ECLI:NL:RBLIM:2017:12094

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
03/661271-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met beroep op noodweerexces

Op 11 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 oktober 2016 in Venlo, waarbij de verdachte het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, tegen het hoofd en/of de nek heeft getrapt. De tenlastelegging werd in de loop van de procedure gewijzigd, waarbij de verdachte primair werd beschuldigd van poging tot doodslag en subsidiair van poging tot zware mishandeling.

Tijdens de zitting op 27 november 2017 heeft de officier van justitie vrijspraak voor de poging tot doodslag gevorderd, stellende dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld en er geen aanmerkelijke kans op overlijden was. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, onderbouwd met de stelling dat de verdachte niet met volle kracht had getrapt en dat er geen letsel was bij het slachtoffer. De rechtbank heeft camerabeelden bekeken die het incident vastlegden en concludeerde dat de verdachte het slachtoffer inderdaad had getrapt, maar niet met de intentie om te doden.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet op de dood, en dat de kans op zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk was. De rechtbank honoreerde het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte in een acute panieksituatie verkeerde na een steekincident door het slachtoffer. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte het slachtoffer had getrapt, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag en de zware mishandeling, en oordeelde dat hij niet strafbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661271-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P. van de Kerkhof, advocaat, kantoorhoudende te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 november 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er (na wijziging van de tenlastelegging), kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
primair:
heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door [slachtoffer] tegen het hoofd te trappen terwijl hij op de grond lag;
subsidiair:
heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe brengen door [slachtoffer] tegen het hoofd en/of nek te trappen terwijl hij op de grond lag;
meer subsidiair:
[slachtoffer] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het meer subsidiair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De officier van justitie heeft daartoe gesteld dat de verdachte het slachtoffer niet met enorme kracht of met een aanloop heeft geschopt en dat daarom niet de aanmerkelijke kans aanwezig is geweest op het verliezen van het leven en er dus ook geen sprake is geweest van poging tot doodslag. De officier van justitie heeft verder gesteld dat de verdachte niet het opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat daarom geen sprake is geweest van poging tot zware mishandeling.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - zoals vervat in de overgelegde pleitnotities - primair integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer slechts eenmaal tegen het hoofd heeft getrapt, dat hij dit niet met volle kracht heeft gedaan en daarbij het slachtoffer ook niet in het gezicht heeft geraakt. Dergelijk handelen is naar de uiterlijke verschijningsvorm niet aan te merken als een op de dood van het slachtoffer gericht handelen, terwijl daarnaast de kans op het overlijden van het slachtoffer naar algemene ervaringsregels ten gevolge van deze gedraging niet aanmerkelijk is te achten. Van (voorwaardelijk) opzet op de dood is geen sprake geweest, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd, zodat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat het slachtoffer letsel had of pijn heeft ondervonden en dat daarom geen bewezenverklaring van mishandeling kan volgen. De verdachte moet ook van het meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1.
Bewijsmiddelen
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de camerabeelden van camera CH1 van [naam café] , [adres] te Venlo, getoond. [2] Op de beelden van camera CH1 is het achterste gedeelte van het café zichtbaar. De rechtbank neemt op deze beelden het volgende waar.
De rechtbank neemt op de beelden op het tijdstip 02:27:00 uur waar dat linksachter het herentoilet is gelegen.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij op dit tijdstip linksboven te zien is en dat hij daar aan het dansen is.
De rechtbank neemt op de beelden op het tijdstip 02:26:28 uur waar dat de deur van het toilet open gaat en licht naar buiten schijnt en concludeert dat er een persoon het toilet binnen gaat.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat dit [getuige 3] is die naar binnen gaat.
De rechtbank neemt op de beelden op het tijdstip 02:26:55 uur waar dat een tweede persoon het toilet op gaat.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij niet weet wie het is, maar dat het [getuige 4] of [getuige 2] zouden kunnen zijn.
De rechtbank neemt op de beelden op het tijdstip 02:27:45 uur waar dat [getuige 4] ook het toilet in gaat.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij ziet dat [getuige 4] het toilet in gaat.
De rechtbank neemt op de beelden op de tijdstippen 02:27:57 en 02:27:59 waar dat de verdachte naar het toilet loopt.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij ziet dat hij naar het toilet loopt en dat hij een wit shirt draagt. Hij verklaart ook dat hij op dat moment een sigaret en een telefoon in zijn rechterhand heeft.
De rechtbank neemt op de beelden op het tijdstip 02:28:20 uur waar dat iemand van het toilet afkomt, in elk geval een persoon maar dat niet kan worden onderscheiden of er een tweede persoon achteraan komt.
De rechtbank neemt op de beelden op het tijdstip 02:28:59 uur waar dat een persoon van het toilet af komt en op het tijdstip 02:29:00 uur komt deze persoon verder in beeld en wordt hij herkend als het slachtoffer [slachtoffer] . [slachtoffer] houdt zijn handen voor zijn kruis.
De rechtbank neemt op de beelden op het tijdstip 02:29:01 waar dat [slachtoffer] naar voren valt en dat er meteen een schermutseling volgt. De rechtbank neemt waar dat achter [slachtoffer] een man in een wit shirt loopt.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij de man in het witte shirt is en dat hij een sigaret in zijn mond heeft en in zijn linkerhand een telefoon vast heeft.
De rechtbank neemt op de beelden op het tijdstip 02:29:04 waar dat de verdachte een trappende beweging richting het hoofd of de nek van het slachtoffer [slachtoffer] maakt.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij [slachtoffer] een stoot heeft gegeven en dat [slachtoffer] daardoor naar de grond ging.
3.3.2.
Tussenconclusie
Op basis van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden en de afgelegde verklaring van de verdachte, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] tegen het hoofd of de nek heeft getrapt terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
