul en diverse goederen voorhanden hebben gehad, waaronder een bepakte koffer met daarin het ticket naar Istanbul, een telefoon en een ID-kaart.
De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijke handelingen niet kunnen worden beschouwd als uitvoeringshandelingen in relatie tot het tenlastegelegde grondfeit, omdat sprake is van een te ver verwijderd verband tot de voltooiing van het grondfeit, Op grond van vaste jurisprudentie dienen deze tenlastegelegde handelingen, óók het voorhanden hebben van een bepakte koffer - indien al bewezen - te worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen. Er is geen sprake van een poging tot deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk.
De verdachte zal hiervan aldus worden vrijgesproken.
De subsidiair tenlastegelegde voorbereiding van deelname aan een terroristische organisatie
De rechtbank is van oordeel dat het gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden en overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het ‘afreizen’ naar en het zich vestigen in IS-strijdgebied als zodanig niet strafbaar is, ook niet als men extremistisch gedachtegoed aanhangt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor deelname aan een terroristische organisatie sprake dient te zijn van een samenwerkingsverband met deze organisatie, waarbij de bijdrage van de deelnemer bestaat uit het hebben van een aandeel in, dan wel het ondersteunen van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De rol die de verdachte zou gaan spelen indien zij zich zou gaan aansluiten bij IS, dient voldoende concreet te zijn en moet zien op een bijdrage aan de doelstelling van IS, kort gezegd het plegen van terroristische misdrijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet alleen bewezen dat de verdachte het concrete plan had om via Istanbul (Turkije) uit te reizen naar IS gebied in Syrië, maar ook dat zij voorbereidingshandelingen heeft getroffen om deel te gaan nemen aan IS.
Het is een feit van algemene bekendheid dat IS een organisatie is met een terroristisch oogmerk.
Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte een ticket had om op 20 juli 2016 naar Istanbul (Turkije) te vliegen. Kort daarvóór, op 18 juli 2016 wordt zij aangehouden. Mede naar aanleiding van hetgeen wordt aangetroffen bij de doorzoeking, worden contacten die de verdachte heeft gehad (vlak) voor het geplande vertrek nader onderzocht. In de gebleken contacten van de verdachte met [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] komt naar voren dat de verdachte niet, zoals zij heeft verklaard, met vakantie naar Turkije zou gaan, maar dat zij door zou reizen naar IS-gebied in Syrië. Dat blijkt ook uit de contacten die de verdachte met [J.] , een IS-strijder in Syrië, heeft gehad. Met hem wilde ze trouwen en bespreekt ze hoe ze van Turkije naar IS-gebied in Syrië kan reizen. Daarnaast heeft zij contact gehad met ‘ [dekmantelnaam] ’, met wie wordt gesproken over een dekmantel voor de reis naar Syrië.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het doel van de reis van de verdachte niet Turkije, maar Syrië was.
Ten aanzien van de deelname aan IS overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft in haar contacten met anderen, op meerdere momenten aangegeven de gewelddadige strijd (Jihad) niet te schuwen en heeft aldus het gedachtegoed van IS niet alleen onderschreven, maar ook bereidheid getoond daaraan te gaan bijdragen. Tegenover getuige [naam getuige 1] heeft zij, zo blijkt uit de verklaring van [naam getuige 1] bij de politie, aangegeven dat zij naar Syrië wilde en dat zij de gewapende strijd in Syrië een goed idee vond en zich daarbij wilde aansluiten. Uit het op 16 juli 2016, vlak voor haar geplande vertrek naar Istanbul (Turkije), gevoerde telefoongesprek met [naam getuige 1] blijkt dat de verdachte heftige, gewelddadige uitspraken doet als het gaat over ongelovigen (‘kuffar’). Getuige [naam getuige 4] verklaart dat de verdachte de handelswijze van IS goed vond. Ook heeft ze hem gevraagd of meisjes mochten strijden in het strijdgebied en of je koppen mag afsnijden in de Islam.
Tevens heeft de verdachte in de drie weken voorafgaand aan haar vertrek naar Istanbul gesprekken gevoerd met eerdergenoemde [J.] . Aan [J.] laat ze op het laatste moment nog laat weten dat het ticket is geboekt en dat ze gelukkig moet zijn omdat de laatste dingen zijn geregeld. Op geen enkel moment in dit chatgesprek wordt afstand genomen van de opmerkingen die [J.] maakt. De verdachte maakt zelfs een ‘grappige’ opmerking wanneer [J.] het heeft over het doodmaken van mensen. Met [naam getuige 3] spreekt de verdachte in een chatgesprek over het naast elkaar wonen in Raqqa (de hoofdstad van het kalifaat), het delen van kleding en het zorgen voor hun mannen door cakejes in de vorm van een granaat te bakken. Verder worden in de telefoon van de verdachte afschrikwekkende en heftige afbeeldingen aangetroffen van de strijd van IS en haar strijders en blijkt zij zich te hebben bediend van versleutelde en afgeschermde internet-/chatomgevingen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het bewijs ook acht geslagen op het volgende.
