Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek, het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek
4.De beoordeling
kande kantonrechter een vergoeding toekennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgesteld loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. Nog daargelaten dat het hier een discretionaire bevoegdheid van de kantonrechter betreft en daar door de werknemer ook niet om is verzocht, geldt dat toekenning van deze vergoeding miskent dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vanaf 25 mei 2016 ongeoorloofd afwezig is geweest en Balanz meer dan voldoende inspanningen heeft verricht om met hem in contact te treden. Onder deze omstandigheden voert het te ver om een vergoeding als bedoeld in art. 7:671b lid 9, onderdeel a, BW aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ten laste van Balanz toe te kennen.
5.De beslissing
1 november 2016;