Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het op 31 augustus 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift dat tevens een verzoek bevat tot het treffen van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv met bijlagen 1 tot en met 13
- het op 9 oktober 2017 ter griffie ontvangen verweerschrift inclusief zelfstandige tegenverzoeken met bijlagen 1 tot en met 10
- de op 11 oktober 2017 van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] ontvangen aanvullende bijlagen 14 en 15
- de mondelinge behandeling op 17 oktober 2017, ter gelegenheid waarvan namens [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] een pleitnota ingebracht is.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
een origineel stukop tafel gelegen heeft. Het kan heel goed zijn dat toen al sprake was van een fotokopie en dat er nimmer een van twee originele handtekeningen en onderscheiden parafen voorzien exemplaar bestaan heeft. Zelfs de suggestie dat dit origineel later zoekgeraakt is, kan door WVH niet met concreet bewijs gestaafd worden. Ook is volstrekt onduidelijk op welke wijze WVH een op een bureau ‘aangetroffen’ stuk in bezit gekregen heeft. [naam personeelsmanager] zegt het document op een onbekend moment op haar bureau gevonden te hebben zonder enige indicatie van de herkomst en klaarblijkelijk zonder envelop of begeleidend schrijven. Of het stuk per (gewone dan wel aangetekende) post bezorgd is dan wel door enige persoon bij WVH afgegeven is, blijft een raadsel. Misbruik van deze of gene zijde valt bij al deze onduidelijkheid dus allerminst uit te sluiten. Hetgeen hier overwogen is, brengt met zich dat er niet van uitgegaan mag worden dat het op het bureau van [naam personeelsmanager] aangetroffen stuk door toedoen van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] bij WVH terechtgekomen is. Reeds daarom is niet van doorslaggevend belang of de handtekening / paraaf op de kopie van het arbeidscontract dat WVH voor reëel houdt, eventueel vals is. Het feit dat mevrouw [naam financieel medewerkster] al op 20 juli 2017 aan de gemeente Heerlen een kopie (mogelijk van een kopie) gestuurd heeft van wat een verlenging met een maand beoogde te zijn van de overeenkomst met [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] , impliceert dat ook de verhalen van [naam financieel medewerkster] en [naam personeelsmanager] niet op elkaar aansluiten. [naam personeelsmanager] zou immers pas ‘enkele dagen later’ (enkele dagen na 19 juli 2017) een tweezijdig ondertekend en geparafeerd stuk van haar bureau opgevist en vervolgens aan [naam financieel medewerkster] doorgegeven hebben. Dat verdraagt zich niet met een doorgeleiding naar Heerlen op 20 juli 2017. Ook mevrouw [naam financieel medewerkster] kon desgevraagd ter zitting zich niet herinneren of zij ooit een origineel stuk in handen gehad heeft, dat de basis had moeten vormen van een verdere discussie over de geldigheid of valsheid van het oerdocument. Een document dat definitief - voor risico van WVH - zoek blijkt te zijn. In dit verband is overigens niet van belang ontbloot dat de advocaat van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] volhoudt dat in de correspondentie (confraterneel) van partijen geruime tijd geen beroep gedaan is op een contract voor een maand dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] van zijn handtekening voorzien zou hebben: het bewuste stuk met de datum 3 juli 2017 (bijlage 7 van WVH) is pas later ingebracht en het debat (inclusief beschuldigingen over een weer van vervalsing en/of leugenachtigheid) gaan beheersen. Daarmee is ook niet komen vast te staan dat het stuk dat naar de gemeente Heerlen doorgestuurd is, afkomstig is van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] , als het al zo zou zijn dat de daarop geplaatste handtekening van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] afkomstig is, hetgeen stellig betwist blijft.
zelfvan die signatuur voorzien heeft noch dat hij het ter plekke bezorgd heeft of daartoe opdracht verstrekt heeft aan een tussenpersoon. [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] actieve betrokkenheid bij het stuk waarop WVH zich beroept, is op geen enkele wijze komen vast te staan.
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).