De verdachte heeft tegen mensen in haar directe omgeving verschillende verklaringen afgelegd over haar reis naar Turkije (met wie ze zou gaan, waarom en hoe lang), hetgeen vreemd is als het zou gaan om een gewoon vakantiereisje. Ook heeft zij het voor de mensen om haar heen verborgen gehouden dat zij zich (zo) sterk bezighield met en interesseerde voor IS. Tenslotte blijft de verdachte in de uitgebreide verklaringen die zij uiteindelijk bij de politie en ter zitting heeft afgelegd ontkennen dat zij zelfs maar naar Syrië zou reizen. De rechtbank concludeert dat de verdachte tot op heden nimmer (zelfs niet toen ze uiteindelijk ging verklaren) open is geweest over haar beweegredenen en bedoelingen, maar dat zij die - integendeel - steeds met leugens, verzwijgen, ontwijken, halve waarheden en heimelijk gebruik van sociale media verborgen heeft gehouden.
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.3
Het tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 03/702658-17
De verdachte wordt in deze zaak verweten dat zij samen met een ander heeft samengespannen om - kort gezegd - moord, doodslag, brandstichting of het teweeg brengen van ontploffing te plegen met een terroristisch oogmerk door het uiten van een wens om een martelaarsoperatie uit te voeren.
3.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat uit het procesdossier duidelijk blijkt dat de verdachte de bedoeling had in het kader van de Jihad een martelaarsoperatie uit te voeren op een overheidsgebouw in Nederland. De officier van justitie heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De verdachte heeft, ervan uitgaande dat ze veilig en onbespied kon chatten met [T.] , urenlang gedetailleerd gechat over het (door haar) plegen van een martelaarsoperatie. Er was een voldoende concreet plan gemaakt en de verdachte en [T.] waren zelfs al voornemens in dit kader informatie in te winnen bij een leider of commandant van IS. Uit het chatgesprek blijkt duidelijk dat de verdachte en [T.] overeenstemming hadden bereikt over de bomaanslag. Hiermee is sprake van samenspanning tot moord, doodslag of brand door ontploffing met terroristisch oogmerk.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De focus voor het tenlastegelegde feit ligt bij het chatgesprek tussen de verdachte en ‘ [A. 1] ’ op 2 mei 2017, waarin wordt gesproken over het plegen van een martelaarsoperatie. Aan de hand van dit chatgesprek kan echter niet wordt vastgesteld of tussen de verdachte en ‘ [A. 1] ’ sprake was van een overeenkomst die voldoende definitief, ernstig, concreet en gemeend was. Er is nog geen sprake van een echt plan, hetgeen de verdachte in het gesprek zelf ook bevestigt. Daarnaast was geen sprake van een concreet plan, omdat tijdens het gesprek niet wordt gesproken over moord of doodslag en niet duidelijk is welk gemeen gevaar voor goederen of personen er zou zijn. Ten slotte was het gesprek ook niet gemeend, omdat de verdachte op 2 mei 2017 erg teleurgesteld en boos was over het niet doorgaan van de geplande strafzitting. Hierdoor zou er voorlopig geen einde in de vorm van een vonnis komen aan de strafzaak met parketnummer 03/721031-16. De verdachte heeft impulsief gehandeld en enkel uit boosheid gesproken over een martelaarsoperatie. Nooit zou de verdachte zoiets daadwerkelijk kunnen doen. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken omdat het enkel bestuderen van radicaal extremistisch gedachtegoed niet strekt tot de voorbereiding van enig strafbaar feit als bedoeld in artikel 96a lid 2 Wetboek van Strafrecht. Ook bevat het procesdossier geen direct bewijs dat de verdachte een wens heeft geuit om een martelaarsoperatie uit te voeren, hetgeen wel ten laste is gelegd. Nergens is uit af te leiden dat de verdachte een dergelijke operatie wil; zij wil alleen maar samen met [A. 1] zijn.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Kern van het dossier in deze zaak is het chatgesprek op 2 mei 2017 tussen de verdachte en een persoon genaamd [A. 1] . Volgens de verdachte is dat [T.] uit Zuid-Afrika.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij naar Islamitisch gebruik met [T.] was getrouwd en dat zij na afloop van de strafzaak naar Zuid-Afrika zou gaan om zich bij hem te voegen. In het chatgesprek wordt gesproken over een martelaarsoperatie.
