ECLI:NL:RBLIM:2016:764

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
03/994003-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van werkgever bij asbestverontreiniging en overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als werkgever wordt beschuldigd van het opzettelijk nalaten van handelingen in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. De verdachte, die verantwoordelijk was voor werkzaamheden aan een asbesthoudend dak, heeft nagelaten de vereiste veiligheidsmaatregelen te treffen, waardoor werknemers blootgesteld werden aan asbestvezels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van asbest en dat hij eerder soortgelijke werkzaamheden had laten stilleggen door de Inspectie SZW. Ondanks deze kennis heeft hij ervoor gekozen om de werkzaamheden door niet-gecertificeerde werknemers te laten uitvoeren, zonder hen te voorzien van de nodige voorlichting en bescherming. De rechtbank oordeelt dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Arbowet, wat heeft geleid tot levensgevaar voor de betrokken werknemers. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van milieuverontreiniging, omdat niet bewezen kon worden dat asbest in de lucht of op de bodem is gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/994003-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 29 januari 2016
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E.J.M. Rosier, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 januari 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Feit 1:verdachte in strijd heeft gehandeld met voorschriften van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit), terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijze moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was;
Feit 2 primair:verdachte samen met anderen opzettelijk en wederrechtelijk asbest op of in de bodem of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten was;
Feit 2 subsidiair: het aan de schuld van verdachte te wijten is dat asbest op of in de bodem of in de lucht werd gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten was.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van de deelovertreding, opgenomen onder 6. Het onder feit 2 primair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, met dien verstande dat verdachte dit feit heeft medegepleegd.
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Verdachte kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1 lid 2 van de Arbowet. De officier van justitie verwijst daarvoor naar, onder meer, een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 25 februari 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:1288), de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting en de verklaringen van de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] bij de politie. Uit deze verklaringen kan worden geconcludeerd dat verdachte de opdrachten tot het uit te voeren werk gaf, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] niet voor eigen rekening en risico werkten en dat verdachte verantwoordelijk was voor het uitbetalen van het salaris en de huisvesting van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat verdachte het gezag voerde over de werkzaamheden die [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] uitvoerden en is op grond daarvan van oordeel dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde aan te merken was als werkgever van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . Bewezen kan worden verklaard dat door de verdachte de onder feit 1 genoemde overtredingen van het Arbobesluit zijn gepleegd. De officier van justitie verwijst naar de verklaringen van de verdachte en de verklaringen van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . Verdachte wist uit een Asbestinventarisatierapport van [naam] van 22 oktober 2014 dat het dakbeschot van het pand [adres] 5 te Vijlen, waar de uitsparing is gemaakt, asbesthoudend was. Ook vermeldt het voornoemd rapport dat het asbest alleen mag worden verwijderd door een gecertificeerd bedrijf. Op 7 februari 2015 is door de Poolse werknemers van verdachte een gat in het dak gemaakt zonder de vereiste maatregelen en werd een dakraam geplaatst. Uit onderzoek van [naam] blijkt dat er sprake is van de gevreesde substantiële besmettingen met asbest. Het gaat om besmetting met chrysotiel. Ook de dagen erna is nog in het appartement gewerkt door de Poolse werknemers [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en door [naam medeverdachte 3] .
De officier van justitie concludeert dat de onder feit 1 genoemde overtredingen van het Arbobesluit door verdachte wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van de gedraging omschreven onder 6, nu aan de voorwaarde “preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht” niet is voldaan. Door in strijd met voorschriften van het Arbobesluit te handelen is een levensgevaarlijke situatie voor de werknemers ontstaan, waarvoor de officier van justitie nog verwijst naar uitspraken van de rechtbank Arnhem van 8 oktober 2009 (LJN:BK0402) en van het Hof Den Bosch van 13 april 2010 (JM 2010/107).
Ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat door verdachte en zijn medeverdachten asbest in de lucht is gebracht. De officier van justitie verwijst in dit verband naar jurisprudentie [1] , waarbij geconcludeerd is dat er sprake is van op en/of in de bodem en/of in de lucht brengen door bepaalde handelingen met asbesthoudend materiaal. Ook verwijst hij naar een TNO onderzoeksrapport uit 2004 waaruit blijkt dat bij zagen in asbestcement veel asbestvezels vrijkomen; gemiddeld 370.000 vezels per kubieke meter. Die vezels dwarrelen door de ruimte, waar ze afhankelijk van luchtstromen her en der weer neerdalen. Als dan vervolgens het materiaal waaraan ze kleven, of het stof waarin ze zitten, actief wordt beroerd, worden de vezels opnieuw in de lucht geworpen en verder verspreid. Precies dit type handelingen is door de medeverdachten verricht. Er is gezaagd, er is handmatig afval opgepakt en in een vuilniszak gedaan, er is gebezemd en ten slotte is er stof opgezogen met een bouwstofzuiger die vermoedelijk niet asbestveilig is. Zo’n stofzuiger blaast de vezels deels aan de achterkant weer de ruimte in. Uit de rapportage van [naam] blijkt dat deze handelingen inderdaad asbest in de lucht hebben gebracht. Er is asbestbesmetting vastgesteld in het appartement [adres] 5 te Vijlen. Uit zowel kleef- als stofverzamelmonsters blijkt dat het gaat om besmetting met chrysotiel, zijnde een asbestsoort. Er zijn asbestvezels op de begane grond en op de zolder aangetroffen. Verder kan worden bewezen dat door verdachte en zijn medeverdachten asbest in de bodem en buitenlucht is gebracht, nu de zak met asbestafval is neergezet op de grond buiten de woning, terwijl deze zak in een fors besmette omgeving is gevuld. Voor de gevaren van asbest verwijst de officier van justitie ook in dit verband naar de door hem al aangehaalde uitspraken van de rechtbank Arnhem en het Hof Den Bosch. Verdachte en de medeverdachten wisten dat asbest in het gebouw aanwezig was, vanwege de eerdere stillegging van vergelijkbare activiteiten in 2014 en op grond van het Asbestinventarisatierapport. De verdachten wisten dus dat er asbest zat in het dakbeschot waar het dakraam is aangebracht. Derhalve kan opzet op het vrijkomen van asbest worden bewezen. Door dat handelen van de verdachten is naar het oordeel van de officier van justitie levensgevaar voor anderen te duchten geweest, te weten voor elkaar, voor [naam medeverdachte 3] en voor de Nederlandse loodgieter. De officier van justitie geeft verder nog gemotiveerd aan waarom er zijns inziens in het geval van verdachte sprake is van medeplegen dan wel van functioneel daderschap.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting de vrijspraak van verdachte bepleit.
