Overwegingen
1. Bij besluit van 15 november 2011 is aan eiser een indicatie afgegeven in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Sinds 1 januari 2015 geldt deze indicatie als gegeven onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Aan eiser is het zorgzwaartepakket GGZ05C van zeven etmalen per week toegekend per 24 november 2011 tot en met 23 november 2026. Eiser is bekend met een stoornis in het psychotisch spectrum naast cannabisverslaving, en een verstoorde ontwikkeling met antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken. Vanaf 2011 hebben eisers moeder en stiefvader de volledige zorg voor hem, waarvoor zij een pgb ontvangen. Er zijn geen externe zorgaanbieders betrokken bij eiser.
2. In het kader van de herbeoordeling pgb heeft eiser op 16 november 2015 gegevens verstrekt aan verweerder. Op 24 maart 2016 is door eiseres een melding gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een pgb voor beschermd wonen. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een pgb. Verweerder acht eiser niet voldoende in staat om op eigen kracht, dan wel met behulp van het sociale netwerk, tot een redelijke waardering van de belangen te komen en de taken die aan het pgb zijn verbonden op een verantwoordelijke wijze uit te voeren. Bovendien wordt de nodige zorg niet veilig, doeltreffend en cliëntgericht verstrekt gezien de huidige situatie.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het verstrekken van een pgb geen adequate voorziening is. Het pgb wordt gebruikt om zorg te verlenen in de thuissituatie door de moeder en de stiefvader van eiser. Zij hebben echter geen deskundigheid of vaardigheden om met eisers forse psychiatrische problematiek om te gaan. Daarbij is sprake van huiselijk geweld door eiser richting zijn moeder. Specialistische zorg is noodzakelijk. Door het verstrekken van een pgb blijft de bestaande dynamiek binnen het gezin gehandhaafd waardoor het gevaar voor eiser of van zijn verzorgers niet wordt afgewend. Niet kan worden gezegd dat door het verstrekken van en pgb het psychisch en psychosociaal functioneren wordt bevorderd en het psychiatrisch ziektebeeld zich stabiliseert. Eiser is niet verstoken van zorg, maar kan aanspraak maken op zorg in natura.
4. In beroep voert eiser aan dat niet aan de voorwaarden van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 is voldaan. Er bestaat geen grond voor verweerder om de gevraagde pgb te weigeren. Sinds 2011 vindt de begeleiding van eiser door zijn moeder en stiefvader plaats en dit is altijd op correcte wijze verlopen. De verantwoording is altijd goedgekeurd. Eiser is tot 2011 diverse malen opgenomen geweest, maar dit heeft niet het gewenste resultaat gehad. Eiser heeft problemen om mensen te vertrouwen. De moeder weet op adequate wijze te handelen, want als een noodzaak bestaat tot behandeling, neemt de moeder contact op met de huisarts. De huisarts verwijst haar door naar de crisisdienst van de GGZ. De crisisdienst stelt dan dat de situatie niet ernstig genoeg is voor opname en verwijst de moeder door naar de politie. De moeder heeft vervolgens geen andere keuze dan de politie te bellen, maar dat is niet omdat sprake is van huiselijk geweld. Tijdens het keukentafelgesprek met [R.], werkzaam bij verweerder, is door haar toegezegd dat het pgb voor de duur van een jaar zou worden verlengd.
5. Hangende beroep heeft eiser een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Vanwege het ontbreken van onverwijlde spoed, is dit verzoek bij uitspraak van 19 december 2016 afgewezen.
6. In beroep heeft verweerder aanvullende stukken ingebracht, namelijk een rapportage van de politie, de intake crisiszorg van de Mutsaersstichting, het advies en plan van aanpak tijdelijk huisverbod van de Mutsaersstichting, diverse e-mails en een brief van Vincent van Gogh.
7. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende bepalingen van belang.
Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat een pgb wordt verstrekt indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Artikel 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, het college meeweegt of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het indicatiebesluit heeft eiser recht op de zorg die hoort bij dat zorgzwaartepakket, in elk geval tot 1 januari 2020. Verweerder is niet verplicht om het pgb tot deze datum voort te zetten en stelt terecht dat een eigen afweging kan worden gemaakt. Artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 biedt deze ruimte voor verweerder.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het standpunt tot weigering van het pgb voldoende heeft onderbouwd. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat het gezin in 2012 driemaal, in 2014 eenmaal, in 2015 eenmaal en in 2016 tweemaal in beeld is geweest bij de politie. De melding van 4 februari 2016 heeft een huisverbod van eiser tot gevolg gehad. De door verweerder overgelegde stukken hebben met name betrekking op de periode gedurende het huisverbod. De rechtbank acht het aannemelijk dat toen sprake was van huiselijk geweld door eiser richting zijn moeder. Dit volgt zowel uit de politierapportage, als uit de stukken van de Mutsaersstichting. Gedurende het huisverbod is door de gemeente met moeder besproken dat externe ondersteuning noodzakelijk is, vanwege de complexe problematiek van eiser. Moeder en eiser hebben hiermee toen niet ingestemd. Voor verweerders opvatting dat door het verstrekken van het pgb een patroon wordt gefaciliteerd dat niet wenselijk is, ziet de rechtbank voldoende steun in de voorhanden gegevens. Hetgeen eiser daartegenover heeft gesteld is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om anders te oordelen. Namens eiser is naar voren gebracht dat de meldingen bij de politie terecht zijn gekomen, doordat de crisisdienst van de GGZ niet ingrijpt, omdat de situatie niet ernstig genoeg is. Het moet eiser worden toegegeven dat de meldingen niet (zeer) frequent zijn, maar het is in de afgelopen jaren toch regelmatig voorgekomen dat de moeder zich genoodzaakt zag de hulp van de politie in te roepen. De rechtbank ziet hierdoor juist bevestigd dat professionele hulpverlening aangewezen is, zoals verweerder ook betoogt. Dat de moeder en de stiefvader naast de professionele begeleiding ook zorgdragen voor eiser – in elk geval voor de dagelijkse verzorging – is in die situatie zeker niet uitgesloten. Om externe hulpverlening toe te laten zal van eiser, maar ook van zijn moeder en stiefvader, het nodige vergen, maar professionele hulpverleners mogen ertoe in staat worden geacht hiermee adequaat om te gaan. Dat eiser in 2011 negatieve ervaringen heeft opgedaan met hulpverleners is gesteld, maar niet onderbouwd met objectieve gegevens. Evenmin volgt uit deze stelling dat sprake is van een contra-indicatie om op dit moment, eventueel alsnog met hulp van de gemeente, externe hulpverleners in te schakelen.
10. Het is de rechtbank niet gebleken dat van verweerders kant tijdens het keukentafelgesprek een toezegging is gedaan. De gedingstukken bieden hiervoor geen aanknopingspunten en door verweerder is van meet af aan betwist dat een dergelijke toezegging is gedaan. Eiser heeft het gestelde op geen enkele wijze onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.