4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 9 november 2015 omstreeks 01.20 uur reden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in hun dienstvoertuig over de Zeswegenlaan te Heerlen. In de tegenoverstelde richting kwam hen een nieuw model Audi A3 met hoge snelheid tegemoet. De bestuurder van de Audi reed linksaf de [adres 2] in. De Audi verhoogde direct zijn snelheid. De verbalisanten reden achter de Audi aan. Zij zetten vrijwel meteen de rood verlichte stop transparant aan de voorzijde van hun voertuig aan. Dit omdat de Audi de geldende maximumsnelheid van 30 km/u overtrad. De Audi verhoogde zijn snelheid. De verbalisanten volgden de Audi. Zij kwamen via een aantal wegen op de A76 richting België terecht, waarbij met snelheden boven de 180 km/u werd gereden. Ter hoogte van de afslag Nuth zagen de verbalisanten het loopvlak van een autoband over de rijbaan rollen. De verbalisanten vermoedden dat de band afkomstig was van de Audi. De agenten hadden ondertussen hun positie doorgegeven aan de regionale meldkamer. Zij hoorden dat eenheden positie hadden ingenomen op de oprit Geleen en op de A76 zelf ter hoogte van Geleen. De Audi bleef voor de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] uitrijden. Zij zagen dat de rechtervoorband van de Audi helemaal kapot was. De Audi reed enkel nog op de velg. Ter hoogte van de oprit Geleen zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] meerdere opvallende dienstvoertuigen de weg op komen. Een van de dienstvoertuigen ging voor de Audi rijden en had het verlichte stoptransparant aan de achterzijde aan. De Audi negeerde dit stopteken opnieuw. Een andere politieauto ging vervolgens naast de Audi rijden. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gingen achter de Audi rijden om de auto tot stoppen te kunnen brengen. Zij zagen dat de Audi het voorste voertuig inhaalde en dat er een dienstvoertuig naast de Audi ging rijden. Zij hoorden toen via de portofoon dat de bestuurder van de Audi collega’s geramd had. De verbalisanten kregen van de regionale meldkamer toestemming om de grens naar België over te steken en de achtervolging voort te zetten. De verbalisanten hebben vervolgens de Audi links ingehaald en zijn voor de Audi gaan rijden om deze wederom te kunnen afremmen. Zij probeerden voor de Audi te blijven door zijn slingerende bewegingen te volgen. De verbalisant [verbalisant 2] keek in de rechterbuitenspiegel en zag op een gegeven moment dat de Audi spinde en aan de rechterzijde tegen de vangrail botste. Vervolgens werd de verdachte aangehouden.De verdachte betrof [verdachte] , geboren op 27 november 1981 te Utrecht.
Ook de verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] waren betrokken bij de achtervolging en de aanhouding van verdachte [verdachte] . Zij deden aangifte van poging tot doodslag cq zware mishandeling.
Opsporingsambtenaar [verbalisant 3] heeft in zijn aangifte het volgende verklaard:
Op maandag, 9 november 2015 uur was ik werkzaam als politieambtenaar. Ik zat samen met collega [verbalisant 4] in een opvallend dienstvoertuig. Ik was de bestuurder van het dienstvoertuig. Omstreeks 01.15 uur hoorden wij via de mobilofoon dat er in Heerlen een Audi werd achtervolgd en dat de achtervolging in de richting van Geleen ging. De Audi naderde de oprit Geleen. Wij kregen via de mobilofoon steeds de posities door waar men zich bevond. Wij besloten voor de Audi te gaan rijden om deze snelheid te laten verminderen. Door ons werd middels het stoptransparant een stopteken gegeven aan de bestuurder van de Audi. Tevens voerden wij optische en akoestische signalen. Ik trachtte de weg te belemmeren voor de bestuurder van de Audi door steeds voor hem te gaan rijden als hij van rijstrook wisselde.