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde heeft de raadsman, samengevat, aangevoerd dat verdachte weliswaar ten aanzien van de feiten een bekennende verdachte is, maar niet kan worden aangemerkt als een werkgever in de zin van de Arbowet. Verdachte heeft opdracht gegeven aan [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] tot het verrichten van de in de tenlastelegging opgenomen werkzaamheden, maar was er geen sprake van een gezagsverhouding. Immers [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] werkten als zelfstandigen. De raadsman verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar, onder meer, een uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 1992, nr. 27 694, BNB 1992/45. Nu verdachte niet aangemerkt kan worden als werkgever in de zin van de Arbowet, voldoet hij niet aan de kwaliteit om het delict zoals opgenomen in artikel 32 van de Arbowet te kunnen plegen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman, samengevat, het volgende aangevoerd. Er kan niet worden gekomen tot een bewezenverklaring van het onderdeel
‘het brengen in de grond’en bij ‘
het brengen in de lucht’omdat er maximaal sprake geweest van een kortstondige inbrenging in de lucht door neerdwarrelend zaagsel. Nu bij het neerdwarrelen van het zaagsel niemand anders aanwezig is geweest dan alleen de plegers van het feit, is hierbij niet voldaan aan het vereiste
‘te duchten gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor een ander’, aldus de raadsman
.Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het procesdossier het voor een bewezenverklaring vereiste gevaar niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ook bevindt zich in het procesdossier geen analyse van het concrete en reële gevaar voor de gezondheid bij inademing van de specifieke asbestsoort en het asbestgehalte. Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat de aanwezigheid van asbestdelen in de woning niet noodzakelijkwijze in verband hoeft te staan met de verweten verontreinigde handelingen. Daarom heeft hij ook voor dit feit vrijspraak bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [2]
Ten aanzien van feit 1
Werkgever/ werknemerDe eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte ten aanzien van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] (en [naam medeverdachte 3] ) kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Arbowet. Zij overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, van de Arbowet, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder werkgever verstaan:
1. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die
anderaan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid onder b, van de Arbowet wordt onder werknemer verstaan:
de
ander, bedoeld onder a.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a van de Arbowet wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen, voor zover hier relevant, mede verstaan:
onder werkgever:
1. Degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander
onder zijn gezagarbeid doet verrichten.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b van de Arbowet wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen, voor zover hier relevant, mede verstaan;
onder werknemer:
de ander, bedoeld onder a, met uitzondering van degene die als vrijwilliger arbeid verricht.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van een werkgever-werknemer-verhouding tussen verdachte en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] (en [naam medeverdachte 3] ) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Arbowet.
Vervolgens dient te worden bezien of [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] (en [naam medeverdachte 3] ) onder gezag van verdachte arbeid hebben verricht. Immers, in dat geval dient verdachte als werkgever, en dienen [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] (en [naam medeverdachte 3] ) als werknemers aangemerkt te worden ingevolge artikel 1, tweede lid van de Arbowet, als hiervoor aangehaald.
Ingevolge vaste jurisprudentie wordt een gezagsverhouding als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Arbowet aanwezig geacht wanneer de opdrachtgever het recht heeft om toezicht uit te oefenen, leiding te geven en door aanwijzingen of instructies een nadere taakomschrijving te geven en de opdrachtnemer verplicht is de aanwijzingen van de opdrachtgever te aanvaarden, ongeacht of dat recht ook geëffectueerd wordt dan wel die plicht wordt nagekomen (zie o.a. het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 25 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1288) Voor de vraag of daar sprake van is, is de feitelijke situatie van belang (zie o.a. vonnis van de rechtbank Noord-Holland van
18 december 2015, ECLI:NL:RBNHO: 2015:11232) .
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politie meteen heeft verklaard [3] dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] onder zijn gezag werkten, dat hij de werkzaamheden aanwees, hun opdracht gaf en aangaf waar, wanneer en hoe er gewerkt moest worden. Hij heeft ook aangegeven dat hij hen opdracht had gegeven voor het maken van de uitsparing in het asbesthoudend dakbeschot om vervolgens een dakraam te plaatsen. Verdachte heeft verklaard twee of drie keer per week op de locatie [adres] te Vijlen geweest te zijn. Hij gaf aan veel mee te werken en een soort meewerkend voorman te zijn. Hij heeft aangegeven ter plekke de werkwijze en toepassing van materiaal te bepalen en dat hij de Poolse werknemers aanstuurt. Ter zitting [4] heeft verdachte aangegeven dat de Polen reeds vier jaar werkzaamheden voor hem in zijn woning in Vijlen verrichten.
