Overwegingen
1. Uit de bestuurlijke rapportage van 10 januari 2017 opgemaakt door de Dienst Landelijke Recherche (DLR), volgt dat in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek de DLR op 26 november 2016 de [naam hoeve] is binnengetreden ter doorzoeking. Eiser 1 is eigenaar van de onder het procesverloop genoemde percelen met daarop gelegen een woning op het adres [adres woning] (de woning) en een pension gevestigd op het adres [adres pension] (het pension) te Melick, gemeente Roerdalen. Het pension bestaat uit vijf appartementen, twee studio’s en zeven kamers. Eiseres 2 huurt zowel de woning als het pension. Eiseres 3 huurt vervolgens de woning van eiseres 2. Het pension wordt geëxploiteerd door eiseres 2. Eiseres 4 is enig aandeelhouder en enig bestuurder van eiseres 2. Eiser 5 is enig bestuurder van eiseres 4. Het pension wordt in de praktijk uitsluitend gebruikt voor logies/verblijf van medewerksters van Saunaclub [naam saunaclub] .
2. Tijdens de doorzoeking was de beheerder van het pension, de heer [naam] aanwezig. [naam] is tevens de partner van eiseres 3. Tijdens de doorzoeking zijn diverse voorwerpen die vallen onder de reikwijdte van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie in beslag genomen. Blijkens de rapportage zijn in een vest van [naam] , gelegen op een bureaustoel in een ruimte van de woning – in de bestuurlijke rapportage aangeduid als de receptie van het pension - 41 XTC-pillen met een gezamenlijk gewicht van 15,17 gram aangetroffen. Voornoemde XTC-pillen bevatten de stof MDMA, een middel als bedoeld in lijst I behorende bij de Opiumwet. In het pension zijn geen verdovende middelen aangetroffen.
3. Gelet op de bevindingen neergelegd in de bestuurlijke rapportage is bij brief van
31 januari 2017 aan eisers het voornemen kenbaar gemaakt om een last onder bestuursdwang op te leggen die strekt tot sluiting van alle opstallen die behoren tot de [naam hoeve] op grond van artikel 13b van de Opiumwet in samenhang met het vastgestelde “Damoclesbeleid Roerdalen 2016”. De woning, uitgezonderd de receptie van het pension, zal voor 6 maanden worden gesloten, de overige bebouwing (inclusief de receptie van het pension in de woning) voor de duur van 12 maanden. Verweerder heeft ter verduidelijking een situatietekening bijgevoegd waarop de bebouwing waarop de sluiting betrekking heeft, rood omlijnd is weergegeven. Eisers hebben een zienswijze ingediend.
4. Bij de primaire besluiten heeft verweerder aan eisers met ingang van 6 maart 2017 de voorgenomen last onder bestuursdwang opgelegd met dien verstande dat het gedurende 6 maanden voor een ieder verboden is de woning, met uitzondering van de receptie van het pension, te betreden en gedurende 12 maanden voor een ieder verboden is om de overige bebouwing, waaronder begrepen de in de woning gelegen receptie van het pension, te betreden. Ook hierbij wordt verwezen naar de bijgevoegde situatietekening. Verweerder legt aan de sluiting de bevindingen in de bestuurlijke rapportage van 10 januari 2017 ten grondslag. Eisers hebben bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
5. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 29 maart 2017 (procedurenummers AWB 17/582, AWB 17/583, AWB 17/584, AWB 17/585 en AWB 17/586) de primaire besluiten, voor zover deze zien op het pension, geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Voor zover de verzoeken zien op de woning heeft de voorzieningenrechter de verzoeken afgewezen. De voorzieningenrechter heeft hierbij – anders dan verweerder – de ruimte in de woning die volgens verweerder de receptie van het pension is, aangemerkt als behorende tot de woning.
6. De woning, inclusief de ruimte die door verweerder is aangemerkt als receptie van het pension, is per 3 april 2017 gesloten.
7. Verweerder heeft de bezwaren bij bestreden besluit 1, welk besluit enkel voor wat betreft de ingangsdatum is gewijzigd bij bestreden besluit 2, ongegrond verklaard en gelast tot sluiting van het pension, inclusief de receptie in de woning, gedurende de periode 8 augustus 2017 tot en met 2 april 2018. Verweerder heeft zich daarbij kort gezegd op het standpunt gesteld dat sprake is van een zodanig functioneel verband tussen de woning en het pension, dat sprake is van één lokaal in de zin van artikel 13b van de Opiumwet en haar bevoegdheid tot sluiting zich ook uitstrekt tot het pension.
