ECLI:NL:RBLIM:2016:8501

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
5260741/AZ/16-293 30092016
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van werkneemster tot vergoeding na onregelmatige opzegging en transitievergoeding

In deze zaak vordert de werkneemster, na een onregelmatige opzegging door haar werkgever, een vergoeding op grond van artikel 7:610b BW, een transitievergoeding en achterstallig salaris. De arbeidsovereenkomst tussen de werkneemster en [X]-Cleaning is op 12 april 2016 opgezegd, met een einddatum van 29 april 2016. De werkneemster stelt dat de opzegging onregelmatig was en dat zij recht heeft op een vergoeding. De kantonrechter oordeelt dat de vervaltermijn voor het indienen van een verzoekschrift tot vergoeding bij onregelmatige opzegging op 29 juni 2016 is verstreken, waardoor het verzoek om vergoeding wordt afgewezen. De kantonrechter gaat verder in op de transitievergoeding, waarbij de werkneemster een bruto bedrag van € 1.308,86 vordert. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de werkneemster recht heeft op deze transitievergoeding, die is berekend op basis van haar bruto maandsalaris. Daarnaast wordt het achterstallige salaris van € 1.851,50, vakantiegeld en een eindejaarsvergoeding toegewezen. De kantonrechter wijst de wettelijke verhoging over de transitievergoeding af, maar kent een gematigde wettelijke verhoging van 10% toe over het achterstallige salaris. De werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten van de werkneemster, die zijn begroot op € 479,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummers: 5260741 \ AZ VERZ 16-293 en 5260881 \ AZ VERZ 16-294
Beschikking van de kantonrechter van 30 september 2016
in de zaak van:
[werkneemster],
wonend [adres werkneemster] ,
[woonplaats werkneemster] ,
werkneemster
gemachtigde mr. C.H.M. van Hout,
verzoekende partij in beide verzoeken,
tegen:
[werkgever] h.o.d.n. [X] -CLEANING,
wonend aan de [adres werkgever] ,
[woonplaats werkgever] ,
werkgever
gemachtigde mr. M.N. van Geenen,
verwerende partij in beide verzoeken,
Partijen zullen hierna [werkneemster] en [X] -Cleaning worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 27 juli 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift
  • het op 30 augustus 2016 ter griffie ontvangen verweerschrift
- de akte van 9 september 2016 waarbij [werkneemster] haar vordering heeft vermeerderd
- de op 15 september 2016 zijdens [werkneemster] ingediende nadere producties
- de mondelinge behandeling die is gehouden op 16 september 2016
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [werkneemster] .
1.2.
Partijen hebben daarna verzocht een beschikking te geven, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] , geboren op [geboortedag werkneemster] 1982, is op 3 februari 2014 bij [X] -Cleaning in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht en vervulde laatstelijk de functie van schoonmaakster tegen een bruto uurloon van € 11,13.
2.2.
[X] -Cleaning heeft de arbeidsovereenkomst - na daartoe verkregen toestemming van het UWV - op 12 april 2016 opgezegd tegen 29 april 2016.

3.Het geschil

3.1.
[werkneemster] verzoekt na wijziging van het verzoek – samengevat – [X] -Cleaning te veroordelen tot betaling van:
een bedrag van € 1.963,29 bruto ter zake vergoeding wegens onregelmatige opzegging
de transitievergoeding
een bedrag van € 1.851,50 bruto ter zake achterstallig salaris, vermeerderd met
vakantiegeld ad € 148,12 bruto en eindejaarsvergoeding 2015 ad € 14,13 bruto
de wettelijke verhoging over het gevorderde
de buitengerechtelijke kosten van € 855,90
de wettelijke rente over alle hiervoor genoemde bedragen
de proceskosten.
3.2.
[X] -Cleaning voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 onder a BW vervalt de bevoegdheid om een verzoekschrift als bedoeld in artikel 7:672 lid 9 BW bij de kantonrechter in te dienen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.2.
[werkneemster] stelt zich op het standpunt dat haar verzoek niet is gebaseerd op artikel 7:672 lid 9 BW doch op artikel 7:672 lid 10 BW zodat geen vervaltermijn van toepassing is.
4.3.
