ECLI:NL:RBLIM:2016:8985

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
03-659183-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine onder de Opiumwet

Op 14 oktober 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. S. Jongen, was niet zelf aanwezig tijdens de zitting, die plaatsvond op 29 en 30 september 2016. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd dat de verdachte betrokken was bij het voorhanden hebben van chemicaliën en goederen die bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de huurder was van een garagebox in Eindhoven, waar op 5 februari 2015 een doorzoeking plaatsvond. In de garagebox werden verschillende stoffen aangetroffen, waaronder zoutzuur, methanol en aceton, die gerelateerd zijn aan de productie van amfetamine. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat deze stoffen bestemd waren voor de productie van amfetamine, maar sprak hem vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met medeverdachten. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een proeftijd van drie jaar. De uitspraak is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659183-15
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 oktober 2016

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Jongen, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 en 30 september 2016. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander of anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van amfetamine/MDMA/tenamfetamine/N-ethyl MDA door in de periode van 5 februari 2015 tot en met 22 februari 2015 in Eindhoven de in de tenlastelegging genoemde goederen en stoffen voorhanden te hebben.

De beoordeling van het bewijs

Inleiding

Begin 2015 is naar aanleiding van TCI-informatie onder leiding van de officier van justitie onder de naam Delta een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar veronderstelde criminele activiteiten.
De inzet van BOB-middelen door het onderzoeksteam heeft geleid tot de vondst van drie (opslag)locaties. Op 5 februari 2015 wordt een garagebox gelegen aan de [adres 1] te Eindhoven doorzocht. Op 20 februari 2015 een loods aan [adres 2] te Lomm en op 22 februari 2015 een garage bij de woning aan de [adres 3] te Roermond. Op deze locaties bleken zich verschillende stoffen en goederen te bevinden, welke volgens de interpretatie van de Landelijke Eenheid Ontmantelen (LFO) van de politie zouden zijn gerelateerd aan de productie van synthetische drugs.
De politie heeft meerdere verdachten aangehouden, onder wie verdachte. Verdachte wordt verweten betrokken te zijn bij de locatie in Eindhoven.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het ten laste gelegde wordt bewezenverklaard. Daartoe heeft zij verwezen naar de observaties en het aantreffen van de stoffen in de garagebox, welke door verdachte werd gebruikt. Daaruit komt met betrekking tot verdachte het volgende naar voren:
Verdachte [verdachte] is op 5 februari 2015 de bestuurder van de Mercedes sprinter met kenteken [kenteken 5] waarin medeverdachte [medeverdachte 5] plaatsneemt als bijrijder. Zij wisselen over en weer als bestuurder van de Mercedes sprinter en de Iveco bus met kenteken [kenteken 2] , waarin de stoffen liggen. Verdachte [verdachte] is tevens de huurder van de garagebox waarin de stoffen zijn aangetroffen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor verdachtes betrokkenheid. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte enkel is herkend als de bestuurder van een Mercedes, welke een persoon afzet en weer ophaalt. Deze herkenning is echter niet betrouwbaar nu niet blijkt op basis waarvan verdachte wordt herkend. Bovendien kan uit deze geobserveerde handeling niet worden afgeleid dat sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking met een van de medeverdachten dat kan worden gesproken van het medeplegen van het voorhanden hebben van de aangetroffen stoffen. Voorts staat ook niet vast dat verdachte gebruiker was van betreffende garagebox. Enkel getuige [getuige] heeft verklaard dat de garagebox werd onderverhuurd aan verdachte, maar een huurcontract ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank leest de tenlastelegging aldus dat aan verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 5 februari 2015 tot en met 22 februari 2015 met een ander of anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van amfetamine/MDMA/tenamfetamine/N-ethyl MDA door het in die periode
op enig moment voorhandenhebben van de chemicaliën en goederen welke uiteindelijk op de locatie in Eindhoven zijn aangetroffen.
Bewijsmiddelen
Op 5 februari 2015, omstreeks 13.55 uur, wordt de garagebox gelegen aan de [adres 1] te Eindhoven doorzocht. In de garagebox worden onder andere de navolgende goederen aangetroffen:
  • 4 kunststof kruiken/kannen van 5 liter met vermoedelijk methanol;
  • 19 blauwe vaatjes van 25 liter met vermoedelijk aceton;
  • 20 zakken van 25 kilogram inhoudende caustic soda;
  • 40 zwarte vaatjes van 25 liter, volgens de brandweer inhoudende een zuur mogelijk zoutzuur.
Met betrekking tot de aangetroffen goederen kan nog worden vermeld dat de vaatjes niet waren voorzien van etikettering en de gevarenclassificaties waren verwijderd. [3] Bij sommige vaatjes waren de lijmresten nog te zien. [4]
De aangetroffen goederen zijn in beslag genomen [5] en de vloeistoffen zijn nader onderzocht [6] . Het Nederlands Forensisch Instituut rapporteert dat het zoutzuur, methanol en aceton betreft. Zoutzuur en aceton staan vermeld op bijlage I van de Verordening van de EG inzake drugsprecursoren. [7]
