ECLI:NL:RBLIM:2017:11175

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
C/03/242274 / KG ZA 17-562
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de executie van een ontruimingsvonnis in kort geding met betrekking tot huurrecht onder bewind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, een voormalig huurder, vorderde om de executie van een ontruimingsvonnis te schorsen. De eiser was niet-ontvankelijk verklaard omdat zijn vermogen, inclusief zijn huurrecht, onder bewind was gesteld. De voorzieningenrechter overwoog dat, zelfs als de vordering door de bewindvoerder was ingesteld, deze afgewezen zou moeten worden, omdat er geen sprake was van een evidente feitelijke onjuistheid in het vonnis en de executie niet tot een noodtoestand zou leiden.

De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling, waarna op 1 november 2017 een verkort schriftelijk vonnis werd gewezen. De eiser had eerder een huurovereenkomst met Stichting Woonpunt, die op 15 maart 2017 was ontbonden wegens huurachterstand. De eiser stelde dat de huurachterstand op dat moment slechts € 753,48 bedroeg, terwijl het vonnis een achterstand van € 5.773,32 vermeldde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot schorsing van de executie door de bewindvoerder had moeten worden ingesteld, aangezien het huurrecht deel uitmaakt van het vermogen onder bewind.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de procedure niet door de bewindvoerder was ingesteld. Bovendien was er geen sprake van een juridische of feitelijke misslag in het eerdere vonnis, en de omstandigheden die de eiser aanvoerde, waren niet nieuw en waren al in het eerdere vonnis meegewogen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van Stichting Woonpunt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/242274 / KG ZA 17-562
Vonnis in kort geding van 1 november 2017
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.M. Gijzen;
tegen:
de stichting
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
vertegenwoordigd door E.E.J.M. Buttolo-Logister.
Partijen zullen hierna [eiser] en Stichting Woonpunt genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is op 1 november 2017 een verkort schriftelijk vonnis gewezen en is bepaald dat uiterlijk op 13 november 2017 een uitgewerkt schriftelijk vonnis zal worden verstrekt.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 15 maart 2017 (zaaknummer 5538481 CV EXPL 16-10649) is – zakelijk weergegeven – de tussen partijen bestaan hebbende huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte met aanhorigheden aan de [adres] te [woonplaats] ontbonden en is [eiser] veroordeeld om die woonruimte met aanhorigheden binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis te ontruimen.
2.2.
Voorts is [eiser] bij dat vonnis, als hoofdelijk aansprakelijke, naast de in die procedure medegedaagde [naam medegedaagde] , veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.398,09 aan achterstallige huurpenningen (tot en met januari 2017) en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente over € 5.020,36 vanaf 18 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast is [eiser] veroordeeld tot betaling aan Stichting Woonpunt van een bedrag van € 753,48 per maand voor iedere ingegane maand vanaf 1 februari 2017 tot het tijdstip van ontruiming.
2.3.
Ten slotte is [eiser] bij dat vonnis veroordeeld in de kosten van die procedure, welke kosten zijn begroot op € 1.074,89.
2.4.
Stichting Woonpunt heeft aan [eiser] de ontruiming aangezegd tegen 2 november 2017 te 09.00 uur.
2.5.
Het vermogen van [eiser] is op 13 september 2017 onder bewind gesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat het vonnis van de kantonrechter berust op een feitelijke, dan wel juridische misslag en dat de executie van het vonnis zal leiden tot een noodtoestand aan zijn zijde. Op grond daarvan stelt [eiser] dat de aangezegde ontruiming niet kan worden aanvaard.
3.2.