8. Eisers kunnen zich met de bestreden besluiten niet verenigen en hebben beroep ingesteld. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 2 augustus 2017 (procedurenummers AWB 17/2322 en AWB 17/2323) heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de bestreden besluiten geschorst tot de uitspraak op het beroep, voor zover de bestreden besluiten betrekking hebben op het pension.
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
11. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Roerdalen 2016” (het Damoclesbeleid) vastgesteld.
In het Damoclesbeleid is bepaald dat indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, een lokaal gesloten wordt voor de duur van 12 maanden en een woning voor de duur van zes maanden. Er is sprake van een handelshoeveelheid als meer dan 0,5 gram harddrugs wordt aangetroffen.
12. Eisers hebben betwist dat de aangetroffen harddrugs bestemd waren voor de handel. De 41 XTC-pillen die bij [naam] zijn aangetroffen waren voor eigen gebruik, aldus eisers. Eisers hebben in dat kader verwezen naar de wetsgeschiedenis (Handelingen II, 2006/07, 30515, nr. 55, pagina 3138). Verder hebben eisers een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 januari 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:418), waarin de rechtbank van oordeel was dat het vermoeden dat sprake is van een handelshoeveelheid, alleen gerechtvaardigd is in het geval dat er sprake is van hoeveelheden die zodanig groot zijn dat vrijwel is uitgesloten dat de drugs voor eigen gebruik zijn bestemd. Bij relatief kleine danwel niet ongebruikelijke hoeveelheden ligt het op de weg van het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat de aangetroffen drugs zijn bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking daarvan. 13. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat de in de woning aangetroffen drugs daadwerkelijk bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit diezelfde woning. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (onder meer de uitspraken van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2365), 29 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2388) en 25 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1362), mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking indien de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Volgens de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie, waarbij de burgemeester zich heeft aangesloten, wordt bij harddrugs een hoeveelheid van maximaal 0,5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik aangemerkt. Nu onweersproken vaststaat dat in de woning 41 XTC-pillen zijn aangetroffen met een gewicht van 15,17 gram, is de aangetroffen hoeveelheid vele malen groter dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. De door eiser uit de wetgeschiedenis aangehaalde passage leidt, gelet op de genoemde rechtspraak van de Afdeling, niet tot een ander oordeel. Uit deze passage blijkt dat als het gaat om een situatie waarin ‘belangrijke’ hoeveelheden drugs zijn aangetroffen, dit een indicatie is voor handel. Wat een belangrijke hoeveelheid is, is niet door de wetgever ingevuld. De Afdeling heeft dat in de hiervoor genoemde rechtspraak wel gedaan. Indien meer dan 0,5 gram harddrugs wordt aangetroffen, betekent dat handel mag worden verondersteld en is het aan een betrokkene het tegendeel aannemelijk te maken. De bewijslast dat de drugs bestemd zijn voor eigen gebruik ligt dus in dit geval bij eisers. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers niet geslaagd dit bewijs te leveren. Het gaat immers om een aanzienlijke overschrijding van een gebruikershoeveelheid en eisers hebben, behalve de schriftelijke verklaring van [naam] , hun standpunt niet verder met bewijs onderbouwd. Het beroep op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 januari 2017 slaagt niet, alleen al gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs. Verweerder heeft dan ook terecht de aanwezigheid van een handelshoeveelheid aangenomen, waarmee de bevoegdheid tot sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet gegeven is. 14. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de woning, waar de drugs zijn aangetroffen, en het pension, zodanig met elkaar zijn verbonden dat sprake is van één lokaal in de zin van artikel 13b van de Opiumwet zodat verweerder het pension ook onder de last heeft mogen brengen.
15. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat de woning en het pension beschouwd moeten worden als één lokaal, omdat het pension ten tijde van het aantreffen van de drugs niet kon functioneren zonder de woning. Er bestond aldus verweerder een functionele samenhang tussen de woning en het pension.
Verweerder voert hiertoe een drietal argumenten aan, ontleend aan de situatie aangetroffen ten tijde van de doorzoeking op 26 november 2016. In de eerste plaats omdat het wettelijk verplichte nachtregister in de woning werd bewaard. In de tweede plaats omdat op een monitor in de receptie van de woning de beelden te zien waren van drie beveiligingscamera’s met daarop zichtbaar de ingangen van het perceel alsmede de bagageruimte van het pension en ten slotte omdat in de keuken van de woning een boek met daarin een aanwezigheidsregistratie aanwezig was.