De kantonrechter merkt dienaangaande op dat bij wetswijziging van 1 juli 2016 een nieuw lid 3 in artikel 7:672 BW is opgenomen, waardoor het bepaalde omtrent de vergoeding bij onregelmatige opzegging - dat eerst in lid 9 stond - is doorgeschoven naar en thans is opgenomen in lid 10 van artikel 7:672 BW. De wetgever heeft echter verzuimd artikel 7:686a lid 4 onder a BW dienovereenkomstig aan te passen, zodat bij een strikte wetstoepassing geen vervaltermijn (meer) van toepassing is op de bevoegdheid om een vergoeding bij onregelmatige opzegging te verzoeken. De kantonrechter zal in de onderhavige kwestie de eventuele gevolgen van deze omissie evenwel buiten beschouwing laten op grond van het volgende.
4.4.
De arbeidsovereenkomst tussen [X] -Cleaning en [werkneemster] is door opzegging geëindigd op 29 april 2016. Op dat moment gold een vervaltermijn van twee maanden voor de bevoegdheid om een verzoekschrift tot vergoeding bij onregelmatige opzegging in te dienen. Die bevoegdheid was derhalve op 29 juni 2016 al vervallen.
Dat daarna, op 1 juli 2016, de wet is gewijzigd maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat daarmee de reeds vervallen bevoegdheid om een verzoekschrift in te dienen herleeft. De kantonrechter volgt [werkneemster] dan ook niet in haar stelling dat de wettekst zoals die luidde ten tijde van de indiening van het verzoekschrift op 27 juli 2016 doorslaggevend is bij de beantwoording van de vraag naar het toepasselijke recht en of het verzoekschrift tijdig is ingediend of niet.
4.5.
Op grond van het voorgaande zal de kantonrechter het verzoek om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging afwijzen. De stellingen van partijen omtrent de van toepassing zijnde opzegtermijn behoeven derhalve geen bespreking meer.
Artikel 7:610b BW
4.6.
[werkneemster] heeft zich met een beroep op het bepaalde in artikel 7:610b BW op het standpunt gesteld dat de gemiddelde omvang van haar dienstverband 163,33 uur per maand bedroeg met een bijbehorend bruto maandsalaris van € 1.817,86. Nu de eventuele gegrondheid van dat beroep bepalend is voor zowel de hoogte van de aan [werkneemster] toekomende transitievergoeding als voor de hoogte van het gevorderde salaris, zal de kantonrechter dat beroep eerst beoordelen.
4.7.
[werkneemster] hanteert als referteperiode de maanden mei, juni en juli van het jaar 2015. Vanaf augustus 2015 is [werkneemster] minder vaak opgeroepen door [X] -Cleaning mede als gevolg van een voorval in de persoonlijke sfeer tussen [X] -Cleaning en [werkneemster] , zoals tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift naar voren is gekomen.
[X] -Cleaning heeft zich eerst op het standpunt gesteld dat het te wijten is aan economische omstandigheden dat [werkneemster] op enig moment minder uren werd ingeroosterd, dat [werkneemster] dat heeft geaccepteerd en dat zij daarop nu niet meer terug kan komen. [X] -Cleaning stelt dat als uitgangspunt voor de berekening van de transitievergoeding het gemiddelde salaris over de laatste drie maanden van het dienstverband moet worden gehanteerd. Tijdens de mondeling behandeling van het verzoekschrift heeft [X] -Cleaning evenwel erkend dat door een of meer voorvallen in de persoonlijke sfeer én in de arbeidsrelatie [X] -Cleaning heeft besloten [werkneemster] minder vaak op te roepen voor haar werkzaamheden.
4.8.
De kantonrechter overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW0017) dat een verzoek tot vaststelling van het aantal werkuren - en daarmee ook het salaris - aan de hand van het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW ook toewijsbaar is met ingang van een tijdstip gelegen voor de datum van indiening van een verzoek daartoe. In het verlengde daarvan is de kantonrechter van oordeel dat de stelling van [X] -Cleaning dat voor de berekening van het salaris van [werkneemster] als uitgangspunt moet worden genomen het gemiddelde salaris over de laatste drie maanden van het dienstverband, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet kan worden gevolgd. Ook overigens heeft [X] -Cleaning geen argumenten aangevoerd die ertoe nopen af te wijken van de in artikel 7:610b BW gehanteerde referteperiode van drie maanden.
