ECLI:NL:RBLIM:2017:12269

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
03/993760-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van een ontbonden vennootschap onder firma wegens opheffing

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een vennootschap onder firma, die niet meer bestond. De rechtbank heeft de officieren van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat de vennootschap op 1 juni 2015 ambtshalve was ontbonden. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 3, 6 en 7 november 2017, waarbij de verdachte niet ter terechtzitting vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan de verdachte is uitgebracht op 25 juni 2016, na de ontbinding van de vennootschap, en dat deze ontbinding voor derden, waaronder het Openbaar Ministerie, kenbaar was. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat het recht tot strafvervolging niet vervalt wanneer de vervolging is ingesteld voordat de ontbinding voor derden kenbaar was. In dit geval was de inschrijving van de vennootschap in het handelsregister op 1 juni 2015 doorgehaald, waardoor de vervolging niet meer ontvankelijk was. De rechtbank heeft de officieren van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de vennootschap onder firma, en dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/993760-15
Verstek
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2017
in de strafzaak tegen
de vennootschap onder firma:
[verdachte],
laatstelijk ingeschreven als gevestigd te [adres] .
Op de dagvaarding is de verdachte vermeld als: [naam]
De tenaamstelling volgens de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel luidt echter: [verdachte] . De rechtbank zal in dit vonnis daarom laatstgenoemde tenaamstelling hanteren.
De verdachte, hierna ook te noemen: [verdachte] , wordt niet ter terechtzitting vertegenwoordigd.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 3, 6 en 7 november 2017. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 1 december 2017. Tegen de verdachte is verstek verleend. De officieren van justitie hebben hun standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met andere rechtspersonen en met natuurlijke personen deel uit maakte van een criminele organisatie, die tot oogmerk had het frauderen met PGB-gelden.

3.De voorvragen

Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte] . Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 26 oktober 2015 blijkt dat de inschrijving van [verdachte] in het handelsregister op 1 juni 2015 ambtshalve is doorgehaald wegens opheffing van de onderneming. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] vanwege die opheffing en die ambtshalve doorhaling dus in ieder geval op 1 juni 2015 was ontbonden. De vraag is dan of de officieren van justitie nog wel ontvankelijk zijn in de vervolging van een rechtspersoon of een voor de toepassing van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht daarmee gelijkgestelde entiteit als [verdachte] [1] , die is ontbonden. Om die vraag te kunnen beantwoorden is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van belang of op het tijdstip dat de vervolging werd ingesteld die ontbinding voor derden (bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie) kenbaar was, bijvoorbeeld door publicatie in het handelsregister. Ook geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het recht tot strafvervolging door die ontbinding niet is komen te vervallen, wanneer de vervolging is ingesteld vóórdat voor derden kenbaar was dat de rechtspersoon of die daarmee gelijkgestelde entiteit was ontbonden. [2]
De vervolging vangt aan op het moment dat het Openbaar Ministerie de strafrechter betrekt in een zaak. In deze zaak wordt dat moment bepaald door het uitbrengen van de dagvaarding aan [verdachte] . Dat is gebeurd op 25 juni 2016. Uit het dossier blijkt namelijk niet van eerdere handelingen ten opzichte van [verdachte] . Zo wordt [verdachte] niet als verdachte genoemd in de in april en mei 2014 ingediende aanvragen gericht aan de rechter-commissaris voor doorzoekingen en het leggen van conservatoir beslag.
De rechtbank constateert dat de dagvaarding na de opheffing en ambtshalve doorhaling van de inschrijving van [verdachte] in het handelsregister is uitgebracht. Op dat moment –25 juni 2016– was voor derden, en dus ook voor het Openbaar Ministerie, al kenbaar dat [verdachte] was ontbonden. De inschrijving van [verdachte] in het handelsregister was immers al op 1 juni 2015 doorgehaald. Gelet op de hiervoor aangehaalde vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van [verdachte] .

4.De beslissing

De rechtbank verklaart de officieren van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de vennootschap onder firma: [naam]
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter,
mr. M.B. Bax en mr. W.F.J. Aalderink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe en mr. R.E.J. Maas, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2017.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
[naam] in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 23 mei 2014 te [woonplaats] en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7] en/of
[medeverdachte 4] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of de [medeverdachte 8] en/of de [medeverdachte 9] en/of een of meer andere rechtsperso(o)n(en) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
het plegen van verduistering als bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht en/of
het plegen van diefstal als bedoeld in artikel 310/311 van het Wetboek van Strafrecht en/of
het plegen van oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en/of
het plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en/of
het plegen van witwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of
het plegen van heling als bedoeld in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 51 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht wordt met een rechtspersoon onder meer gelijkgesteld een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid. Een vennootschap onder firma is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.
2.Zie onder andere Hoge Raad d.d. 8 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9660 en NJ 1994,408; Hoge Raad d.d. 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5825.