Op een gegeven moment zag ik dat de bestuurder mij links wilde inhalen. Er was slechts een geringe ruimte om ons in te kunnen halen. De ruimte tussen ons dienstvoertuig en de vangrail links naast ons bedroeg ongeveer 1,5 m en dat was naar mijn mening onvoldoende om ons daar links in te kunnen halen. Mede vanwege de hoge snelheid waarmee wij reden was dit beslist gevaarlijk. Wij reden op dat moment met een snelheid tussen de 150 en 160 km/u. Ik durfde het op dat moment niet aan om het dienstvoertuig naar links te sturen teneinde de bestuurder van de Audi de weg af te snijden omdat dit beslist te gevaarlijk was en ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor mijn collega en mij.
Ik hield het stuur krachtig vast en wachtte op de eventuele botsing die ongetwijfeld zou komen. Ik was op dat moment bang dat de bestuurder van de Audi ons van de weg zou duwen waarbij ik mogelijk zwaar letsel dan wel erger zou kunnen bekomen. Ik zag dat, terwijl ik links ingehaald werd door de Audi, ik rechts werd ingehaald door collega's met het roepnummer 3391. Ik zag vervolgens dat, nadat de bestuurder van de Audi ons had ingehaald, hij sterk naar rechts uitweek gezien onze rijrichting. Ik moest sterk remmen om een aanrijding te voorkomen. Had ik dat niet gedaan dan waren wij beslist tegen elkaar gebotst met alle gevolgen van dien. Vervolgens zag ik dat de Audi, toen die voor ons was, met zijn rechterzijde tegen de linkerzijde van de dienstauto van roepnummer 3391 botste en dat de auto doorreed richting België. Op een gegeven moment was de Audi door meerdere politieauto’s ingesloten en botste de Audi tegen de rechts naast hem rijdende politieauto. Ik zag dat ten gevolge van deze botsing de Audi een keer om zijn as tolde en tegen de rechtervangrail tot stilstand kwam. Ik heb toen ons dienstvoertuig zodanig geparkeerd dat de bestuurder van de Audi niet meer zou kunnen wegrijden. De bestuurder van de Audi heeft naar mijn mening met zijn auto opzettelijk geslingerd en gebotst om te kunnen ontkomen aan de politie. Er hadden zeer ernstige gevolgen kunnen ontstaan. Ik doe aangifte van poging tot doodslag cq poging tot zware mishandeling. De bestuurder wist dat hij in een auto reed waarvan een band afgelopen was en dat de auto zodoende niet meer volledig controleerbaar was waardoor ernstige gevolgen hadden kunnen ontstaan mede gelet op de hoge snelheden waarmee hij reed.
Opsporingsambtenaar [verbalisant 4] heeft in haar aangifte het volgende verklaard:
Op 9 november 2015 omstreeks 01.15 uur was ik werkzaam als politieambtenaar. Ik had omstreeks dat tijdstip dienst en was in uniform gekleed. Ik zat samen met mijn collega [verbalisant 3] in een opvallend dienstvoertuig voorzien van optische en akoestische signalen. [verbalisant 3] bestuurde de auto. Wij hoorden via de mobilofoon dat de Audi de oprit Geleen naderde. Wij reden de weg op toen wij de koplichten zagen naderen. Mijn collega [verbalisant 3] is voor die auto gaan rijden. Ik heb niet op de snelheidsmeter van ons dienstvoertuig gekeken maar schat de snelheid waarmee wij op dat moment reden op ongeveer 150 km/u. Ik vond het op dat moment erg akelig en angstaanjagend. Ik had het idee dat die bestuurder ons opzettelijk wilde aanrijden. Mijn collega probeerde voor die bestuurder de weg te belemmeren door steeds voor hem te gaan rijden, ook als hij van rijstrook verwisselde. Op een gegeven moment zag ik dat die bestuurder ons links wilde inhalen. Volgens mij was er niet genoeg ruimte maar dat kon ik niet exact zien. Gelet op de hoge snelheid waarmee wij reden was dit beslist gevaarlijk. Ik schat de snelheid waarmee wij op dat moment reden rond 150 km/u. Ik was op dat moment bang dat die bestuurder ons van de weg zou duwen waarbij ik misschien zwaar letsel zou oplopen of de dood zou vinden. Ik zag dat, terwijl wij links ingehaald werden door die bestuurder, wij rechts werden ingehaald door collega's met het roepnummer 3391. Ik zag vervolgens dat, nadat die bestuurder van de Audi ons had ingehaald, deze sterk naar rechts uitweek gezien onze rijrichting. Mijn collega [verbalisant 3] moest sterk remmen om een aanrijding te voorkomen. Had hij dat niet gedaan dan waren wij beslist tegen elkaar gebotst met alle gevolgen van dien. Ik zag dat de Audi, toen die voor ons