De feitelijke, dan wel juridische, misslag bestaat volgens [eiser] daarin, dat zijn huurachterstand op 15 maart 2017 – de dag waarop het omstreden vonnis is uitgesproken – slechts € 753,48 bedroeg. Dat blijkt volgens [eiser] uit het door hem zelf vervaardigde overzicht, dat hij in deze procedure als productie 3 in het geding heeft gebracht. De door [eiser] berekende achterstand correspondeert met de huur verschuldigd over één maand, en niet het in het vonnis vermelde bedrag van € 5.773,32. Het laatste bedrag is volgens [eiser] weliswaar vermeld in een overzicht dat is overgelegd in de procedure die heeft geleid tot het omstreden vonnis, maar dat bedrag komt niet overeen met het bedrag dat is vermeld in het overzicht dat als productie 4 in deze procedure is overgelegd.
3.3.
Als blijkt dat het als productie 3 overgelegde overzicht de juiste hoogte van de huurachterstand weergeeft, dan is de huurovereenkomst ontbonden op basis van het bestaan van één maand huurachterstand.
3.4.
Volgens [eiser] is tussen partijen overeengekomen dat als [eiser] het bewind over zijn goederen zou verzoeken en de bewindvoerder vervolgens naast de lopende huur een aflossing zou betalen op de huurachterstand, het omstreden vonnis niet ten uitvoer zou worden gelegd.
3.5.
[eiser] stelt dat tot en met augustus 2017 de huur door Stichting Woonpunt werd geïnd via automatische incasso. Omdat op 13 september 2017 het bewind over het vermogen van [eiser] werd uitgesproken, heeft Stichting Woonpunt de over de maand september 2017 verschuldigde huur gepoogd te incasseren door middel van een toegezonden acceptgiro. [eiser] stelt die acceptgiro te hebben doorgestuurd naar zijn bewindvoerder. De bewindvoerder heeft de verschuldigde huur echter niet betaald, reden waarom Stichting Woonpunt thans het omstreden vonnis ten uitvoer wil leggen.
3.6.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat Stichting Woonpunt door het stopzetten van de automatische incasso zelf heeft veroorzaakt dat de huur niet meer werd betaald. De feiten die na het omstreden vonnis zijn voorgevallen, zullen aan de zijde van [eiser] een noodtoestand doen ontstaan (want verlies van woonruimte met alle kosten van dien), waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis niet kan worden aanvaard.
3.7.
[eiser] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Stichting Woonpunt verbiedt om het vonnis van 15 maart 2017, door de kantonrechter te Maastricht onder zaakkenmerk 5538481 CV EXPL 16-10649 gewezen, ten uitvoer te leggen, althans voor zover het de veroordeling tot ontruiming betreft, althans de tenuitvoerlegging schorst, met veroordeling van Stichting Woonpunt tot betaling van de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de rente hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag van voldoening.
3.8.
Stichting Woonpunt voert verweer. De verweren van Stichting Woonpunt worden, voor zover van belang, hierna weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van Stichting Woonpunt houdt in dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Het vermogen van [eiser] is met ingang van 13 september 2017 onder bewind gesteld. Volgens Stichting Woonpunt moeten vorderingen die het vermogen van [eiser] betreffen, worden ingesteld door zijn bewindvoerder. De vordering van [eiser] heeft betrekking op zijn huurrecht, nu de vordering in essentie inhoudt dat dat huurrecht wordt gerespecteerd door de vordering tot ontruiming af te wijzen. Het huurrecht waarop [eiser] zich beroept, behoort tot zijn vermogen. Dat betekent volgens Stichting Woonpunt dat de onderhavige vordering door [eiser] ’ bewindvoerder had moeten worden ingesteld.
4.2.
De voorzieningenrechter is met Stichting Woonpunt van oordeel dat nu de vordering als onderwerp heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis waarbij een huurovereenkomst tussen partijen is ontbonden en de ontruiming van het gehuurde is bevolen, de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis moet worden ingesteld door de bewindvoerder van [eiser] , nu het vermogen van [eiser] inmiddels onder bewind is gesteld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, NJ 2015, 69, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter immers dat het huurrecht, dat hier in het geding is, deel uitmaakt van het vermogen waarover het ingestelde bewind zich uitstrekt. Een gerechtelijke procedure over dat huurrecht kan derhalve op grond van het bepaalde in artikel 1:441 BW slechts door de bewindvoerder, die [eiser] als onderbewindgestelde in en buiten rechte vertegenwoordigt, worden ingesteld. Omdat de procedure niet is ingesteld door de bewindvoerder, moet [eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
4.3.
Dat de ontruiming aan [eiser] is aangezegd en niet aan de bewindvoerder, zoals [eiser] betoogt, doet aan het vorenstaande niet af, nog daargelaten dat Stichting Woonpunt door middel van overlegging van een exploot van 20 oktober 2017 heeft aangetoond dat zij de ontruiming ook aan de bewindvoerder heeft aangezegd.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede nog het volgende. Ook al zou [eiser] ontvankelijk zijn in zijn vordering, dan nog zou deze vordering moeten worden afgewezen en wel op grond van het volgende.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter berust het omstreden vonnis niet op een evidente feitelijke, dan wel juridische misslag. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [eiser] ter comparitie van 26 januari 2017 niet heeft betwist dat tot en met januari 2017 een huurachterstand van € 5.773,32 was ontstaan. De kantonrechter heeft ook in zijn vonnis van 15 maart 2017 vastgesteld dat [eiser] de huurachterstand niet heeft betwist. Een dergelijke achterstand correspondeert met een achterstand van zeven maanden huur. Derhalve kan niet worden gesteld dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van het bestaan van een huurachterstand van die omvang en betrekking hebbende op een periode van zeven maanden. Voor zover [eiser] thans stelt dat hij door zijn ziekte niet in staat zou zijn geweest de stelling van Stichting Woonpunt over de huurachterstand te betwisten, is dat niet aannemelijk gemaakt.
4.7.
Evenmin is er sprake van een noodtoestand als gevolg van na het gewezen vonnis gebleken nieuwe feiten die niet voordien bekend hadden kunnen zijn. De noodtoestand waarop [eiser] doelt is kennelijk het feit dat hij zijn woonruimte verliest en met zijn drie, bij hem inwonende kinderen, op straat komt te staan. Dat zijn geen nieuwe omstandigheden, omdat deze in het omstreden vonnis juist zijn meegewogen, doordat in dat vonnis voorwaarden zijn opgenomen waaronder Stichting Woonpunt niet zou overgaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis. Die voorwaarden zijn juist opgenomen om de nadelige gevolgen van een ontruiming voor de kinderen van [eiser] af te wenden. De kantonrechter heeft daarbij nog overwogen dat de voorwaarden waaronder Stichting Woonpunt niet zal overgaan tot ontruiming een allerlaatste kans voor [eiser] zijn om samen met zijn drie kinderen in het gehuurde te kunnen blijven wonen.
4.8.
Voor zover [eiser] heeft willen stellen dat Stichting Woonpunt niet kan overgaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat het aan Stichting Woonpunt is te wijten dat de voorwaarde waaronder zij niet tot tenuitvoerlegging van het vonnis zou overgaan, te weten – onder andere – dat [eiser] de lopende huur blijft betalen, niet is vervuld, moet dat verweer worden verworpen. Dat de lopende huur, als gevolg van een nalatigheid van zijn bewindvoerder, niet zou zijn betaald, ligt in de risicosfeer van [eiser] . [eiser] heeft ook niet, dan wel onvoldoende betwist dat het feit dat de lopende huur niet meer werd betaald, is gelegen in het feit dat hij op de dag voor de onderbewindstelling van zijn vermogen, zijn bankrekening heeft leeggehaald.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting Woonpunt worden begroot op:
- griffierecht € 618,00;
- salaris €
816,00;
Totaal € 1.434,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Woonpunt tot op heden begroot op € 618,-- aan griffierecht en € 816,-- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT