ECLI:NL:RBLIM:2017:12110

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
5998454 \ CV EXPL 17-4386
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van het Waterschap bij wateroverlast op agrarische percelen na hevige regenval

In deze zaak vorderden de eisers, een maatschap en enkele agrariërs, schadevergoeding van het Waterschap Limburg wegens wateroverlast op hun percelen na hevige regenval op 9 juli 2014. De eisers stelden dat het Waterschap onrechtmatig had gehandeld door niet tijdig maatregelen te nemen om de wateroverlast te voorkomen. De kantonrechter oordeelde dat het Waterschap niet in strijd met de zorg van een goed beheerder had gehandeld. De rechter stelde vast dat het watersysteem voldeed aan de normen voor wateroverlast en dat de extreme neerslag een situatie was die niet voorzienbaar was. De eisers hadden onvoldoende bewijs geleverd dat het Waterschap zijn zorgplicht had geschonden. De vordering werd afgewezen en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter beoordeelde de feiten en de stellingen van beide partijen. De eisers voerden aan dat het Waterschap had moeten anticiperen op de extreme weersomstandigheden en dat het maaibeleid niet adequaat was. Het Waterschap betwistte deze claims en stelde dat het adequaat had gehandeld binnen de beleidsvrijheid die het had. De rechter concludeerde dat er geen onrechtmatig handelen was vastgesteld en dat de vorderingen van de eisers niet konden worden toegewezen. De uitspraak werd gedaan op 13 december 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5998454 \ CV EXPL 17-4386
Vonnis van de kantonrechter van 13 december 2017
in de zaak van:

1.de maatschap naar burgerlijk recht MAATSCHAP [X] ,gevestigd te [vestigingsplaats eisende partij sub 1] ,

2.
[eisende partij sub 2],
wonend te [woonplaats eisende partij sub 2] ,
3.
[eisende partij sub 3],
wonend te [woonplaats eisende partij sub 3] ,
4.
[eisende partij sub 4],
wonend te [woonplaats eisende partij sub 4] ,
5.
[eisende partij sub 5],
wonend te [woonplaats eisende partij sub 5] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.H. van Seters,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon WATERSCHAP LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.J. Jacobse.
Partijen worden verder aangeduid als
[eisende partij](mannelijk enkelvoud) en
het Waterschap

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1.1.
[eisende partij] is een agrarische onderneming die zich bezighoudt met het telen van aardappels en overige wortel- en knolgewassen en vezelgewassen.
2.1.2.
[eisende partij] pacht een aantal percelen in [plaats] aan de [adres] waarop hij suikerbieten teelt. Het gaat om de percelen die kadastraal bekend staan als [perceel X] en [perceel Y] . Beide percelen zijn eigendom van de gemeente Peel en Maas. [eisende partij] verbouwt suikerbieten op deze percelen.
2.1.3.
In de nabijheid van de percelen die [eisende partij] pacht liggen onder andere de Egchelbeek, de Egchelhoekerbeek en het Afwateringskanaal. Deze drie beken zijn alle primaire watergangen die door het Waterschap onderhouden worden.
2.1.4.
Op of omstreeks 9 juli 2014 is er extreem veel regen gevallen en heeft de tussen de twee percelen gelegen sloot het water niet althans niet goed kunnen afvoeren. De bietenpercelen zijn volgelopen met water waardoor de bieten zijn aangetast. Deze zijn nog wel gerooid en vermengd met de bieten van twee andere percelen. Van de bieten zijn twee hopen gemaakt van ieder minimaal 250 ton.
2.1.5.
Bij brief van 22 augustus 2014 heeft [eisende partij] het Waterschap aansprakelijk gesteld voor de geleden schade.
2.1.6.
Bij brief van 13 oktober 2014 heeft het Waterschap de formele aansprakelijkheidsstelling en de ontvangst daarvan aan [eisende partij] bevestigd.
2.1.7.