Op 2 mei 2017 vindt tussen de verdachte en [T.] het bewuste gesprek plaats. Op die dag zou de inhoudelijke behandeling van de strafzaak (van de zaak met parketnummer 03/721031-16) tegen de verdachte plaatsvinden. Deze is echter totaal onverwacht niet doorgegaan omdat een van de rechters ziek was geworden. Na afloop van de zitting heeft de verdachte via de app Telegram contact gehad met [T.] . Om 10.49 uur stuurt de verdachte naar [T.] : ‘
The judge was sick, so the case is replaced until august’ (de rechter was ziek, dus de zaak is uitgesteld tot augustus). De verdachte typt vervolgens om 10.52 uur: ‘
we need a real plan’ (we hebben een echt plan nodig), waarna [T.] antwoordt dat hij informatie voor haar zal krijgen (‘
I’ll get the information for you’). De verdachte antwoordt even later:
‘I need a plan to get in’ (ik heb een plan nodig om erin te komen). Om 12.01 uur vraagt de verdachte aan [T.] : ‘
babe, what’s the plan’(babe, wat is het plan). [T.] antwoordt dat hij voor haar een route naar Zuid-Afrika wil vinden (‘
I wanna find a route to South Africa for you’). De verdachte typt dan: ‘
How? I can’t leave the country u silly. I can only be outside for 2 hours a day’(hoe? Ik kan het land niet verlaten stommerd. Ik kan slechts 2 uur per dag buiten zijn. (Opmerking rechtbank: de verdachte doelt hier blijkbaar op de beperkingen van haar bewegingsvrijheid die haar in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis waren opgelegd). [T.] zegt dat het hem spijt en dat hij dus de informatie moet krijgen (‘
so I have to get that info’). De verdachte antwoordt dan dat [T.] zich geen zorgen moet maken en dat ze snel samen zullen zijn in ‘Jannah’, als Allah dat wil (‘
don’t worry babe. In shaa Allah we will be together in Jannah very soon’). Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat ‘Jannah’ het paradijs betekent. Om 12.08 uur typt de verdachte: ‘
we planned, but Allah is the best of planners’(wij hebben het gepland maar Allah is de beste van alle planners). Als [T.] vervolgens antwoordt dat hij gestresst is (‘
I’m stressed babe’), zegt de verdachte dat hij zich geen zorgen moet maken. De verdachte wilde ook bij hem zijn, maar op deze manier is het beter omdat Allah dat zo wil (‘
don’t worry please. I wanted to be with you too. But this way is better in shaa Allah’). Het zal hun eeuwig maken (‘
and it will last us forever’).
Om 12.31 uur typt de verdachte vervolgens: ‘
and if I do istishadi operation, I didn’t die. I got martyred in shaa Allah. Don’t be sad love’(en als ik ‘istishadi operatie’ doe, ben ik niet dood gegaan. Ik ben martelaar geworden als Allah dat wil. Wees niet verdrietig schat). Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat met een ‘istishadi operatie’ een martelaarsoperatie wordt bedoeld. Verdachte typt om 12.38 uur: ‘
what was our goal? Jihad’(wat was ons doel? Jihad). Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat ‘Jihad’ de gewapende strijd betreft. [T.] bevestigt dat aan de verdachte en vervolgens typt de verdachte: ‘
be happy. Its not the way we expected, but we will get all the time together in Jannah. So don’t be sad. If u want to, u can remarry that’s okay’(wees blij. Het is niet zoals wij het hadden verwacht, maar wij zullen alle tijd samen hebben in Jannah. Dus wees niet verdrietig. Als jij wil, kan jij hertrouwen. Het is niet erg). Daarna ontstaat een discussie tussen de verdachte en [T.] , waarbij de verdachte kenbaar maakt dat zij vindt dat [T.] zich anders gedraagt dan normaal (‘
U are acting differently’). [T.] antwoordt dat hij bezorgd is (‘
I’m just worried’) en de verdachte vraagt vervolgens waarom hij niet blij is (‘
why aren’t u happy’). [T.] typt dan: ‘
I want to make sure that the operation goes well and works’(ik wil ervoor zorgen dat de operatie goed verloopt en werkt). De verdachte bevestigt dat dit belangrijk is en typt vervolgens: ‘
go ask someone who knows. What is the best to bomb and stuff. I think I need permission of an emir. So once I did it, they can clarify immediately too in shaa Allaah’ (ga iemand vragen die het weet. Wat is het beste om te bombarderen en zo. Ik denk dat ik toestemming nodig heb van een ‘emir’. Zodat als ik het gedaan heb, dan kunnen zij het ook direct duidelijk maken, als Allah dat wil). De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat een ‘emir’ een leider is. [T.] bevestigt om 12.45 uur dat hij ervoor zal zorgen (‘
I will make sure this is done properly’), waarna de verdachte nog toegevoegd: ‘
and what building’(en welk gebouw). Vervolgens typt de verdachte om 12.49 uur dat zij gaat bidden en lezen in haar kamer. Zij wil haar tijd verstandig besteden
(‘I will go now. Pray and read in my room. Spend my time wisely’). [T.] en de verdachte nemen afscheid en zeggen dat ze van elkaar houden. Om 13.01 uur typt [T.] nog dat hij informatie heeft en daarop reageert de verdachte vragend (‘
yes?’). Er komt daarna echter geen reactie meer van [T.] .
De telefoon van de verdachte ( [naam telefoon] ) is later die dag (2 mei 2017) in beslag genomen en na onderzoek door de politie is het chatgesprek tussen de verdachte en [T.] aangetroffen.
Artikel 80 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat samenspanning bestaat zodra twee of meer personen zijn overeengekomen het misdrijf te plegen. Er moet sprake zijn van een overeenkomst, die niet aan specifieke regels is gebonden. Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017 (vindplaats: ECLI:NL:HR:2017:416) volgt dat een dergelijke overeenkomst slechts tot strafbaarheid wegens samenspanning kan leiden indien het een concreet misdrijf betreft. Er dient in voldoende mate duidelijkheid te bestaan over de juridische kwalificatie van het voorgenomen misdrijf. De overeenkomst kan een simpel plan zijn, waaraan niet alle samenspanners hoeven deel te nemen. Wel moet de overeenkomst definitief, concreet, ernstig en gemeend genoeg zijn. De samenspanning is voltooid met het maken van de afspraak.
De rechtbank stelt voorop dat de uitlatingen van de verdachte in het chatgesprek met [T.] op 2 mei 2017 op zichzelf beschouwd zeer schokkend en zorgwekkend zijn. De verdachte verklaart in dit gesprek immers dat zij bereid is zichzelf op te offeren voor de Jihad. Zij heeft het over het bombarderen van een gebouw, waarbij naar alle waarschijnlijkheid, gezien het terroristische doel van de Jihad, doden zouden vallen. Hoe verwerpelijk en schokkend deze uitlatingen ook zijn, het is daarmee nog niet gezegd dat de verdachte en [T.] met dit gesprek ook daadwerkelijk een overeenkomst hebben gesloten om (een van) de tenlastegelegde misdrijven te plegen, namelijk moord, doodslag, brandstichting of het teweeg brengen van ontploffing. In dit kader dient de rechtbank te beoordelen of het plan voldoende definitief, concreet, ernstig en gemeend genoeg was.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een overeenkomst tot het plegen van een misdrijf in bovengenoemde zin en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst is naar [T.] geen enkel onderzoek gedaan, zodat niet duidelijk is wie deze persoon eigenlijk is, waarvoor hij staat en hoe serieus en reëel zijn uitlatingen per chat moeten worden genomen. De vraag is aldus of hij überhaupt iemand is om een voor het bewijs van samenspanning serieus te nemen plan mee te maken.
Verder is de rechtbank van oordeel dat, zelfs nog daargelaten de vraag of inderdaad sprake was van een voldoende concreet plan, hetgeen de verdachte en [T.] op 2 mei 2017 hebben besproken, niet te beschouwen is als een definitief plan of overeenkomst. In het begin van het gesprek is immers nog geenszins sprake van een voornemen om een zelfmoordaanslag te plegen. Dan wordt juist gesproken over een mogelijke uitreis van de verdachte naar Zuid-Afrika. Wanneer de verdachte echter verklaart dat dat niet mogelijk is omdat zij het land niet uitkomt, spreken de verdachte en [T.] over het paradijs, waar zij spoedig samen zullen zijn. Daarna oppert de verdachte de mogelijkheid van een martelaarsoperatie, zodat zij alsnog samen kunnen zijn (tijdstip: 12.31:29). Uit het vervolg van het chatgesprek (eindigend wat betreft de martelaarsoperatie om 12.45:54) blijkt niet dat de verdachte en [T.] in die bijna vijftien minuten tot een definitief plan of overeenkomst zijn gekomen. De verdachte wil immers eerst meer informatie krijgen. [T.] moet bij een leider toestemming voor de operatie gaan vragen en ook navragen wat de verdachte het beste kan bombarderen en of de aanslag daarna door ‘they’ (waarmee waarschijnlijk bedoeld wordt de terroristische organisatie aan wie de toestemming moet worden gevraagd), kan worden opgeëist. Volgens de verdachte in de chat is de toestemming van deze leider vereist. Hoewel de verdachte in het chatgesprek een bereidheid toont om voor de Jihad te sterven door het plegen van een bomaanslag, is er, omdat het nog nodig is om toestemming en advies te vragen aan een ‘emir’, geen sprake van een definitief plan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook het moment waarop en de context waarin de verdachte deze uitlatingen heeft gedaan, moeten worden betrokken bij het antwoord op de vraag of zij zich aan strafbare samenspanning heeft schuldig gemaakt.