Ter terechtzitting heeft verdachte verder aangegeven dat hij steeds ter plaatse bepaalde wat en hoe hij iets uitgevoerd wilde hebben, en dat hij daar soms ook “grillig” in was, in de zin dat hij het na de uitvoering toch weer anders wilde. Ten aanzien van het dakraam heeft verdachte verklaard dat hij eerst voornemens was de asbestplaten van buiten uit zelf te verwijderen; op suggestie van [naam medeverdachte 2] bepaalde hij vervolgens dat de Polen de uitsparing in het dakbeschot van binnenuit dienden te maken. Verdachte was verder ook verantwoordelijk voor de salarisbetalingen aan [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . [5]
A. [naam medeverdachte 1] [6] heeft bij de politie verklaard dat hij zich tijdens het werk diende te houden aan de opdrachten die verdachte hem gaf en dat verdachte het bevel gaf om het betreffende dakraam te plaatsen.
M. [naam medeverdachte 2] [7] heeft bij de politie verklaard dat verdachte degene was die tijdens de werkzaamheden de opdrachten gaf, hij niet voor eigen rekening en risico werkte en hij geen andere opdrachtgevers had, behalve verdachte.
Ook [naam medeverdachte 3] [8] heeft verklaard dat als verdachte iets zei, dat hij het dan deed.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] (en ook [naam medeverdachte 3] ) feitelijk werkten onder gezag van verdachte. Op grond daarvan is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verhouding tussen verdachte en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] (en [naam medeverdachte 3] ) ten tijde van het tenlastegelegde aan te merken is als werkgever en werknemer in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Arbowet als hiervoor aangehaald.
Vaststaande feiten
De rechtbank overweegt dat vast staat dat het dakbeschot van de woning [adres] 5 te Vijlen bestond uit asbesthoudend materiaal, meer specifiek chrysotiel. Ook staat vast dat verdachte daarvan op de hoogte was. In 2014 werden soortgelijke werkzaamheden van verdachte stilgelegd en heeft dit geleid tot het Asbestinventarisatierapport van [naam] [9] Verdachte wist derhalve – in elk geval in 2015 - dat het verwijderen van het dakbeschot uitsluitend door een daartoe gecertificeerd bedrijf mocht geschieden.
Op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting staat vast dat de werkzaamheden in het dakbeschot op 7 februari 2015 in het appartement [adres] 5 te Vijlen niet zijn gemeld aan de autoriteiten.
Vast staat op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting, dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in opdracht van verdachte de uitsparing in het dakbeschot hebben gemaakt door deze uit te zagen, een deel van het dakbeschot los te trekken, de plaatstukken vervolgens in een vuilniszak te doen, de kleinere resten bij elkaar te vegen en de laatste resten op te zuigen met een stofzuiger. De werkzaamheden zijn derhalve niet geschied door een gecertificeerd bedrijf en de concentratie asbest is daarbij niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde als bedoeld in artikel 4.46 van het Arbobesluit gehouden en waren (aldus) de werkmethoden niet zodanig dat er geen asbeststof kon vrijkomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat bij het werken met asbest vezels vrij kunnen komen welke gevaar opleveren voor de gezondheid en zelfs levensgevaarlijk kan zijn. [10] De afvalzak met asbestafval is door [naam medeverdachte 2] in de laadbak van de auto van de verdachte gezet. [11] Op de zitting heeft verdachte verklaard [12] later over deze zak nog een andere verpakking te hebben aangebracht en de zak te hebben afgevoerd naar het milieupark in zijn woonplaats Amsterdam. Een etiket met aanduiding van de inhoud ervan was op de verpakking niet aangebracht.
Op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting staat ook vast dat hij geen voorlichting of opleiding over asbest voor de Poolse werknemers heeft verzorgd.
De dagen na de werkzaamheden hebben [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] nog in de woning gewerkt, terwijl uit het onderzoek van [naam] d.d. 12 februari 2015 [13] nog blijkt van asbestbesmetting in de woning op 12 februari 2015, meer specifiek van asbestvezels chrysotiel. Deze zijn aangetroffen op de zolder en benedenverdieping. Uit het rapport van Oesterbaai d.d. 19 februari 2015 [14] blijkt dat er ook asbeststof is aangetroffen op het dakbeschot nabij de gemaakte uitsparing en in de dakgoot eronder en onder de dakpannen.
Bewijs ten aanzien van feit 1, onder 1 tot en met 5 (onderdeel 1)
De rechtbank acht gelet op hetgeen ze heeft overwogen over het werkgeverschap van verdachte en op grond van vorenstaande vaststaande feiten, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 7 februari 2015 tot en met 9 februari 2015 te Vijlen als werkgever opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbowet en de daarop rustende bepalingen in het Arbobesluit, zoals ten laste gelegd in feit 1, onder 1 tot en met 5 (onderdeel 1).
Omdat van medeplegen niet is gebleken, kan dat onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen en wordt verdachte daarvan vrijgesproken.
Vrijspraak van feit 1 onder 5 (onderdeel 2) en feit 1 onder 6
Aan verdachte is onder feit 1 onder 5 (onderdeel 2), onder meer ten laste gelegd dat in strijd met artikel 4.54d lid 5 van het Arbobesluit, de werkzaamheden, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 4.54d van het Arbobesluit, niet verricht zijn door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest en dat is afgegeven door onze Minister of een certificerende instelling.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verwijt dat verdachte naar haar oordeel geen normadressaat is nu artikel 4.54d lid 5 van het Arbobesluit zich uitdrukkelijk richt tot de werkgever van het bedrijf bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van genoemd besluit; dat wil zeggen van een gecertificeerde bedrijf. De rechtbank wijst in dit verband naar de toelichting bij artikel 4.54d van het Arbobesluit in de Nota van toelichting bij het Besluit van 7 juli 2006 tot wijziging van het Arbobesluit houdende regels met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van asbest (implementatie van wijzigingsrichtlijn nr. 2003/18/EG) (Staatsblad 2006, 348), waarin is toegelicht dat voor bedrijven die asbest inventariseren en verwijderen een certificatieplicht van vakbekwaamheid van de persoon die toezicht houdt op de asbestverwijdering geldt.
