Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
2 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1945, had een middel van cassatie ingediend via zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad beoordeelt het middel dat klaagt over de onvoldoende motivering van de oplegging van de ontnemingsmaatregel. Het Hof zou feiten en omstandigheden hebben gebruikt die niet voortvloeien uit de bewijsmiddelen, en de motivering van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou ontoereikend zijn. Dit betreft met name de periode waarin de betrokkene actief zou zijn geweest in de handel in softdrugs, van 16 september 2002 tot en met 31 mei 2004.
De Hoge Raad oordeelt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen op 2 juli 2013 door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.