In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden dat verdachte voor of na 2 mei 2017 met de uitvoering van een martelaarsoperatie bezig is geweest. Op 2 mei 2017 spreekt de verdachte in het chatgesprek de wens uit een martelaarsdood te sterven. Juist op die dag was de verdachte erg aangeslagen, teleurgesteld, boos en emotioneel, omdat haar strafzitting zojuist onverwacht niet was doorgegaan. Daarmee kwam haar strafzaak na ommekomst van bijna een jaar voorlopig niet ten einde en bleven voor haar de stevige beperkingen verbonden aan de geschorste voorlopige hechtenis gelden. Door de moeder van de verdachte is ter terechtzitting nadrukkelijk bevestigd dat verdachte na de zitting geladen en ook aan het einde van die dag nog steeds emotioneel was. De strafzaak leek voor haar als jeugdige bijna uitzichtloos lang te gaan duren. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat deze jeugdige verdachte daadwerkelijk (‘gemeend’) een martelaarsoperatie zou willen uitvoeren en dat er dus niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een gemeend plan.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de tenlastegelegde samenspanning.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
in de periode van 1 maart 2016 tot en met 18 juli 2016, te Wanssum, in de gemeente Venray, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, opzettelijk, ter voorbereiding van een tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het deelnemen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft te begaan met een terroristisch oogmerk en/of;
  • moord en/of doodslag te begaan met een terroristisch oogmerk;
voorhanden heeft gehad:
A. een telefoon, inhoudende:
- chatgesprekken met gelijkgestemden over het uitreizen naar het gebied van terreurbeweging Islamic State (IS) en;
- chatgesprekken, met een persoon die zich in het strijdgebied van IS bevindt, met welke persoon mogelijkheden en moeilijkheden werden besproken ten aanzien van verdachtes uitreis en plannen waren gemaakt voor verdachtes uitreis en;
boeken en kleding, welke zij gedurende de tenlastegelegde periode heeft verkocht c.q. afgestaan ter financiering van een gedeelte van de geplande reis en;
een vliegticket naar Istanbul (Turkije) en;
een bepakt koffer met reisuitrusting en een papier met daarop de vluchtgegevens KLM Dusseldorf-Amsterdam-Istanbul.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
voorbereiding van het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Door psychiater drs. [naam psychiater] , GZ-psycholoog drs. [naam GZ-psycholoog] en forensisch milieurapporteur [naam forensisch milieurapporteur] zijn op 18 november 2016 en 30 september 2017 rapportages omtrent de geestvermogens van de verdachte uitgebracht. De deskundigen komen inzake het bewezenverklaarde feit niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een ziekelijke stoornis. De verdachte is daarom voor wat betreft dit feit toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich geheel met de in de rapportages gegeven conclusies en neemt deze over. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is aldus strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde feit de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht gevorderd. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het gelet op de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noodzakelijk is om grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht het minderjarigenstrafrecht buiten toepassing te laten.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Gedurende de proeftijd dient de verdachte zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, waaronder een meldplicht en de medewerking aan huisbezoeken. Tevens dient te worden bepaald dat de verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de nadere bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, waaronder het verbod gebruik te maken van internet en social media. De officier van justitie heeft hierbij gevorderd te bepalen dat de verdachte haar telefoons en/of andere digitale (communicatie) middelen, inclusief toegangscodes, ter beschikking stelt aan de reclassering, voor zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, waarbij de reclassering tevens gebruik kan maken van forensische opsporingsmogelijkheden van de politie indien daartoe aanleiding bestaat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de rapportages blijkt dat bij de verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Rekening houdend met de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het delict is begaan, alsmede gelet op de andersluidende adviezen van alle deskundigen, bestaat geen aanleiding het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
De raadsman stelt zich voorts op het standpunt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals geëist door de officier van justitie, niet in het belang is van de verdachte. De verdachte werkt op dit moment goed mee aan het reclasseringstoezicht en de hulpverlening en de ouders hebben nu meer grip op haar. De raadsman heeft verzocht in het voordeel van de verdachte rekening te houden met de gewijzigde proceshouding van de verdachte. Daarnaast heeft hij verzocht rekening te houden met de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de hevige impact daarvan op de verdachte. De verdachte is bovendien verminderd toerekeningsvatbaar en niet eerder in aanraking gekomen met politie en justitie. Ook is er in de media veel aandacht geweest voor de strafzaken van de verdachte. Hierdoor durft de verdachte niet meer over straat en zit zij als het ware gevangen in haar eigen huis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Zij heeft voorbereidingshandelingen getroffen voor haar reis naar Syrië om zich daar aan te sluiten bij de terroristische organisatie IS. Zij had hiertoe een plan gemaakt om naar Istanbul te reizen en heeft chatgesprekken met een jihadist in een door IS gecontroleerd gebied gevoerd. De verdachte was van plan met deze man te trouwen en de strijd van IS in Syrië te ondersteunen. Ter voorbereiding van haar reis heeft de verdachte een aantal spullen verkocht en een ticket naar Turkije geboekt.
Het bewezenverklaarde feit betreft een zeer ernstige misdrijf dat grote onrust en angst in de maatschappij teweeg brengt. Terroristische misdrijven worden gerekend tot de zwaarste categorie van misdrijven. Terrorisme wordt als één van de ernstigste schendingen van het beginsel van de rechtstaat beschouwd en terroristische organisaties als IS zaaien momenteel dood en verderf over de hele wereld. Zij raken rechtstreeks de openbare orde en de veiligheid en de stabiliteit van een samenleving en haar burgers. Vaststaat dat de samenleving en met name onschuldige burgers die slachtoffer zijn van terroristisch geweld hiertegen dienen te worden beschermd. De rechtbank rekent de verdachte het bewezenverklaarde feit zwaar aan.
Ter terechtzitting heeft de verdachte geen inzicht getoond in de onjuistheid van haar handelwijze. De verdachte heeft steeds wisselende verklaringen afgelegd over de bewijsmiddelen in het dossier en toont nauwelijks openheid over de door haar gevoerde gesprekken en over haar uitlatingen over het doden van sjiieten, afhakken van hoofden en bakken van cakejes in de vorm van een granaat. Na afloop van de zitting op 2 mei 2017, toen de inhoudelijke behandeling van de zaak onverwacht niet doorging, heeft de verdachte zelfs uitlatingen gedaan over het plegen van een martelaarsoperatie. Hoewel hiermee nog geen sprake was van een strafbare samenspanning, laten deze uitlatingen van de verdachte in ieder geval zien dat zij ook op dat moment nog een sympathisant van IS was. De verdachte heeft ter terechtzitting van 5 december 2017 weliswaar gesteld nu openheid van zaken te geven, maar kan of wil op veel vragen nog steeds geen (concrete) antwoorden geven. De rechtbank zal hier in het nadeel van de verdachte rekening mee houden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het strafblad van 6 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld. Hier zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening mee houden.