De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 1, onder 5 (onderdeel 2), dan ook vrijspreken.
Onder feit 1, onder 6, is verdachte ten laste gelegd dat hij in strijd met artikel 4.48a van het Arbobesluit,
ondanks preventieve maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, geen doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers heeft genomen. In de toelichting bij artikel 4.48a van het Arbobesluit in de Nota van toelichting bij het Besluit van 7 juli 2006 tot wijziging van het Arbobesluit houdende regels met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van asbest (implementatie van wijzigingsrichtlijn nr. 2003/18/EG) (Staatsblad 2006, 348), is vermeld dat de maatregelen uit dit artikel pas aan de orde komen wanneer,
ondanks het nemen van preventieve maatregelen, de kans aanwezig is dat de grenswaarde wordt overschreden. Van preventieve technische maatregelen is in de onderhavige zaak in het geheel geen sprake, zodat reeds om die reden niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Ook van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
Levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers
De vraag die vervolgens aan de orde is of door de hiervoor bewezen verklaarde nagelaten handelingen, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was, als bedoeld in artikel 32 Arbowet.
Blijkens het Asbestinventarisatierapport van [naam] [15] blijkt dat werkzaamheden aan asbesthoudend product, in casu 2-5% chrysotiel (in casu asbestcement, hechtgebonden en gespijkerd) ingedeeld is in risicoklasse 2. Dat wil zeggen als dit asbest verwijderd wordt, is er een blootstellingniveau van 0,01 tot 1 vezel/cm3. Werknemers die dit soort werkzaamheden onbeschermd verrichten, als in dit geval is gebeurd, worden blootgesteld aan een concentratie, die ruimschoots de grenswaarde van 0,01 vezel/cm3 als genoemd in 4.46 van het Arbobesluit, overschrijdt.
Op basis van bevindingen van TNO [16] als neergelegd in het TNO Rapport risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest, blijkt dat bij het zagen in asbestcementplaten als in casu aan de orde, er een gemiddelde blootstelling is van 370.00 vezels/m3 lucht [17] .
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben gezaagd in het asbesthoudend dakbeschot, hebben het deels losgetrokken en hebben het asbesthoudend zaagsel bijeen geveegd en opgezogen met een stofzuiger. Ze hebben de dagen erna nog in de besmette ruimten gewerkt of zijn daar evenals [naam medeverdachte 3] verbleven. Zelfs op 12 februari 2015 wordt nog asbest, chrysotiel, in de woning aangetroffen. [18] Dat betekent dat [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] in meerdere of mindere mate gedurende de tenlastegelegde periode bloot gesteld zijn geweest aan asbestvezels in het appartement.
Gezien het feit dat de medische wetenschap leert dat asbest als het ware als een depot in het lichaam blijft en dat de vezels niet afbreken en nauwelijks uit het lichaam verdwijnen en samen met eerdere of latere blootstelling een kritische waarde kan worden overschreden, waardoor asbest gerelateerde ziektes zich kunnen ontwikkelen, alsmede dat bij een asbest gerelateerde ziekte als een maligne mesothelioom naar de huidige stand van medische kennis geen genezende behandeling mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat het binnenkrijgen van niet te verwaarlozen hoeveelheden asbestvezels door een ongecontroleerde bewerking van asbesthoudend materiaal als in casu het geval, per definitie als “ernstige schade voor de gezondheid” onderscheidenlijk “levensgevaar” in de zin van artikel 32, eerste lid, Arbeidsomstandighedenwet aangemerkt dient te worden. Voor een bewezenverklaring is niet nodig dat het gevaar zich heeft verwezenlijkt. Voldoende is het ontstaan of laten voortbestaan van een potentieel gevaarlijke situatie als gevolg van het niet naleven van voorschriften door een werkgever. De rechtbank wijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland d.d. 12 mei 2015 en een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 oktober 2009. [19] Verdachte wist ook dat asbest (levens)gevaarlijk is voor de gezondheid.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 7 februari 2015 tot en met 9 februari 2015 te Vijlen als werkgever opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbowet en de daarop rustende bepalingen in het Arbobesluit, zoals ten laste gelegd in feit 1, onder 1 tot en met 4, terwijl daardoor, naar hij wist, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was.
Ten aanzien van feit 2
Wettelijk kader
In feit 2 wordt verdachte (primair) medeplegen van het bepaalde in artikel 173a van het Wetboek van Strafrecht verweten.
Artikel 173a van het Wetboek van Strafrecht luidt: “Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de
bodem, in de lucht of in het oppervlaktewaterbrengt, is strafbaar, indien:
1. daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is of; 2. indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.”
Subsidiair wordt verdachte in artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht de culpoze variant van dit delict verweten.
Om te kunnen beoordelen of de onder feit 2 verweten handelingen (waarvan hiervoor onder feit 1 is komen vast te staan dat die zijn verricht) leiden tot een bewezenverklaring van artikel 173a dan wel artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht, dient eerst nader op deze bepalingen te worden ingegaan.
Het wettelijk kaderDe artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht beogen
primair de bescherming van de gezondheid van de menstegen ernstige milieuvervuiling. Dat betekent ook dat de verontreiniging die schadelijk is voor bijvoorbeeld planten en dieren slechts dan onder het bereik van deze bepaling(en) valt, indien daardoor (mede) het gevaar voor de gezondheid van de mens te duchten is.
Het gevaar moet verder volgens vaste jurisprudentie naar objectieve maatstaven te duchten zijn. Niet vereist is derhalve dat het gevaar daadwerkelijk is ingetreden; voldoende is dat het te duchten is. Voorts is van belang dat het gevaar te duchten is op het moment van het brengen van de stof in het milieu en onder de omstandigheden waaronder dit werd gedaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar onder andere de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2007 (ECLI:NL:RBARN: 2007:BA0217) en de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 februari 2010 (ECLI:NL: RBALK:2010:BL2846).