Agro Expertiseburo heeft de percelen op 25 september 2014 bezocht en heeft op 17 oktober 2014 een expertiserapport uitgebracht. Agro Expertiseburo heeft onder meer vermeld:
“CONCLUSIE
“Er is een behoorlijke hoeveelheid neerslag gevallen maar de grond had tijdens deze natte periode een behoorlijk bufferende werking.
Het waterschap had, naar aanleiding van de KNMI waarschuwing, het waterpeil op voorhand kunnen laten zakken om zo een buffer te creëren.
Een aantal sloten in onderhoud bij het waterschap waren niet geschoond en kon het water niet of nauwelijks worden afgevoerd. Door begroeiing stijgt het water over grote lengte tot wel 50 – 60 cm. Boven het normale peil. Hiervoor is het waterschap verantwoordelijk.
Op klachten van ingelanden is onvoldoende geanticipeerd. Op 09 juli 2014 kon de stuw nog minimaal 70 cm zakken maar het waterschap heeft hierin geen directe actie ondernomen.
De peilen op weer het normale niveau gezet. Op 13 augustus geeft het waterschap aan dat 1.500 stuwen en peilen worden gestreken teneinde de grond voor het oogstseizoen, te kunnen laten opdrogen. Helaas is dit ook niet uitgevoerd. Pas op sterk aandringen is de stuw pas op 26 augustus 2014 verlaagd.”
“SCHADE
De schade was nog niet bepaalbaar. Indien gewenst kan mijn collega [A] , na overleg met de opdrachtgever, de schade staat opmaken.”
2.1.8.
In een aanvullend rapport van 24 januari 2017 heeft Agro Expertiseburo de schade begroot op € 8.052,00.
2.1.9.
Het waterschap heeft de aansprakelijkheid afgewezen. Haar deskundige, Lemkes & Velthuijs, heeft op 8 juni 2015 gerapporteerd (productie 9 bij dagvaarding).
Zij heeft het volgende geconcludeerd:
De gestelde bufferende werking van de ondergrond is onbewezen. Het is de gebiedsbeheerder van WPM (kantonrechter: het Waterschap)
opgevallen dat zich op de percelen laagten bevinden waar in het geheel geen gewas opkwam.
Hiermee wordt bevestigd dat de neerslag over de oppervlakte afstroomde naar de lage delen.
Het waterschap had geen enkele verplichting, noch enige aanleiding om het waterpeil op voorhand te laten zakken. AE stelt immers zelf dat aan de neerslag een periode van droogte voorafging, zodat het beleid eerder gericht was op het vasthouden van water dan het afvoeren ervan.
Het maaionderhoud is volgens het bestaande beleid uitgevoerd en er was hooguit sprake van hergroei.
De gestelde peilstijging van 60 cm over grotere lengtes heeft AE weer niet voorzien van enig bewijs dat ziet op de gegeven situatie.
WPM heeft gereageerd op de klachten van de heer [eisende partij] en stuwinstellingen aangepast voor zover de situatie in het gebied dat toeliet en overeenkomstig het stuwbeleid van het waterschapsbestuur.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert – samengevat – veroordeling van het Waterschap tot betaling van € 8.052,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het Waterschap onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Het Waterschap heeft zich onvoldoende van haar wettelijke taak gekweten om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Het Waterschap heeft er niet voor gezorgd dat de percelen van [eisende partij] droog bleven. Het Waterschap heeft verzuimd de beek, gelegen tussen de beide percelen, tijdig te schonen waardoor het water onvoldoende is kunnen afvoeren. Ook heeft het Waerschap de stuw te laat verlaagd, waardoor het waterpeil te hoog is gebleven en het regenwater onvoldoende afgevoerd kon worden.
4.2.
