Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 14 oktober 2016 met producties,
2.De feiten
3.Het geschil
I. het zijdens de vrouw gelegde beslag onder de Rabobank op te heffen;
4.De beoordeling
Dit verweer tegen de bevindingen van RBZ maken hetgeen is overwogen onder 4.4.2. niet anders. Eerder kan worden geoordeeld dat het verblijf in de twee voornoemde periodes nader bevestigt dat haar relatie met [partner gedaagde] zodanig vervlochten is geraakt dat die daarmee op gelijke voet is te stellen met het samenleven met een ander als waren zij gehuwd als bedoeld in artikel 1:160 BW.
anderszal zijn beslist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu hij in deze procedure met name op grond van de verklaringen van de vrouw tot het oordeel is gekomen dat de executie en het beslag onrechtmatig is, termen aanwezig zijn om af te wijken van de hoofdregel. De proceskosten worden aan de zijde van de man begroot op € 96,05 explootkosten, € 288,00 griffierecht en € 816,00 salaris advocaat. Het salaris advocaat wordt daarmee vergoed voor zover dit bedrag het forfaitair vastgestelde bedrag aan salaris advocaat in kort geding niet overstijgt. De gevorderde werkelijke proceskosten en vergoeding van de kosten van het onderzoek RBZ worden vooralsnog afgewezen, omdat daartoe voorshands onvoldoende is gesteld of gebleken om een dergelijke verstrekkende betalingsverplichting aan de vrouw op te kunnen leggen.