Alvorens toe te komen aan de beoordeling van de vraag of in dit geval het gevaar naar objectieve maatstaven te duchten was, dient eerst te worden beoordeeld of door de verweten en vaststaande handelingen asbest
op of in de bodem en/of in de luchtis gebracht. Daarvoor is van belang wat onder
bodem en luchtin het kader van de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht dient te worden verstaan.
De begrippen bodem en lucht in de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van StrafrechtVoor wat er onder “de
bodem en in de lucht” in voornoemde strafbepalingen moet worden verstaan, dient te worden aangesloten bij de begrippen in de betreffende milieuwetten
,zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij invoering van deze bepalingen
(Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 19 020, nrs. 1-3; nr. 3, pagina 8).
In die zin is ook eerder geoordeeld door de Hoge Raad als het gaat om de uitleg van het begrip bodem en het begrip oppervlaktewater (zie arresten van de Hoge Raad van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:95) en de arresten van de Hoge Raad van 30 november 1992 (NJ 1985/89) en 23 februari 1993 (NJ 1993/605). Overigens gaat het bij de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht niet om een lex specialis ten opzichte van de (sectorale) milieuwetten, zoals blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad van 20 mei 1986, (zie NJ 1987, 990).
De begrippen bodem, lucht in de (sectorale) milieuwettenGelet op het voorgaande dient dan ook na te worden gegaan wat in de (sectorale) milieuwetten wordt verstaan onder, voor zover hier relevant,
bodem en lucht. Hierna wordt weergegeven wat in de relevante (sectorale) milieuwetten onder deze begrippen wordt verstaan. Daarnaast zullen voor het goede begrip nog een aantal andere aanverwante relevante begrippen worden vermeld.
Wet milieubeheerArtikel 1.1, tweede lid, sub a van de Wet milieubeheer bepaalt dat ingevolge deze wet en de daarop berustende bepalingen onder
gevolgen voor het milieuin ieder geval worden verstaan gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen,
van water, bodem en luchten van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen.
Ingevolge artikel 1.1 van de Wet milieubeheer wordt onder
emissieverstaan:
stoffen, trillingen, warmte, die of geluid dat direct of indirect vanuit een bron
in de lucht, het water of de bodemworden, onderscheidenlijk wordt gebracht.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, wordt onder
luchtverontreinigingverstaan: aanwezigheid
in de buitenluchtvan vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als bedoeld in de Kernenergiewet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0002402), die op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
Het begrip
bodemis in de Wet milieubeheer niet als zodanig gedefinieerd.
Wet inzake de luchtverontreiniging (hierna: wet Luvo)Ingevolge artikel 1 van de wet Luvo wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder luchtverontreiniging verstaan: de aanwezigheid
in de buitenluchtvan verontreinigende stoffen.
Onder verontreinigende stoffen ingevolge artikel 1 van de wet Luvo worden verstaan: vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radio-actieve stoffen in de zin van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82), die in de lucht, op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen, hetzij nadeel voor de gezondheid van de mens of hinder voor de mens kunnen opleveren, hetzij schade toebrengen aan dieren, planten of goederen.
Hetzelfde artikel verstaat onder verontreinigende handeling een gedraging waardoor één of meer verontreinigende stoffen
in de buitenluchtkunnen geraken, die niet voortvloeit uit het normale gebruik van een toestel of brandstof en die niet wordt verricht in een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is.
Wet bodembeschermingOnder
bodemmoet ingevolge artikel 1 van de Wet bodembescherming worden verstaan: het
vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.
Is asbest op of in de bodem gebracht?De vraag is vervolgens of in de onderhavige zaak kan worden bewezen dat door de ten laste gelegde handelingen – kort gezegd het zagen en onachtzaam behandelen van het asbestmateriaal – asbest op of in de bodem is gebracht. Uit het voorgaande blijkt dat onder bodem moet worden verstaan “
het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen”.Dat asbest op of in de bodem als hiervoor bedoeld, is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan. De vloeren in de woning kunnen immers niet als zodanig gelden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de zak met asbestafval buiten de woning is neergezet en dat, nu deze zak in een fors besmette omgeving is gevuld, wellicht asbest op die wijze op de bodem is gebracht.
De rechtbank overweegt hierover dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de vuilniszak buiten op de bodem is neergezet. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft bij de politie juist verklaard dat hij de zak met asbestafval in de laadbak van de auto van verdachte heeft gezet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een stof, te weten asbest(vezels) op of in de bodem heeft gebracht, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Is asbest in de lucht gebracht?
Kan worden bewezen dat door het zagen en onachtzaam behandelen van het asbestmateriaal asbest in de lucht is gebracht?
Gelet op het voorgaande dient voor het begrip
luchtin de artikelen 173a en 173b van Wetboek van Strafrecht eveneens aansluiting te worden gezocht bij het (eensluidende) begrip
luchtin de Wet milieubeheer en Wet Luvo. Dat betekent dat onder
lucht
buitenlucht”dient te worden verstaan. De vraag is dan ook of bewezen kan worden verklaard dat er op
7 februari 2015 bij het zagen en onachtzaam behandelen van het asbestmateriaal asbest in de buitenlucht is gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat tijdens de voornoemde handelingen onmiskenbaar asbeststof in de lucht in de woning (dat wil zeggen in de binnenlucht) terecht is gekomen en dat op dat moment de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] daaraan blootgesteld zijn geweest. De binnenlucht valt echter buiten het bereik van de artikelen 173a en artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het verwijt van de officier gezien het procesdossier en het requisitoir juist daar op gericht is.