Het Waterschap heeft de stellingen van [eisende partij] gemotiveerd betwist en aangevoerd dat in de betreffende periode sprake was van een extreme situatie die de stelselcapaciteit van de watergangen ruimschoots oversteeg. Verder voert het Waterschap aan dat het watersysteem voldeed en nog steeds voldoet aan de normen voor wateroverlast en dat de watergangen conform beleid gemaaid zijn. Het Waterschap is van mening adequaat gehandeld te hebben. Verder betwist het Waterschap het vereiste causale verband tussen het onrechtmatig handelen en de beweerdelijk geleden schade. Ook de hoogte van de gevorderde schade wordt betwist.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. In deze procedure dient beantwoord te worden of het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld door de op haar rustende zorgplicht niet na te leven. In dit verband is een aantal in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaven van belang. Overeenkomstig die maatstaven stelt de kantonrechter het volgende voorop.
4.4.
Een waterschap hoeft het uitblijven van overstromingen niet te garanderen op grond van het enkele feit dat een bepaald water in onderhoud is bij dat waterschap. Hoe ver de onderhoudsplicht van een waterschap gaat ter vermijding van het onder water lopen van laag gelegen gronden door verstopping van de waterwegen, hangt van verschillende factoren af. Bij het uitoefenen van zijn onderhoudsplicht kan aan het waterschap een zekere beleidsvrijheid niet worden ontzegd (Hoge Raad 9 oktober 1981, Bargerbeek, ECLI:NL:HR:1981:AG4240). Voorts mag van een waterschap worden verlangd dat, wanneer een klacht binnenkomt over het waterpeil, een waterschap daarop adequaat reageert door naar aanleiding van die klacht een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen (Hoge Raad 9 januari 1999, (West-Friesland) ECLI:NL:HR:1999, ZC2813).
Een waterschap hoeft verder niet steeds uit eigen beweging te onderzoeken of een ingeland last heeft van te hoge of te lage waterstanden en op basis daarvan reeds maatregelen te nemen vooruitlopend op een aangekondigde weersomstandigheid. Een waterschap heeft een zekere beleidsvrijheid, maar die beleidsvrijheid gaat niet zo ver dat het optreden van een waterschap slechts marginaal zou kunnen worden getoetst (Hoge Raad 9 november 2001 (Rijnstromen), ECLI:NL:HR:2001:AD5302).
4.5.
De maatstaf is daarom of het Waterschap, in aanmerking genomen de concrete omstandigheden van het geval en de verschillende bij zijn beleid betrokken belangen en zijn beperkte middelen, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Op het Waterschap rust geen resultaats- maar een inspanningsverplichting.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen en overweegt daartoe als volgt.
Op de eerste plaats staat als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat het watersysteem van het Waterschap aan de normen van wateroverlast voldeed en nog steeds voldoet. Het Waterschap heeft aangevoerd dat in 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) tot stand is gekomen waarbij werknormen voor wateroverlast zijn neergelegd. In 2009/2010 voldeed het Waterschap aan die normen en bij een hertoetsing in 2015 was dit ook het geval. Tijdens het hevige waterval in juli 2014, waarbij de percelen van [eisende partij] vol met water zijn gelopen, voldeed het watersysteem daarom aan de vastgelegde normen.
4.7.
[eisende partij] heeft verder gesteld dat het Waterschap, naar aanleiding van de KNMI waarschuwing, het waterpeil op voorhand kunnen laten zakken teneinde een buffer te creëren. Het Waterschap voert hiertegen aan dat, indien zij een dergelijke waarschuwing ontvangt, zij niet weet waar de neerslag gaat vallen en wat de intensiteit daarvan is. Het Waterschap stelt dat de periode voorafgaand aan 8/9 juli 2014 juist zeer droog was en het beleid toen juist gericht was op het zoveel mogelijk vasthouden van water.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij] zijn stelling op dit punt onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Zo blijkt niet dat het Waterschap een dergelijke melding heeft ontvangen, terwijl door [eisende partij] ook niet is aangetoond dat met het op voorhand laten zakken de overstroming voorkomen had kunnen worden. De overgelegde e-mails van de voormalige leden van bestuur van het Waterschap, de heren [B] en [C] , maken dit niet anders.
