In deze zaak vorderden de eisers, een maatschap en enkele agrariërs, schadevergoeding van het Waterschap Limburg wegens wateroverlast op hun percelen na hevige regenval op 9 juli 2014. De eisers stelden dat het Waterschap onrechtmatig had gehandeld door niet tijdig maatregelen te nemen om de wateroverlast te voorkomen. De kantonrechter oordeelde dat het Waterschap niet in strijd met de zorg van een goed beheerder had gehandeld. De rechter stelde vast dat het watersysteem voldeed aan de normen voor wateroverlast en dat de extreme neerslag een situatie was die niet voorzienbaar was. De eisers hadden onvoldoende bewijs geleverd dat het Waterschap zijn zorgplicht had geschonden. De vordering werd afgewezen en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten.
De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter beoordeelde de feiten en de stellingen van beide partijen. De eisers voerden aan dat het Waterschap had moeten anticiperen op de extreme weersomstandigheden en dat het maaibeleid niet adequaat was. Het Waterschap betwistte deze claims en stelde dat het adequaat had gehandeld binnen de beleidsvrijheid die het had. De rechter concludeerde dat er geen onrechtmatig handelen was vastgesteld en dat de vorderingen van de eisers niet konden worden toegewezen. De uitspraak werd gedaan op 13 december 2017.