De blootstelling in de woning wordt in dit geval wel beschermd door het bepaalde in de Arbowet, als hiervoor aan de orde, welke wet, gelet op artikel 10, behalve werknemers ook bescherming biedt aan derden.
De vraag is of bewezen kan worden verklaard dat er ook asbest in de buitenlucht is gebracht door het handelen van de verdachten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Tijdens het maken van de uitsparing in het dakbeschot, werd de buitenlucht afgeschermd door dakpannen (waarvan er op enig moment een paar naar beneden zijn gevallen) en aansluitend aan het maken van de uitsparing is een dakraam geplaatst dat de binnenlucht heeft afgeschermd van de buitenlucht. De rechtbank acht het aannemelijk dat bij de werkzaamheden mogelijk ook asbeststof buiten de woning in de buitenlucht terecht is gekomen. Dat dit niet denkbeeldig is, wordt ook bevestigd door het aantreffen op 12 februari 2015 van asbeststof op het dakbeschot nabij de gemaakte sparing en stukjes asbest in de dakgoot eronder. Mogelijk is ook, dat toen de vuilniszak naar buiten is gebracht en in de laadbak van de auto van de verdachte is geplaatst, enig asbeststof in de buitenlucht terecht is gekomen.
De rechtbank concludeert echter dat niet nader is onderzocht dan wel anderszins is komen vast te staan in welke mate en concentraties asbeststof tijdens de werkzaamheden op 7 februari 2015 in de buitenlucht terecht is gekomen. Voor een bewezenverklaring acht de rechtbank het dossier dan ook onvoldoende, gezien ook in de context van het strafdossier, dat zich concentreert op asbestvezels in de lucht in de woning. Voor zover de rechtbank ten aanzien van asbeststof in de buitenlucht wel al tot een bewezenverklaring zou komen, kan naar het oordeel van de rechtbank vervolgens niet worden bewezen dat, voor zover hier relevant, door het brengen van asbest in de buitenlucht “
daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is geweest”. Immers, daarvoor zal vast moeten komen te staan dat dit gevaar naar objectieve maatstaven te duchten was op het moment van het brengen van de stof in het milieu en onder de omstandigheden waaronder dit werd gedaan. Nergens in het dossier is echter gebleken in welke concentratie en waar de asbestvezels in buitenlucht zoal terecht zijn gekomen en of en welke concrete personen daaraan in welke mate blootgesteld zijn geweest.
Dit betekent dat verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke of van culpoze milieuverontreiniging, met als gevolg dat verdachte van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 7 februari 2015 tot en met 9 februari 2015, te Vijlen, in de gemeente Vaals,
als werkgever opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft hij toen aldaar arbeid laten verrichten waarbij werknemers werden blootgesteld aan asbest of asbesthoudende producten, te weten het met een (recipro- of elektrische en hand-) zaag en een plaatschaar een uitsparing ten behoeve van een dakraam uit een asbesthoudend dakbeschot op een zolder van een appartement aan de [adres] 5a laten maken, immers
1).werd in strijd met art. 4.47c, lid 1, van voornoemd besluit niet voor
aanvang van deze werkzaamheden tijdig door de werkgever een melding gedaan
aan een daartoe aangewezen toezichthouder, die tenminste een beknopte
beschrijving bevatte van:
a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;
b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;
c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden
verricht, de werkmethoden alsmede de indeling van de concentratie asbeststof
in de lucht in een risicoklasse;
d. het aantal betrokken werknemers;
e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur
ervan;
f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers
aan asbest te beperken;
en
2).werd in strijd met art. 4.45, leden 1 en 2, van voornoemd besluit de concentratie van asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde, bedoeld in art. 4.46 van voornoemd besluit, gehouden, althans waren de werkmethoden niet zo ingericht dat er geen asbeststof werd geproduceerd of indien dit technisch niet mogelijk was dat geen asbeststof in
de lucht vrijkwam, en werd een asbesthoudend product en werden afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het bewerken van asbest of asbesthoudende producten, niet zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijk en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevatte;
en
3).werd in strijd met art. 4.45a van voornoemd besluit aan werknemers die arbeid verrichtten waarbij gevaar voor blootstelling aan asbeststof bestond, geen doeltreffende voorlichting gegeven over:
a. de mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof;
b. de noodzaak van het toezicht op het asbestgehalte in de lucht en de
daarvoor geldende grenswaarden;
c. de maatregelen inzake de hygiëne, bedoeld in art. 4.51;
d. maatregelen om de blootstelling aan asbeststof zo laag mogelijk te houden;
e. het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en kleding;
en
4).werd in strijd met art. 4.45b van genoemd besluit niet voor alle werknemers die werkzaamheden verrichtten waarbij zij aan asbeststof werden of konden worden blootgesteld met regelmatige tussenpozen een passende opleiding verzorgd;
en
5).werden in strijd met art. 4.54d lid 1 van genoemd besluit de werkzaamheden, bedoeld in art. 4.54a, eerste lid, terwijl de concentratie van asbeststof was ingedeeld in risicoklasse 2, niet verricht door een bedrijf dat in het bezit was van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling;
terwijl daardoor, naar hij wist levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 16 juncto artikel 32 van de Arbowet, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte was op de hoogte van het feit dat zich in het dakbeschot asbest bevond en had zelfs een offerte voor de betreffende werkzaamheden opgevraagd bij een gecertificeerd bedrijf. Desondanks heeft verdachte nagelaten de werkzaamheden aan het asbesthoudend dakbeschot van zijn woning te laten verrichten door een daartoe gecertificeerd bedrijf. Hij heeft er daarentegen voor gekozen de werkzaamheden te laten verrichten door onder zijn gezag staande Poolse werknemers, die daartoe niet bevoegd noch toegerust waren. Zij hebben de werkzaamheden onbeschermd verricht en zijn daardoor blootgesteld aan de gevaren verbonden aan het vrijkomen van asbestvezels. Ook heeft verdachte als werkgever nagelaten zijn Poolse werknemers voor te lichten over de gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof en de in acht te nemen maatregelen, waaronder het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. De werknemers zijn ook nimmer opgeleid in dit kader, terwijl zij uit de aard van hun werk konden worden blootgesteld aan asbest en, in dit geval, daar ook daadwekelijk aan zijn blootgesteld. Daarnaast werden de asbesthoudende afvalstoffen vervolgens niet op de daartoe voorgeschreven wijze behandeld en afgevoerd.