3.3.3.
Vrijspraakoverwegingen ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot doodslag zal moeten worden vastgesteld of ten minste sprake is geweest van handelingen waarmee de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van deze handelingen zou kunnen overlijden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De verdachte heeft het slachtoffer niet met volle kracht en met zware schoenen geschopt. Het slachtoffer is ook niet in het gezicht geraakt. Dergelijk handelen kan naar de uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als een op de dood van het slachtoffer gericht handelen. De rechtbank kan dus ook niet vaststellen dat sprake is geweest van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin. Bovendien is de kans op het overlijden van het slachtoffer naar algemene ervaringsregels ten gevolge van deze gedraging niet aanmerkelijk te achten. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de genoemde bewijsmiddelen onder 3.3.1. tot de conclusie dat het handelen van de verdachte een poging tot zware mishandeling is. In dat verband overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat het schoppen tegen het hoofd en/of tegen de nek van een persoon, terwijl deze persoon op de grond ligt, kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij die persoon. De rechtbank acht daarom het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 30 oktober 2016 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet genoemde [slachtoffer] tegen het hoofd en/of nek heeft getrapt terwijl genoemde [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
5.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat in eerste instantie een conflict is ontstaan tussen [slachtoffer] en [getuige 3] . De verdachte heeft zich daarin gemengd, waarna [slachtoffer] zich naar de verdachte heeft gericht en hem heeft gestoken.
De verdachte heeft verklaard dat dit een (acute) paniekaanval heeft veroorzaakt, hetgeen goed voor te stellen is. Het is bijzonder heftig om direct geconfronteerd te worden met een steekwond in het eigen lichaam. Het is aannemelijk dat dit een groot gevoel van angst heeft veroorzaakt. Er is in de optiek van de verdediging sprake geweest van een hevige gemoedsbeweging als onmiddellijk gevolg van de wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] . De verdachte mocht zich hiertegen verdedigen. Door die hevige gemoedsbeweging zijn de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van tardief (verlengd) noodweerexces, nu de verdachte zich is gaan verdedigen nadat de aanranding in feite was afgelopen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat onder deze omstandigheden het handelen van de verdachte verontschuldigbaar is, zodat hij daarvoor niet strafbaar is. De verdediging heeft verzocht om de verdachte, bij bewezenverklaring, te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat uit de camerabeelden niet blijkt dat de verdachte in paniek was, maar dat uit zijn lichaamshouding eerder valt af te leiden dat hij verhaal wilde gaan halen. De officier van justitie is van mening dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen en dat de verdachte strafbaar is.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor noodweerexces in alle gevallen geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was,
dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. [3]
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging.
In het dossier bevindt zich de aangifte van de verdachte waarin hij heeft verklaard dat [slachtoffer] op het toilet een stekende beweging maakte in de richting van zijn onderbuik. Hij zag dat hetgeen [slachtoffer] in zijn buik stak er weer uithaalde. Toen hij weer in het cafégedeelte was, wezen omstanders naar zijn shirt en toen zag hij pas hoe erg hij bloedde. Hij zag dat er iets naar buiten stak vanuit zijn buik en hij dacht dat het zijn darmen waren. De verdachte heeft verklaard dat hij hier erg bang van werd en dat hij dacht dat hij dood ging.
Uit de medische stukken in het dossier blijkt dat bij de verdachte de buikwand net links van de navel volledig was doorstoken, dat daarbij de grote buikvliesplooi was doorstoken en dat het stekende voorwerp daarna de dunne darm heeft geraakt en oppervlakkig heeft beschadigd.
De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] een steekbeweging maakte naar de verdachte. Toen de verdachte zijn shirt omhoog deed zag hij dat de verdachte een steekwond had.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] uit de richting van het toilet komt gelopen, dat de verdachte achter hem aan loopt en [slachtoffer] een duw of klap geeft, waardoor [slachtoffer] ten val komt. Vervolgens trapt de verdachte tegen het hoofd of de nek van [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] op de grond ligt.
De rechtbank stelt vast dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (het steken in de buik) ten tijde van het trappen tegen het hoofd of de nek van [slachtoffer] was beëindigd. Op grond van de getoonde camerabeelden in onderling verband en samenhang met de overige hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, acht de rechtbank evenwel aannemelijk geworden dat het trappen tegen het hoofd of de nek van [slachtoffer] door de verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, veroorzaakt door het besef, een fractie van een seconde daarvoor, dat hij door [slachtoffer] in de buik was gestoken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt en dat de verdachte niet strafbaar is. Hij zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het subsidiair ten laste gelegde.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 41, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het
primairten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte voor het
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. A.H. Hamm-van de Water, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 december 2017.
Buiten staat
Mr. A.H. Hamm-van de Water is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is (na wijziging tenlastelegging) ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] tegen het hoofd heeft getrapt terwijl genoemde [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet genoemde [slachtoffer] tegen het hoofd en/of nek heeft getrapt terwijl genoemde [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 in de gemeente Venlo opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), heeft geschopt en/of (met kracht) zijn, verdachtes, voet tegen het hoofd en/of nek van die [slachtoffer] heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Recherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 2016199057/LB1R016117, gesloten d.d. 14 december 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 224.
2.CD-rom, bestand ch01-20161030-020114-023504-001000000000.avi.
3.Overzichtsarrest van de Hoge Raad d.d. 22 maart 2016, vindplaats ECLI:NL:HR:2016:456.