Uit de rapportages van de deskundigen is gebleken dat de verdachte een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling doormaakt en kampt met forse identiteitsproblemen. De verdachte is licht depressief en sterk beïnvloedbaar. In haar zoektocht naar identiteit heeft zij zich op starre wijze verbonden aan bepaalde zienswijzen, mensen en gedrag. Dit heeft geleid tot een bekering tot het salafisme. De verdachte heeft een aversie tegen Westerse autoriteiten en heeft fundamentalistische ideeën over de interpretatie van de Islam, als gevolg waarvan zij de democratie afwijst. De verdachte lijkt ten tijde van het bewezenverklaarde feit de weg kwijt te zijn geraakt en bevond zich in een tunnel waarin zij steeds meer werd aangetrokken door extremistisch gedachtegoed. De persoonlijkheid en leeftijd van de verdachte en haar interesse in de Islam zorgden voor een perfecte voedingsbodem voor het terroristisch gedachtegoed van IS, waardoor de verdachte steeds verder is geradicaliseerd. De deskundigen beschrijven in hun rapportages het ‘trappenhuis’, dat als beeldspraak wordt gebruikt om het proces van radicalisering inzichtelijk te maken. Dit betreft een gebouw met vijf verdiepingen waarbij de trap naar boven steeds nauwer wordt, zodat het steeds moeilijker wordt om weer af te dalen. Hoe hoger de persoon in het gebouw komt, hoe minder alternatieven voor geweld zij zullen zien. Op de derde verdieping zijn de personen ervan overtuigd dat zij een vijand hebben waarop zij hun agressie moeten richten. De overgang van de tweede naar de derde verdieping is cruciaal, omdat de mensen op de derde etage een bereidheid tot geweld hebben ontwikkeld. Er bestaat een hoge groepsdruk en de meningen worden steeds radicaler. Volgens de deskundigen lijkt het erop dat de verdachte deze derde verdieping (tijdelijk) heeft bezocht, omdat zij in het chatgesprek met [T.] op 2 mei 2017 een bereidheid heeft getoond tot het plegen van geweld tegen de overheid.
Ter terechtzitting heeft de verdachte erkend dat zij zich ten tijde van het bewezenverklaarde feit in een spreekwoordelijke tunnel bevond, waarin geen aandacht was voor andere zienswijzen binnen de Islam en waar zij maar moeilijk uit kon komen. Er lijkt tijdig te zijn ingegrepen, waardoor de verdachte uiteindelijk niet is afgereisd naar Syrië en zij inmiddels passende begeleiding van de reclassering krijgt. Ook voert de verdachte inmiddels gesprekken over het geloof met een islamitisch deskundige. De rechtbank acht het van belang dat deze ontwikkeling wordt voortgezet en zal ook hiermee rekening houden bij de oplegging van een straf.
De rechtbank zal bij de bepaling van de straf geen rekening houden met de aandacht die door de media aan de strafzaken tegen de verdachte is gegeven. De rechtbank stelt voorop dat publiciteit in de media, gezien het karakter van het door de verdachte gepleegde misdrijf, terrorisme, onvermijdelijk is. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de media-aandacht in de onderhavige zaak relatief beperkt is gebleven.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het minderjarigen-, dan wel meerderjarigenstrafrecht op de verdachte dient te worden toegepast. Hoofdregel is dat ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf doch nog niet die van achttien jaar heeft bereikt, het minderjarigenstrafrecht van toepassing is. Ingevolge artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van zestien jaar, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, het minderjarigenstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het meerderjarigenstrafrecht, indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, toepassing van het meerderjarigen-strafrecht niet aangewezen. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet aannemelijk heeft gemaakt waarom in het geval van de verdachte van de hoofdregel, toepassing van het minderjarigenstrafrecht op personen beneden de achttien jaar, dient te worden afgeweken. De rechtbank overweegt daarbij dat er weliswaar sprake is van een zeer ernstig feit, maar dat dit toepassing van het meerderjarigenstrafrecht niet zonder meer indiceert. Evenmin rechtvaardigen de omstandigheden waaronder dat feit is begaan of de persoonlijkheid van de verdachte in dit geval een uitzondering op de hoofdregel. Toepassing van het minderjarigenstrafrecht is in lijn met de geldende jurisprudentie en internationale verdragen, waaronder het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin onder andere is bepaald dat bij maatregelen betreffende het kind, de belangen van het kind voorop dienen te staan. Bovendien hebben ook de deskundigen, de raad en de reclassering geadviseerd tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht en hebben zij hun strafadviezen daarop afgestemd. Zij adviseren niet het meerderjarigenstrafrecht toe te passen en hebben in de zaak met parketnummer 03/702658-17 (ten tijde van welk feit de verdachte inmiddels meerderjarig was en waarvan zij wordt vrijgesproken) zelfs geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding ten aanzien van het bewezenverklaarde feit het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor het bewezenverklaarde strafbare feit kan