4.9.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat de omvang van het dienstverband van [werkneemster] 163,33 uur per maand bedroeg met een bijbehorend bruto maandsalaris van € 1.817,86. Op basis van die gegevens zal de kantonrechter hierna achtereenvolgens het verzoek om toekenning van de transitievergoeding en de vordering tot betaling van achterstallig salaris beoordelen.
De transitievergoeding
4.10.
[werkneemster] maakt aanspraak op de transitievergoeding. De arbeidsovereenkomst heeft meer dan 24 maanden geduurd en is door de werkgever opgezegd. [X] -Cleaning erkent een transitievergoeding aan [werkneemster] verschuldigd te zijn. Partijen verschillen thans nog slechts van mening over de hoogte van de transitievergoeding.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft de kantonrechter samen met partijen vastgesteld dat de transitievergoeding (op basis van 4 halve dienstjaren) 4 maal 1/6 van het bruto maandsalaris inclusief 8% vakantiegeld bedraagt. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.9. is overwogen met betrekking tot de hoogte van het maandsalaris van [werkneemster] komt de kantonrechter tot de volgende berekening van de transitievergoeding:
(4 x 1/6) x € 1.817,86 x 1,08 = € 1.308,86 bruto.
4.12.
De kantonrechter zal [X] -Cleaning veroordelen voornoemd bedrag aan [werkneemster] te betalen. Onder toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 29 mei 2016.
4.13.
[X] -Cleaning heeft verzocht om te bepalen dat de transitievergoeding in termijnen mag worden betaald. Daartoe heeft [X] -Cleaning gesteld dat zijn financiële situatie in de weg staat aan betaling van de transitievergoeding ineens. [X] -Cleaning heeft evenwel nagelaten zijn betoog deugdelijk (met stukken) te onderbouwen en zijn financiële situatie niet inzichtelijk gemaakt. Nu de kantonrechter niet is gebleken dat de betaling van de transitievergoeding leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van [X] -Cleaning kan aan zijn verzoek niet tegemoet gekomen worden.
Het achterstallige salaris
4.14.
[X] -Cleaning heeft de (hoogte van de) vordering van [werkneemster] tot betaling van het volgens haar achterstallige salaris niet anders weersproken dan hiervoor bij de beoordeling van het beroep op artikel 7:610b BW onder 4.7. reeds weergegeven en beoordeeld. De loonvordering van [werkneemster] ligt dan ook voor toewijzing gereed.
De wettelijke verhoging
4.15.
[werkneemster] vordert de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de transitievergoeding en over het achterstallige salaris. [X] -Cleaning stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden is tot betaling van de wettelijke verhoging over de transitievergoeding omdat het niet uitbetalen van de transitievergoeding niet te wijten is aan onwil zijnerzijds maar is te beschouwen als een verschoonbare fout.
4.16.
De kantonrechter is van oordeel dat over de transitievergoeding geen wettelijke verhoging verschuldigd is, nu de transitievergoeding niet valt aan te merken als loon als bedoeld in artikel 7:625 BW.
4.17.
In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging over het achterstallige salaris te matigen tot 10%. Daarbij laat de kantonrechter meewegen dat het dienstverband reeds is geëindigd zodat een prikkel tot tijdige betaling niet meer aan de orde is.
De buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.18.
[werkneemster] vordert een bedrag van € 855,90 aan buitengerechtelijke kosten doch heeft noch in haar verzoekschrift noch in haar pleitnotitie enige stelling gewijd aan deze vordering. Reeds om die reden zullen de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
4.19.
[X] -Cleaning zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [werkneemster] worden begroot op:
  • griffierecht € 79,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 479,00
4.20.
De kantonrechter zal deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [X] -Cleaning om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [werkneemster] te betalen de transitievergoeding ter hoogte van € 1.308,86 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2016 tot aan de voldoening,
5.2.
veroordeelt [X] -Cleaning om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [werkneemster] te betalen:
- een bedrag van € 1.851,50 bruto ter zake achterstallig salaris,
- een bedrag van € 148,12 bruto ter zake vakantiegeld,
- een bedrag van € 14,13 bruto ter zake eindejaarsvergoeding 2015,
- een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de voldoening,
- de wettelijke verhoging over het achterstallige loon zoals hier genoemd onder punt 5.2., die ten deze is vastgesteld op 10%, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt [X] -Cleaning in de proceskosten aan de zijde van [werkneemster] gevallen en tot op heden begroot op € 479,00,
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: JSL
coll: JA