was, met zijn rechterzijde tegen de linkerzijde van de dienstauto 3391 botste en dat de Audi verder reed richting België. Op een gegeven moment was de Audi door meerdere politieauto’s ingesloten. De bestuurder van de Audi botste toen tegen de rechts naast hem rijdende politieauto. Ik zag dat ten gevolge van deze botsing de Audi een keer om zijn as tolde en tegen de rechtervangrail tot stilstand kwam. Mijn collega [verbalisant 3] heeft toen ons dienstvoertuig zodanig bij de Audi geparkeerd dat deze niet meer weg kon rijden. Door de rij-wijze, het slingeren en botsen van de bestuurder van de Audi, wat hij volgens mij opzettelijk heeft gedaan om te kunnen ontkomen, had ik mogelijk zwaar letsel of nog erger kunnen oplopen. Daarom doe ik aangifte van poging tot doodslag cq poging tot zware mishandeling. De bestuurder van de Audi wist dat hij in een auto reed waarvan een band afgelopen was en dat de auto zodoende niet meer volledig controleerbaar was waardoor er ernstige gevolgen hadden kunnen ontstaan mede gelet op de hoge snelheden waarmee hij reed.
In aanvulling op eerder door hen opgemaakte processen-verbaal hebben de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] het volgende gerelateerd:
Wij raakten betrokken bij de achtervolging op het moment dat wij bij de oprit Geleen de autosnelweg A76 opreden. Wij reden de A76 links op richting knooppunt Kerensheide. Dit betreft grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen. De verdachte reed met zijn voertuig achter ons voertuig en ik, [verbalisant 3] , besloot als bestuurder te vertragen, om de snelheid er uit te halen. Wij reden op dat moment met een snelheid van ongeveer 150 tot 160 km/u. Wij vervolgden de A76 links richting Maasmechelen. Wij reden ter hoogte van hm paal 3.5 op het grondgebied van de gemeente Stein, toen de auto van de verdachte ons links passeerde via de redresseerstrook. Vervolgens zijn wij achter het verdachte voertuig aangereden in de richting van Maasmechelen. De A76 links gaat in België over in de E314 en betreft grondgebied van Maasmechelen (B). Op het moment dat de auto van de verdachte tot stilstand kwam tegen de vangrail bevonden wij ons op Belgisch grondgebied.
Ook de opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] waren op 9 november 2015 betrokken bij de achtervolging en de aanhouding van de bestuurder van de Audi. In hun proces-verbaal schrijven zij het volgende:
Op 9 november 2015 reden zij in een opvallend politievoertuig met roepnummer 3991. Zij waren in politie-uniform gekleed. Omstreeks 01.25 uur hoorden zij dat er via de portofoon werd doorgegeven dat er een achtervolging was gestart in Heerlen op de [adres 3] . Zij hoorden dat de achtervolging was ingezet op een zwarte personenauto merk Audi, type A3. Zij, [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] , reden de autosnelweg A76, rijrichting Heerlen-Maasmechelen, op. Zij hadden op dat moment de optische en akoestische signalen ingeschakeld. Aan het einde van de invoegstrook zagen zij dat het verdachte voertuig links naast hun dienstvoertuig reed. Het verdachte voertuig reed op dat moment op rijstrook 2. Zij zagen dat patrouille 3301 ongeveer 100 meter voor hen reed. Zij gingen met hun dienstvoertuig op rijstrook 3 rijden. De snelheid bedroeg toen ongeveer 160 km/u. Het verdachte voertuig naderde het dienstvoertuig van patrouille 3301. [opsporingsambtenaar 1] gaf portofonisch door op welke rijstrook het verdachte voertuig zich bevond, dit omdat het voertuig continue wisselde van rijstrook en omdat er een ander voertuig reed dat echter niets met de achtervolging van doen had. [opsporingsambtenaar 1] zag dat patrouille 3301 het verdachte voertuig opving en de snelheid vertraagde. [opsporingsambtenaar 1] zag dat het verdachte voertuig het dienstvoertuig van patrouille 3301 links passeerde over de redresseerstrook. [opsporingsambtenaar 1] positioneerde het dienstvoertuig op rijstrook 2 en passeerde daardoor het verdachte voertuig en het dienstvoertuig van patrouille 3301. Het verdachte voertuig bevond zich daarna op rijstrook 1. Dit alles gebeurde op de autosnelweg A76 ter hoogte van de afslag Maastricht in de rijrichting Heerlen Maasmechelen. De snelheden varieerden op dat moment tussen de 150 en 180 kilometer per uur. De ruimte