de verdachte, gezien haar leeftijd, als maximale straf twee jaar jeugddetentie krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat een jeugddetentie de enige passende straf is bij het door de verdachte gepleegde terroristische misdrijf. Voorkoming van recidive is van het grootste belang. De rechtbank zal daarom een grotendeels jeugddetentie opleggen. Met de oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Door de officier van justitie is gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden op te leggen, waarvan 24 maanden voorwaardelijk. Nu de rechtbank echter minder bewezen acht en het meerderjarigenstrafrecht niet zal toepassen, komt zij tot een andere, lagere straf dan gevorderd. De rechtbank houdt hierbij tevens rekening met de looptijd van de onderhavige strafzaak. De zaak heeft ruim anderhalf jaar geduurd en is, mede door omstandigheden die buiten de persoon van de verdachte lagen, meermalen aangehouden. Het gehele strafproces heeft op de verdachte een grote impact gehad. Gedurende de afgelopen anderhalf jaar is de verdachte onderworpen geweest aan strenge schorsingsvoorwaarden en heeft zij maar weinig vrijheden gehad. Bovendien heeft de verdachte in deze anderhalf jaar ook tweemaal een periode in voorarrest moeten doorbrengen. De rechtbank zal ook dit meewegen in de bepaling van de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat een forse jeugddetentie gelet op de gesignaleerde problematiek en ontwikkeling van de verdachte noodzakelijk is om te voorkomen dat de verdachte zal recidiveren. De rechtbank acht een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 270 dagen, waarvan 228 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De rechtbank acht het niet wenselijk dat de verdachte wederom in detentie zal verblijven en zal daarom bepalen dat de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal worden afgetrokken van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Door de officier van justitie is voorts, op advies van de reclassering, gevorderd aan de voorwaardelijk opgelegde straf een aantal bijzondere voorwaarden te koppelen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding vergaande beperkende voorwaarden op te leggen, zoals het geadviseerde locatieverbod, elektronisch toezicht en het verbod gebruik te maken van internet en social media. De rechtbank acht dit ook niet proportioneel, nu op de verdachte al lange tijd fors beperkende schorsingsvoorwaarden, waaronder het internetverbod, contactverbod en huisarrest, van toepassing zijn geweest.
Wel acht de rechtbank het wenselijk dat gedurende de proeftijd zicht blijft bestaan op de verdachte en dat de verdachte passende behandeling en begeleiding krijgt. De begeleiding van de verdachte zal worden opgedragen aan de reclassering aangezien zij de instantie zijn die de expertise hebben om de verdachte hierin te begeleiden en de verdachte bovendien ondertussen meerderjarig is. De rechtbank zal daarom bepalen dat de verdachte zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. De verdachte dient zich op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij de reclassering en moet haar medewerking verlenen aan huisbezoeken. Met de deskundigen, raad en reclassering acht de rechtbank het daarnaast van groot belang dat de gesprekken tussen de verdachte en islamitisch deskundige worden voortgezet. Gebleken is dat de verdachte zich enkele jaren geleden heeft bekeerd tot de Islam en daarbij in korte tijd veel informatie over het geloof heeft vergaard. Zij heeft geen (professionele) begeleiding gehad in haar zoektocht naar kennis over het islamitische geloof, waardoor zij een eenzijdig beeld van de Islam heeft verkregen en onvoldoende basiskennis heeft. Dit is ter terechtzitting door de verdachte erkend. Het aangaan van gesprekken met een islamitisch deskundige, die de verdachte van meer kennis en verschillende invalshoeken kan voorzien, maakt de kans groter op een gezonde en evenwichtige identiteitsontwikkeling. Hierbij is het doel om de opvattingen van de verdachte in een bredere context te plaatsen. De gesprekken bij de islamitisch deskundige zijn tot nu toe goed verlopen, hetgeen eveneens door de verdachte is bevestigd. De rechtbank acht het van groot belang dat deze gesprekken worden voortgezet en zal daarom bepalen dat de verdachte gedurende de proeftijd dient mee te werken aan de gesprekken met de islamitisch deskundige, voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Voorts acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan een ambulante behandeling in de vorm van schematherapie. Gebleken is dat de verdachte kwetsbaar is voor negatieve beïnvloeding en star vasthoudt aan haar geloof. De verdachte moet leren open te staan voor minder rigide denkbeelden. Door de deskundigen en de betrokken hulpverlening wordt intensieve individuele therapie van groot belang geacht, zodat de verdachte haar eigen patronen en valkuilen leert kennen en verdere radicalisering in de toekomst wordt voorkomen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de verdachte gedurende de proeftijd moet meewerken aan systeemtherapie door een door de reclassering te indiceren hulpverleningsinstantie.