16. Eisers hebben aangevoerd dat er geen functionele samenhang is tussen de woning en het pension. De ruimte, die door verweerder als receptie is aangeduid, werd niet ten behoeve van het pension gebruikt. [naam] nam het nachtregister weliswaar mee naar de woning en liet dit - in verband met privacy van de gasten - nooit in de kantine liggen, maar de ontvangst en registratie van gasten vond plaats in de kantine van het pension. Het nachtregister kon echter ook in het pension worden bewaard. De beelden van de beveiligingscamera’s konden via internet vanaf iedere plek worden bekeken, werden bovendien niet continu bekeken en slechts gedurende beperkte tijd opgeslagen. Naast het nachtregister werden er lijsten - van een boekwerk is geen sprake - bijgehouden welke personen waar in het pension sliepen en wie had betaald.
17. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de woning en het pension
nietmet elkaar zijn verbonden middels een doorgang, waarmee het pension direct vanuit de woning te bereiken is. Verder gaat de rechtbank op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht uit van de volgende situatie. De woning en het pension zijn gebouwd in een L-vorm waarbij de woning direct is gelegen aan de straatzijde. Aan de achterzijde van de woning is een binnenplaats welke via een poort naast de woning vanaf de straatzijde, en een andere poort gelegen aan de achterkant van de binnenplaats, is te bereiken. De woning en het pension hebben beide eigen toegangsdeuren. De woning heeft een toegang aan de straatzijde en aan de achterzijde vanuit de binnenplaats. Via de toegangsdeur vanaf de binnenplaats is de door verweerder zogenoemde receptie te bereiken welke in verbinding staat met de keuken van de woning. Het pension is niet toegankelijk vanaf de openbare weg, maar is door afzonderlijke toegangsdeuren vanaf de binnenplaats te bereiken. De binnenplaats is weer te bereiken door de afzonderlijke toegangspoorten voorzien van slot met een code. De clientèle van het pension komt tussen 24:00 uur en 02:00 uur aan, al dan niet met een taxi, door een van de toegangspoorten, op de binnenplaats en dient zich dan bij beheerder [naam] te melden.
18. De rechtbank is van oordeel dat het verband, zoals door verweerder geschetst, tussen de woning waar de verdovende middelen zijn aangetroffen en het pension niet zodanig is dat sprake is van één lokaal in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. Ook anderszins is geen sprake is van een zodanige verbinding tussen de woning en het pension dat sprake is van één lokaal in de zin van artikel 13b van de Opiumwet.
19. De rechtbank acht in dit kader de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2097) van belang. Nu er geen sprake is van een rechtstreekse verbinding (doorgang) tussen de woning en het pension, en zowel de woning als het pension een eigen toegangsmogelijkheid (buitendeur) hebben, is de vraag aan de orde, zo leidt de rechtbank uit voornoemde uitspraak af, of het pension zonder de woning zelfstandig kan functioneren (een autonome gebruiksfunctie heeft). Dat in de woning administratie werd bewaard en dat aldaar camerabeelden konden worden bekeken, betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het pension niet zelfstandig zonder de woning kan functioneren. Eisers hebben immers onweersproken gesteld dat de camerabeelden via internet toegankelijk zijn en aldus niet per se alleen in de woning waren te bekijken. Verweerder heeft, zoals ook ter zitting is erkend, niet aannemelijk gemaakt dat de woning op andere, verdergaande wijze, zoals voor de ontvangst van de clientèle, ten behoeve van het pension werd gebruikt. Dat de beheerder van het pension in dit geval ook gebruik maakte van de woning, is niet relevant. Hij is immers de partner van eiseres 3 en het is dan ook niet onaannemelijk dat hij zeer regelmatig in de woning aanwezig was. Het feit dat hij daarbij cameratoezicht hield vanuit de woning en administratie van het pension meenam naar de woning, maakt nog niet dat de woning en het pension zodanig met elkaar zijn verbonden dat de woning en het pension als één lokaal moeten worden beschouwd. De beheerder had immers ook vanuit een andere woning cameratoezicht kunnen houden en aldaar administratie van het pension kunnen bewaren. Dat verweerder een verschillende sluitingsduur heeft bepaald ten aanzien van de woning enerzijds (6 maanden) en het pension met de zogenoemde receptie anderzijds (12 maanden), verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet met het standpunt van verweerder dat sprake zou zijn van één lokaal in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. 20. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder naast de bevoegdheid tot sluiting van de woning niet tevens de bevoegdheid toekomt tot sluiting van het pension. Het beroep is in zoverre dan ook gegrond. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen voor zover deze zien op de sluiting van het pension. Het beroep tegen bestreden besluit 1 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit door verweerder niet is gehandhaafd. Nu het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond is, wordt dit vernietigd, voor zover het betrekking heeft op het pension.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).