Verdachte was zoals gezegd op de hoogte van de gevaren van het onbeschermd werken aan het asbesthoudende dakbeschot, maar heeft niet de verantwoordelijkheid naar zijn werknemers genomen. Door de voor hem op dat moment makkelijkste weg te kiezen, is hij ernstig nalatig geweest en zijn de werknemers blootgesteld geweest aan de gevaren van asbest. Verdachte heeft de ernst van dit gevaar blijkbaar onderschat en gebagatelliseerd.
De rechtbank rekent het verdachte daarbij aan, dat hij een gewaarschuwd man was. Immers in 2014 zijn soortgelijke werkzaamheden aan zijn woning door de Inspectie SZW stilgelegd. Desondanks heeft verdachte nog geen jaar later opnieuw verboden werkzaamheden aan het asbesthoudende dakbeschot laten verrichten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke stof is die onder bepaalde omstandigheden zeer schadelijk is voor het milieu en de menselijke gezondheid en zelfs levensbedreigend kan zijn. Juist om die reden dient uiterste zorgvuldigheid te worden betracht bij werkzaamheden aan een bouwwerk waarin asbest is verwerkt. Verdachte is uitermate onzorgvuldig te werk is gegaan, wat de rechtbank hem aanrekent.
Bij de bepaling van de strafmaat zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening houden met het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Ook lijkt de verdachte inmiddels doordrongen van de onjuistheid van zijn handelen.
Ten slotte heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die op de zitting naar voren zijn gekomen.
Alles overwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar op zijn plaats. Deze voorwaardelijke straf zal dienen als een stok achter de deur ter voorkoming van nieuwe overtredingen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van
twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr. J. Wöretshofer en
mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 januari 2016.
Buiten staat
Mr. J.A.A.C. Claessen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
Hij in of omstreeks de periode van 7 februari 2015 tot en met 9 februari
2015, te Vijlen, in de gemeente Vaals, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, als werkgever, al dan niet opzettelijk,
handelingen heeft/hebben verricht of nagelaten in strijd met de
Arbeidsomstandighedenwet of de daarop rustende bepalingen in het
Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft/hebben zij toen aldaar arbeid
laten verrichten waarbij werknemers werden of konden worden blootgesteld aan
asbest of asbesthoudende producten, te weten het met een (recipro- en/of
elektrische en/of hand-) zaag en/of een plaatschaar een uitsparing en/of een
opening/gat ten behoeve van een dakraam uit een asbesthoudend dakbeschot op
een zolder van een woning/appartement aan de [adres] 5/5a laten/doen
maken/zagen/knippen, immers
1). werd in strijd met art. 4.47c, lid 1, van voornoemd besluit niet voor
aanvang van deze werkzaamheden tijdig door de werkgever een melding gedaan
aan een daartoe aangewezen toezichthouder, die tenminste een beknopte
beschrijving bevatte van:
a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;
b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;
c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden
verricht, de werkmethoden alsmede de indeling van de concentratie asbeststof
in de lucht in een risicoklasse;
d. het aantal betrokken werknemers;
e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur
ervan;
f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers
aan asbest te beperken;
en/of
2). werd in strijd met art. 4.45, leden 1 en 2, van voornoemd besluit de
concentratie van asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk onder de
grenswaarde, bedoeld in art. 4.46 van voornoemd besluit, gehouden, althans
waren de werkmethoden niet zo ingericht dat er geen asbeststof werd
geproduceerd of indien dit technisch niet mogelijk was dat geen asbeststof in
de lucht vrijkwam, en/of werd(en) asbest, een asbesthoudend product en een
product waaruit asbeststof vrijkomt niet opgeborgen en vervoerd in een daartoe geschikte en
gesloten verpakking, en/of werden afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het
bewerken of verwerken van asbest of asbesthoudende producten, niet zo spoedig
mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten
verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijk en goed leesbare
vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevatte;
en/of
3). werd in strijd met art. 4.45a van voornoemd besluit aan werknemers die
arbeid verrichtten waarbij gevaar voor blootstelling aan asbeststof bestond,
geen doeltreffende voorlichting gegeven over:
a. de mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof;
b. de noodzaak van het toezicht op het asbestgehalte in de lucht en de
daarvoor geldende grenswaarden;
c. de maatregelen inzake de hygiëne, bedoeld in art. 4.51;
d. maatregelen om de blootstelling aan asbeststof zo laag mogelijk te houden;
e. het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en kleding;
en/of
4). werd in strijd met art. 4.45b van genoemd besluit niet voor alle
werknemers die werkzaamheden verrichtten waarbij zij aan asbeststof werden of
konden worden blootgesteld met regelmatige tussenpozen een passende opleiding
verzorgd;
en/of
5). werden in strijd met art. 4.54d lid 1 van genoemd besluit de
werkzaamheden, bedoeld in art. 4.54a, eerste lid, terwijl de concentratie van
asbeststof was ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, niet verricht door een
bedrijf dat in het bezit was van een certificaat asbestverwijdering, dat is
afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling;
en/of
werden in strijd met art. 4.54d lid 5 van genoemd besluit de werkzaamheden,
bedoeld in het eerste lid van art. 4.54d, niet verricht door of onder
voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit was van een certificaat
van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is
afgegeven door Onze Minster of een certificerende instelling;
en/of
6). werden in strijd met art. 4.48a van voornoemd besluit, terwijl, gelet op
de aard van de werkzaamheden, overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in
artikel 4.46, kon worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen
ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, door de werkgever geen
doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers, althans
werd niet voldaan aan:
a. het ter beschikking stellen en het verplichten te dragen van passende
ademhalingsapparatuur en andere persoonlijke beschermingsmiddelen; en /of
b. het aanbrengen van waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens
afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde, ter aanduiding dat een overschrijding van
de in artikel 4.46 genoemde grenswaarde kan worden verwacht; en/of
c. het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of
asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden;
terwijl daardoor, naar hij/zij wist/wisten of redelijkerwijze moest/moesten
weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer
werknemers ontstond of te verwachten was;
2.