4.8.
Verder ligt ter beoordeling de vraag voor of het maaibeleid van het Waterschap voldoet aan de hiervoor neergelegde maatstaf. [eisende partij] heeft gesteld dat dit niet het geval is en zij beroept zich ter zake op het rapport van de deskundige. Deze vermeldt in de rapportage dat een groot aantal sloten in het betreffende gebied volledig waren dicht gegroeid.
Het Waterschap heeft tegen de stellingen van [eisende partij] aangevoerd dat zij in haar maaibeleid rekening heeft te houden met de beperkingen die voortvloeien uit de Wet Natuurbescherming c.q. de gedragscode in het kader van een bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken en oevers. De beken zijn volgens haar eigen gebruikelijke maaibeleid gemaaid en geschoond en er was geen enkele aanleiding om, gelet op de droge voorafgaande periode, vooruitlopend op de maaiperiode te maaien.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van het maaibeleid als volgt. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken staat vast dat volgens het gebruikelijke beleid is gemaaid. [eisende partij] heeft onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd gesteld dat dit beleid onjuist of onzorgvuldig is en dat eerder of vaker maaien noodzakelijk zou zijn uitgaande van de normale omstandigheden en niet van de extreme situatie zoals die zich kennelijk nu heeft voorgedaan. Van enige strijdigheid met de op het Waterschap rustende zorgplicht is daarom geen sprake.
4.9.
[eisende partij] stelt verder ter onderbouwing van haar vordering dat op klachten van ingelanden onvoldoende is geanticipeerd. De stuw kon nog minimaal 70 centimeter zakken, aldus [eisende partij] .
Ook ten aanzien van deze stelling is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat er voor het Waterschap sterke aanwijzingen aanwezig waren die noopten tot verlaging van de stuw en het waterpeil. Als niet weersproken staat bovendien vast dat het preventief verlagen slechts een gering resultaat oplevert, terwijl evenmin is aangetoond dat verlaging het door Pennigs beoogde effect zou hebben. Dat ingelanden klachten hebben geuit is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. Het had in dit verband op de weg gelegen van [eisende partij] hierover duidelijkheid te verschaffen en eventuele schriftelijke verklaringen dienaangaande over te leggen. Dit heeft [eisende partij] niet gedaan. Daar komt nog bij dat het nog maar de vraag of adequate behandeling van klachten van ingelanden ertoe geleid had dat de thans gestelde schade zich niet zou hebben verwezenlijkt. [eisende partij] heeft ter zake onvoldoende gesteld.
4.10.
Het verwijt van [eisende partij] dat het Waterschap de stuw te laat heeft verlaagd, treft hetzelfde lot als de stelling zoals verwoord in rechtsoverweging. 4.9.
4.11.
De kantonrechter komt hiermee tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat het Waterschap in strijd met de zorg van een goed beheerder heeft gehandeld. Van het Waterschap behoefde niet verwacht te worden dat hij preventief maatregelen nam, terwijl het Waterschap verder voldoende adequaat heeft gehandeld.
Er is veeleer sprake van een extreme neerslagsituatie die niet voorzienbaar was en die zich kennelijk maar eens in de 100 jaar voordoet. Van het Waterschap kan niet verwacht worden daarop te anticiperen. Dat het naderhand in 2016 nogmaals extreem veel heeft geregend, maakt dit niet anders.
4.12.
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen van [eisende partij] worden afgewezen. [eisende partij] wordt niet toegelaten tot nadere bewijslevering.
4.13.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van het Waterschap worden begroot op € 500,00 (2 x tarief € 250,00) als salaris voor de gemachtigde. De over de proceskosten gevorderde rente wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
4.14.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van het Waterschap gevallen en tot op heden begroot op € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] onder de voorwaarde dat hij niet binnen 2 weken na aanschrijving door het Waterschap volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00, aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: