Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
2.Het verzoek
voor zover bekendin artikel 4:206 BW genoemde personen, hebben de nalatenschap verworpen;
Rechtbank Limburg
Op 7 februari 2017 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beschikking gegeven inzake de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van een overleden persoon, hierna te noemen de erflater. De verzoekers, beiden kantoor houdende te Rosmalen, zijn benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de erflater na de verwerping van de nalatenschap door de in artikel 4:206 BW genoemde personen. De erflater is op 9 november 2015 overleden en zijn stoffelijk overschot is aangetroffen in Heerlen. De activa van de nalatenschap zijn nihil, terwijl de passiva € 41.151,05 bedragen. De verzoekers hebben verzocht om de opheffing van de vereffening, vaststelling van de vereffeningskosten en om het griffierecht ten laste van de Staat te brengen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vereffeningskosten het actief ruimschoots overtreffen, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van een insolvente nalatenschap. Hierdoor is het verzoek tot opheffing van de vereffening ingewilligd. De kantonrechter heeft de vereffeningskosten vastgesteld op € 4.037,41, bestaande uit € 2.081,20 aan loon van de vereffenaars, € 91,31 aan reiskosten en € 1.864,90 aan overige vereffeningskosten. Tevens is besloten om het griffierecht van € 78,00 ten laste van de Staat te brengen, in overeenstemming met de kosteloze behandeling van een faillissement en de regeling van de kosteloze vereffening.
De kantonrechter heeft verder bepaald dat de opheffing van de vereffening gepubliceerd dient te worden in de (digitale) Staatscourant en dat de griffier zorgdraagt voor inschrijving van deze beslissing in het boedelregister. De beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.