De betreffende garagebox wordt gehuurd door [getuige] [8] . Zij heeft verklaard deze te hebben onderverhuurd aan verdachte.
Voorts is er bij de doorzoeking [9] van de Mercedes met het kenteken [kenteken 5] , die op naam van verdachte staat, een sleutel aangetroffen waarmee de betreffende garagebox kon worden geopend. [10]
Genoemde Mercedes is op 5 februari 2015 tevens waargenomen bij de observatie in de omgeving van de garagebox gelegen aan de [adres 1] te Eindhoven, waarbij verdachte wordt herkend als bestuurder. Omstreeks 10.59 uur wordt waargenomen dat een witte Mercedes Sprinter met het kenteken [kenteken 5] op de [adres 7] te Eindhoven stopt. Een man (later herkend als medeverdachte [medeverdachte 5] [11] ) stapt als bijrijder uit de betreffende Mercedes Sprinter en loopt richting het [adres 4] te Eindhoven, alwaar hij als bestuurder in de Iveco bus met het kenteken [kenteken 2] stapt en hiermee wegrijdt. Omstreeks 11.05 uur wordt gezien dat de betreffende Iveco bus staat geparkeerd bij een garagebox, welke gelegen is aan de achterzijde van de [adres 1] te Eindhoven. Dit was ter hoogte van de eerste garagebox aan de linkerkant, gezien vanaf de [adres 1] . De motor draait en het bestuurdersportier staat open. Ook wordt waargenomen dat de Mercedes Sprinter met het kenteken [kenteken 5] geparkeerd staat op de [adres 1] . Omstreeks 11.15 uur rijdt de lveco bus met het kenteken [kenteken 2] weg en stopt vervolgens omstreeks 11.17 uur op het [adres 4] te Eindhoven, alwaar medeverdachte [medeverdachte 5] uitstapt, de achterdeuren afsluit en vervolgens weer als bijrijder in de Mercedes Sprinter met het kenteken [kenteken 5] stapt. [12]
Overwegingen
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat op 5 februari 2015 in een garagebox aan de [adres 1] te Eindhoven 4 flessen ethanol, 19 vaten aceton, 4 kruiken methanol en 20 zakken caustic soda aanwezig waren.
Gebruiker garagebox
Anders dan door de raadsvrouw is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de gebruiker van de betreffende garagebox aan de [adres 1] te Eindhoven is. De rechtbank leidt dit af uit de verklaring van getuige [getuige] dat zij de garagebox heeft (onder)verhuurd aan verdachte in combinatie met het aantreffen van de sleutel van de garagebox in de Mercedes van verdachte met het kenteken [kenteken 5] . Voorts is deze Mercedes op 5 februari 2015 nog vóór het aantreffen van de stoffen in de nabijheid van de garagebox waargenomen tijdens de observatie en is verdachte als bestuurder herkend. De rechtbank heeft geen reden om aan deze herkenning door de verbalisanten te twijfelen.
Betrokkenheid van verdachte
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte met de aangetroffen stoffen in verband kan worden gebracht. Heeft verdachte deze stoffen voorhanden gehad (al dan niet via medeplegen)?
Voor het voorhanden hebben van bepaalde goederen/stoffen bestemd om een feit bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet voor te bereiden, geldt dat is vereist dat er een bepaalde machtsrelatie dient te bestaan tussen de verdachte en de desbetreffende goederen/stoffen en een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van de goederen/stoffen.
Voorhanden hebben
Verdachte is de huurder/gebruiker van de garagebox en de sleutel van de garagebox is aangetroffen in de auto van verdachte. Verdachte is ook kort voor het aantreffen van de in de tenlastelegging genoemde stoffen bij de garagebox aanwezig geweest. Hieruit leidt de rechtbank af dat de aangetroffen stoffen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden en dat verdachte bekend was met de aanwezigheid van de aangetroffen stoffen nu verdachte de enige huurder/gebruiker van de garagebox lijkt te zijn.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten met betrekking tot het voorhanden hebben van de goederen in de garagebox. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Wetenschap van de bestemming van de aangetroffen stoffen
De rechtbank stelt vast dat het aangetroffen zoutzuur en aceton staan vermeld op bijlage I van de Verordening van de EG inzake drugsprecursoren. Voorts betreffen de in de garagebox aangetroffen stoffen naar hun gezamenlijkheid beschouwd, bekende grondstoffen, welke worden gebruikt worden voor de productie van amfetamine.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden of de verdachte wist of redelijkerwijs diende te vermoeden dat de stoffen voor het bereiden, verwerken of bewerken van amfetamine bedoeld waren.
De rechtbank leidt uit de grote hoeveelheden van de aangetroffen stoffen en het ontbreken van de etiketten op de vaten af dat verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de in de garagebox aangetroffen stoffen bestemd waren tot het plegen van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 Opiumwet.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 4 flessen ethanol, 40 vaten zoutzuur, 4 kruiken methanol en 20 zakken caustic soda op 5 februari 2015 in de garagebox aan de [adres 1] te Eindhoven voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze stoffen bestemd waren voor de productie van amfetamine.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 5 februari 2015 in de gemeente Eindhoven om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden, voorhanden heeft gehad
-40 vaten x 25 liter inhoud zoutzuur, en
-19 vaten x 25 liter (vermoedelijke) inhoud aceton, en
-4 kruiken x 1,5 liter methanol, en
-20 zakken x 25 kilogram caustic soda
aangetroffen te Eindhoven op 5 februari 2015,
waarvan verdachte wist dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat feit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De straf en/of de maatregel