Voorts achten de deskundigen het noodzakelijk dat de verdachte deelneemt aan systeemtherapie. Uit de onderzoeken is gebleken dat sprake is van ouder-kindrelatieproblematiek. Die wordt onder andere veroorzaakt door conflicten omtrent het geloof, maar mogelijk ook door onderliggende systeemproblematiek. Door de raad en reclassering zijn echter vraagtekens geplaatst bij de geadviseerde systeemtherapie, aangezien de verdachte inmiddels meerderjarig is en op korte termijn zelfstandig wil gaan wonen. Tevens is het de vraag of het gedrag van de verdachte direct voortkomt uit systeemproblemen. De rechtbank ziet daarom onvoldoende aanleiding te bepalen dat de verdachte gedurende de proeftijd moet deelnemen aan systeemtherapie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 46, 77a, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 140a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak met parketnummer 03/721031-16:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4. is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan 228 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd,
tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de verdachte voor het einde van
een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarden heeft overtreden;
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan een ambulante behandeling (schematherapie), voor zolang de Reclassering Nederland dat noodzakelijk acht en waarbij de zorgaanbieder vanuit de Reclassering Nederland te indiceren is;
  • gedurende de proeftijd en op aanwijzing van de Reclassering Nederland meewerkt aan gesprekken met een imam en/of theoloog of andere deskundige op het gebied van geloofsovertuiging;
  • zich gedurende de proeftijd op door de Reclassering Nederland te bepalen tijdstippen zal melden bij de Reclassering Nederland, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
in de zaak met parketnummer 03/702658-17:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. C.M.J. van den Acker, voorzitter, mr. P.H.J. Frénay en mr. M.B.T.G. Steeghs, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
in de zaak met parketnummer 03/721031-16:
1.
zij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met
18 juli 2016, te Wanssum, gemeente Venray, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, opzettelijk, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf, om deel te nemen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of;
  • moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk;
A. het plan heeft beraamd zich op een reis te zullen begeven naar door terroristische organisatie IS gecontroleerd grondgebied, en/of heeft geuit zich te begeven naar Syrië en/of Irak en/of heeft geuit 'daar' te blijven wonen en/of;
B. contact heeft gezocht en/of contact heeft gehad met in Syrië en/of Irak verblijvende jihadist(en) en/of;
C. een vliegticket heeft gereserveerd en/of geboekt naar Istanbul (Turkije) en/of;
D. een bepakt koffer/tas met reisuitrusting en/of een papier met daarop de vluchtgegevens KLM Dusseldorf-Amsterdam-Istanbul voorhanden heeft gehad en/of;
E. een telefoon voor de geplande reis heeft aangeschaft, en/of voorhanden heeft gehad, ;
F. een ID kaart voorhanden heeft gehad;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met
18 juli 2016, te Wanssum, in de gemeente Venray, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, opzettelijk, ter voorbereiding van een tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het deelnemen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van
terroristische misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of;
  • moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk;
voorhanden heeft gehad (telkens bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf):
A. een telefoon, inhoudende:
- chatgesprekken met gelijkgestemden over het uitreizen naar het gebied waar "Dawlah"is, daarmee duidend op ad-Dawlah-al-Islamiyah, de Arabische benaming voor terreurbeweging Islamic State (IS) en/of;
- chatgesprekken, met een (of meer) perso(o)n(en) die zich in het strijdgebied van IS bevindt/bevinden, met welke perso(o)n(en) mogelijkheden en moeilijkheden werden besproken ten aanzien van verdachtes uitreis en/of plannen waren gemaakt voor verdachtes uitreis en/of;
B. een (of meer) boeken en/of kleding, in elk geval een aantal goederen, welke zij gedurende de tenlastegelegde periode heeft verkocht c.q. afgestaan ter financiering van (een gedeelte van) de geplande reis en/of;
C. een vliegticket gereserveerd en/of geboekt naar Istanbul (Turkije) en/of;
D. een bepakt koffer/tas met reisuitrusting en/of een papier met daarop de vluchtgegevens KLM Dusseldorf-Amsterdam-Istanbul voorhanden heeft gehad en/of;
E. een ten behoeve van haar uitreis (aangeschafte) mobiele telefoon waarin zij (enkel) vier telefoonnummers heeft geprogrammeerd;
in de zaak met parketnummer 03/702658-17:
zij, meermalen, althans eenmaal, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 januari 2017 tot en met 2 mei 2017 te Wanssum, in de gemeente Venray, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) heeft samengespannen tot
 het plegen van moord en/of doodslag, (telkens) te begaan met terroristisch oogmerk, en/of;
 het opzettelijk brand stichten en/of teweeg brengen van ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (telkens) te begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, (telkens) ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,
het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisatie Jabhat al-Nusra (JaN) en/of Islamic State (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) dan wel Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans (een) aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans een organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, bestudeerd en/of zich eigen gemaakt en/of verheerlijkt en/of uitgedragen, en/of;
via chatberichten/sociale media/internet) contact gelegd/gehad en/of onderhouden met een persoon die in de telefoon van verdachte genoemd staat als zijnde "@ [A. 1] ", en/of;
(daartoe) zich geuit over haar/hun wens om een martelaarsoperatie te willen uitvoeren en/of dat verdachte advies wil van een commandant en/of leider over wat het beste is om te bombarderen.