tussen het dienstvoertuig van [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] en het verdachte voertuig bedroeg ruim 1 meter. [opsporingsambtenaar 1] zag dat het verdachte voertuig plotseling richting hun dienstvoertuig reed. De achterzijde van het dienstvoertuig was op dat moment op gelijke hoogte met de voorzijde van het verdachte voertuig. [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] hoorden een schrapend geluid en voelden het dienstvoertuig zijdelings bewegen. [opsporingsambtenaar 1] stuurde in een reflex het dienstvoertuig naar rechts om verder contact te vermijden. De verbalisanten waren bang dat zij slachtoffer zouden worden van een ernstig verkeersongeval. Na de uitwijkende reflex gaf [opsporingsambtenaar 1] portofonisch door dat het verdachte voertuig hun dienstvoertuig geramd had en dat de bestuurder nu verdachte was van poging tot doodslag. [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] zetten de achtervolging voort. Ter hoogte van hectometerpaal 0.3 op de E314 in België positioneerde [opsporingsambtenaar 1] het dienstvoertuig links naast het verdachte voertuig. Voor hun dienstvoertuig reed een opvallend dienstvoertuig met geactiveerde optische en akoestische signalen. Dit voertuig reed op rijstrook 1. Tussen deze dienstvoertuigen reed het verdachte voertuig. [opsporingsambtenaar 1] zag op een gegeven moment dat rechts naast het verdachte voertuig nog een opvallend dienstvoertuig reed, welke eveneens optische en akoestische signalen voerde. De verbalisanten zagen dat het verdachte voertuig plotseling naar rechts stuurde waardoor er een aanrijding plaatsvond met het dienstvoertuig dat rechts van het verdachte voertuig reed. De politieauto waarin [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] reden had het kenteken [kenteken 1] . Ten gevolge van het beschreven incident was van dit voertuig de linker sidebar beschadigd en was de voorruit gebarsten. [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] hebben afzonderlijk van elkaar ook nog aangifte gedaan van poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] . In hun proces-verbaal schrijven zij het volgende:
Op maandag 9 november 2015 reden zij in hun opvallend dienstvoertuig. [verbalisant 6] was de bestuurder en [verbalisant 5] was de bijrijder. Omstreeks 01:20 uur, hoorden zij dat de 2104 patrouille aan het operationeel Centrum in Maastricht portofonisch doorgaf dat zij een achtervolging gestart waren van een Audi met het Duitse kenteken [kenteken 2] . Toen zij vanaf de N281 de A76 opreden zagen zij op ongeveer 300 meter voor hen de 2104 patrouille rijden met vlak daarvoor de Audi. Zij hoorden dat de 2104 patrouille portofonisch doorgaf dat de Audi een band verloren had. Enkele honderden meters voor de afslag Nuth zagen [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op rijstrook 1 een autoband liggen. Zij liepen op de 2104 patrouille en de Audi in. Ter hoogte van de invoegstrook Geleen zagen zij een patrouillewagen de A76 oprijden die ook aan de achtervolging deelnam. Zij hoorden dat een patrouille van Sittard doorgaf dat zij geramd waren door de Audi en dat er nu sprake was van een poging tot doodslag. Vervolgens begonnen zij ter hoogte van afslag Maastricht met drie politievoertuigen de Audi klem te rijden. Zij zagen dat de 2104 patrouille de Audi via de linkerkant inhaalde en daarna voor de Audi ging rijden. Zij zagen dat de 3991 patrouille links naast de Audi ging rijden. [verbalisant 6] benaderde de Audi via de rechter achterzijde. Op Belgisch grondgebied reed [verbalisant 6] met de linker voorzijde van het dienstvoertuig naast de Audi toen de Audi plotseling naar rechts kwam. [verbalisant 5] en [verbalisant 6] zagen dat de Audi de linker voorzijde van hun dienstvoertuig raakte. Vervolgens begon de Audi om zijn as te tollen. [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hadden het gevoel dat het helemaal mis zou gaan. Zij waren bang dat zij het slachtoffer zouden worden van een zwaar verkeersongeval, met alle gevolgen van dien. Zij zagen dat de Audi in de rechtervangrail terecht kwam en toen weer de autosnelweg op kwam. Zij zagen dat de Audi weer richting de vangrail reed. [verbalisant 6] heeft toen het dienstvoertuig langs de linkerzijkant van de Audi geplaatst.
De verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben afzonderlijk aangifte gedaan van poging tot doodslag c.q. poging tot ware mishandeling.
[verbalisant 5] heeft in zijn aangifte het volgende verklaard:
Ik wens aangifte te doen van poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling gepleegd door de verdachte [verdachte] . Ik verwijs naar het eerder door mij en mijn collega [verbalisant 6] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Op 9 november 2015 heeft de verdachte het leven van mij en van mijn collega in gevaar gebracht. Op deze datum heeft de verdachte met zijn auto ons dienstvoertuig geramd. Hij reed toen met een snelheid van ongeveer 100 km/u. Hij reed met zijn rechterachterzijde tegen de linker voorzijde van ons dienstvoertuig. De verdachte deed dit opzettelijk door van zijn rechte lijn af te wijken en naar rechts te sturen. Wij waren op dat moment namelijk bezig om hem in te sluiten met drie dienstvoertuigen. Een dienstvoertuig reed voor de verdachte en een ander dienstvoertuig reed links naast de verdachte. Mijn collega [verbalisant 6] en ik reden rechts naast de verdachte. Wij waren bezig de snelheid van de door de verdachte bestuurde auto naar beneden terug te brengen tot ongeveer 100 km/u toen de verdachte opzettelijk tegens ons op knalde. Ik schrok hier enorm van. Ik was bang dat ik het slachtoffer zou worden van een door de verdachte opzettelijk veroorzaakt ernstig verkeersongeval.
[verbalisant 6] heeft in zijn aangifte het volgende verklaard:
Ik wens aangifte te doen van poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling gepleegd door verdachte [verdachte] . Op 9 november 2015 was ik als politieambtenaar werkzaam. Ik bestuurde een politieauto. Collega [verbalisant 5] was mijn bijrijder. Ik verwijs naar het eerder door mijn collega [verbalisant 5] en mij opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Verdachte [verdachte] ramde met de door hem bestuurde Audi ons dienstvoertuig. Hij reed met een snelheid van ongeveer 100 km/u toen hij met de rechterachterzijde van zijn Audi tegen de linker voorzijde van ons dienstvoertuig aanreed. Hij heeft het leven van mijn collega en mij in gevaar gebracht. Hij deed dit opzettelijk door van zijn rechte lijn af te wijken en naar rechts te sturen. Ik schrok hier enorm van. K was bang dat ik het slachtoffer zou worden van opzettelijk door de verdachte veroorzaakt ernstig verkeersongeval. Ten gevolge van deze botsing heb ik letsel opgelopen aan mijn linker duim en linker knie.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de aan verdachte in de zaak met parketnummer 03/700627-15 onder feit 1 primair en onder feit 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht de aan verdachte onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling eveneens bewezen. De rechtbank acht het opzet bij alle drie de feiten in voorwaardelijke vorm aanwezig.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de gedragingen van verdachte blijkt dat verdachte er alles aan was gelegen om aan de politie te ontkomen. Verdachte reed met hoge snelheid. Tijdens de achtervolging verloor verdachte de rechter voorband van zijn auto. Desondanks reed verdachte met onverminderde snelheid door. Verdachte haalde ternauwernood en met gebruikmaking van de redresseerstrook de auto van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in. Verdachte stuurde vervolgens zijn auto naar rechts en kwam in aanraking met een ander politievoertuig. Gekomen in België, op het moment dat hij bijna door vier politievoertuigen was ingesloten, probeerde verdachte door naar rechts te sturen alsnog aan de insluiting door de politievoertuigen te ontsnappen, waarbij hij tegen het politievoertuig van [verbalisant 5] en [verbalisant 6] aanreed. Gedurende de gehele achtervolging wisselde verdachte vele malen van rijstrook teneinde aan een aanhouding te ontkomen. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het koste wat kost ontsnappen gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een botsing of aanrijding en als gevolg hiervan het overlijden van de politieagenten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 1] respectievelijk het oplopen van zwaar lichamelijk letsel door de politieagenten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is gelet op hetgeen zij hierboven heeft vastgesteld van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittenden van de politieauto’s de dood zouden vinden dat wel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
De rechtbank zal bij feit 1 primair bewezen verklaren dat er naar algemene maatstaven van verkeersveiligheid onvoldoende ruimte was om de politieauto links in te halen in plaats van dat er feitelijk onvoldoende ruimte was. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de omstandigheid dat verdachte feitelijk de betreffende politieauto is gepasseerd.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de onder feit 3 primair aan verdachte tenlastegelegde poging tot doodslag op de agenten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , nu de bij dit feit gereden snelheid aanzienlijk lager lag dan de snelheid bij de andere twee bewezenverklaarde feiten. Op grond daarvan kan de rechtbank niet komen tot een bewezenverklaring van feit 3 primair.
Door de raadsman is aangevoerd dat tijdens het laatste gedeelte van het incident op 9 november 2015 de achterzijde van de auto van verdachte is geraakt door de politieauto die werd bestuurd door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3] . De raadsman baseert deze stelling op de opmerking van verbalisant [opsporingsambtenaar 2] bij diens verhoor door de rechter-commissaris, dat de auto van verdachte werd geraakt door de achteropkomende politieauto. In de visie van de raadsman betreft dit de auto die door [verbalisant 3] werd bestuurd. In dat kader heeft de raadsman een tweetal onderzoekwensen geformuleerd, mocht de rechtbank komen tot enige bewezenverklaring van dit feit. De raadsman heeft allereerst het verzoek gedaan tot het horen van een deskundige over de zogenaamde inboxprocedure. Op de tweede plaats heeft de raadsman verzocht om de overlegging van alle schriftelijke bescheiden betreffende het onderhoud - inclusief uitgevoerde reparaties – aan de dienstvoertuigen van de politie in de Westelijke Mijnstreek in de maanden november en december 2015.
De rechtbank wijst deze verzoeken af en overweegt daartoe het volgende. Uit de hiervoor gebuikte bewijsmiddelen en met name het relaas van de verbalisant [verbalisant 6] blijkt dat de politie de door verdachte bestuurde Audi via de rechter achterzijde benaderde. Op Belgisch grondgebied reed [verbalisant 6] met de linker voorzijde van het dienstvoertuig naast de Audi toen de Audi plotseling naar rechts kwam. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [opsporingsambtenaar 2] met zijn opmerking bij de rechter-commissaris doelt op de auto van [verbalisant 6] . Dit strookt ook met het gegeven dat geen van de betrokken verbalisanten heeft benoemd dat de door de verbalisant [verbalisant 3] bestuurde politieauto kort achter de auto van verdachte reed. Zulks is ook niet aannemelijk, immers de auto’s van [verbalisant 3] en [verbalisant 6] zouden dan vlak naast elkaar moeten hebben gereden op het moment dat verdachte in aanraking kwam met de auto van [verbalisant 6] , hetgeen een totaal ander schadebeeld tot gevolg zou hebben gehad. De schade aan de auto van [verbalisant 6] past in de door de verbalisanten beschreven situatie. Er bestaat derhalve geen grondslag voor de stelling van de raadsman dat de achterzijde van de auto van verdachte zou zijn aangereden door de politieauto waarin verbalisant [verbalisant 3] zat.