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen maanden. Deze eis is gebaseerd op de betrokkenheid bij het voorhanden hebben van de goederen aangetroffen op de locatie Eindhoven. In de visie van de officier van justitie was verdachte medevervoerder van de grondstoffen en daarnaast huurder van de garagebox die werd gebruikt als opslaglocatie.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft in het kader van de strafoplegging naar voren gebracht dat verdachte een uiterst geringe rol heeft gespeeld. De raadsvrouw heeft derhalve verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf dan wel een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Het oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van amfetamine door het aanwezig hebben van daartoe benodigde stoffen. Op grond van de hoeveelheid aangetroffen stoffen, moet worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid synthetische drugs geproduceerd kon worden. Amfetamine is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Door de verspreiding van amfetamine en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Dit varieert van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit zoals geweldsdelicten.
Gelet op de ernst van het feit en in het bijzonder gelet op het grote belang van de bescherming van de volksgezondheid, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw is bepleit.
Omstandigheden die in het voordeel van verdachte meewegen acht de rechtbank niet aanwezig.
Alles afwegende acht de rechtbank een maximale taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van drie jaar passend en geboden. De strafoplegging wordt daarmee tevens dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe feiten.

De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14c, 14c, 22c, 22d, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10, 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. A.K. Kleine en mr. K.J.H. Hoofs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 oktober 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2015 tot en met 22 februari 2015 in de gemeente(n) Roermond en/of Eindhoven en/of Lomm, in elk geval binnen de arrondissementen Limburg en/of Brabant, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (ondermeer) voorhanden heeft gehad
-40 vaten x 25 liter (vermoedelijke) inhoud zoutzuur, en/of
-19 vaten x 25 liter (vermoedelijke) inhoud aceton, en/of
-4 kruiken x 1,5 liter methanol, en/of
-20 zakken x 25 kilogram caustic soda, en/of
-diverse handschoenen,
(allen) aangetroffen te Eindhoven op 5 februari 2015,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen (artikel 10a Opiumwet jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht) van dat/die feit(en);

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Regionale Recherche, afdeling Generiek, team Ondermijning, proces-verbaalnummer 2014 137542, gesloten d.d. 6 december 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2518.
2.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 13 februari 2015, pagina 202.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2015, pagina 435-436.
4.Proces-verbaal bevindingen d.d. 8 april 2015, pagina 586-587.
5.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 5 februari 2015, pagina 237-239.
6.Proces-verbaal d.d. 10 juli 2015, pagina 434-436.
7.Deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut nummer 2015.02.19.073 d.d. 18 februari 2015 opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als deskundige Forensische Drugsanalyse, pagina 441-442.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juni 2015, pagina 1478.
9.Proces-verbaal van doorzoeking voertuig, d.d. 30 april 2015, pagina 546-547.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2015, pagina 1472.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2015, pagina 241.
12.Proces-verbaal van observatie d.d. 9 februari 2015, pagina 416.