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2015
tot en met 9 februari 2015, te Vijlen, in de gemeente Vaals, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een woning/appartement
aan de [adres] 5/5a te Vijlen,
opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels
en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend (plaat-)materiaal, op en/of in de
bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de
openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was,
aangezien toen aldaar
door het met een (recipro- en/of elektrische en/of hand-) zaag en/of een
plaatschaar een uitsparing en/of een opening/gat ten behoeve van een dakraam
uit een asbesthoudend dakbeschot op een zolder van die/dat woning/appartement
aan de [adres] 5/5a laten/doen maken/zagen/knippen en/of (vervolgens)
onachtzaam behandelen van asbest en/of asbesthoudend (plaat-)materiaal,
asbest(vezels) in de lucht vrijkwam(en) en/of verspreid en/of achtergebleven
en/of op de (onbedekte) bodem terecht kwam(en), terwijl geen, althans
onvoldoende, maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat de in
die/dat woning/appartement aanwezige en/of werkzame personen en/of werknemers
en/of derden/bezoekers en/of buren in aanraking kwamen of zouden kunnen komen
met dat/die vrijkomend(e) asbest(vezels/-deeltjes);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
het aan zijn, verdachte's schuld te wijten is geweest, dat op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2015 tot en met 9
februari 2015, te Vijlen, in de gemeente Vaals, in een woning/appartement aan
de [adres] 5/5a te Vijlen, wederrechtelijk een stof,
te weten asbest en/of asbestvezels en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend
(plaat-)materiaal,
op en/of in de bodem en/of in de lucht werd gebracht, terwijl daarvan gevaar
voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten
was, aangezien toen aldaar door het met een (recipro- en/of elektrische en/of
hand-) zaag en/of een plaatschaar een uitsparing en/of een opening/gat ten
behoeve van een dakraam uit een asbesthoudend dakbeschot op een zolder van
die/dat woning/appartement aan de [adres] 5/5a laten/doen
maken/zagen/knippen en/of (vervolgens) onachtzaam behandelen van asbest en/of
asbesthoudend (plaat-)materiaal, asbest(vezels) in de lucht vrijkwam(en) en/of
verspreid en/of achtergebleven en/of op de (onbedekte) bodem terecht kwam(en),
terwijl geen, althans onvoldoende, maatregelen waren/werden genomen om te
voorkomen, dat de in die/dat woning/appartement aanwezige en/of werkzame
personen en/of werknemers en/of derden/bezoekers en/of buren in aanraking
kwamen of zouden kunnen komen met dat/die vrijkomend(e)
asbest(vezels/-deeltjes).
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/994003-15
Proces-verbaal van de openbare zitting van 29 januari 2016 in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte]
Raadsman is mr. E.J.M. Rosier, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.o.a. Hof ’s-Hertogenbosch d.d. 13 april 2010 (LJN BM0881), Hof Amsterdam d.d. 24 januari 2012 (LJN BV2831), Rechtbank Den Haag d.d. 25 april 2012 (LJN BW5720 en LJN BW5675), Rechtbank Arnhem d.d. 8 oktober 2009 (LJN BK0402).
2.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Inspectie SZW en Politie Eenheid Limburg, team milieu, proces-verbaalnummer 401500111, gesloten d.d. 19 juni 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 591.
3.Proces-verbaal “werkgever-werknemer” Arbeidsomstandighedenwet d.d. 11 juni 2015, p. 37 en 38.
4.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 15 januari 2016.
5.Proces-verbaal “werkgever-werknemer” Arbeidsomstandighedenwet d.d. 11 juni 2015, p. 37 en 38.
6.Proces-verbaal “werkgever-werknemer” Arbeidsomstandighedenwet d.d. 11 juni 2015, p. 39.
7.Proces-verbaal “werkgever-werknemer” Arbeidsomstandighedenwet d.d. 11 juni 2015, p. 38,
8.Proces-verbaal van verhoor getuige C.J. [naam medeverdachte 3] d.d. 5 maart 2015, p. 193.
9.Het rapport ‘Type A Asbestinventarisatie’ van Aelmans d.d. 22 oktober 2014, p. 211 tot en met 245.
10.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 15 januari 2016.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte M. [naam medeverdachte 2] d.d. 13 maart 2015, p. 150.
12.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 15 januari 2016.
13.Het rapport van Fribrecount d.d. 12 februari 2015, pagina 274 tot en met 318.
14.Het rapport van Oesterbaai d.d. 19 februari 2015, pagina 332 en 333.
15.Het rapport ‘Type A Asbestinventarisatie’ van Aelmans d.d. 22 oktober 2014, p. 211 tot en met 245.
16.Type A Asbestinventarisatie d.d. 22 oktober 2014, p. 211 tot en met 245.
17.TNO Rapport risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest, p. 369 tot en met 371.
18.Door [naam] als hiervoor al vermeld.
19.Vindplaatsen LJN AT5449 respectievelijk LJN BK0402.