ECLI:NL:RBLIM:2016:7093

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
4453737 CV EXPL 15-8771
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij vervoersovereenkomst en verblijfsovereenkomst onder Brussel I bis-Verordening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van een geschil dat voortvloeit uit een vervoersovereenkomst tussen eisers en de Spaanse luchtvaartmaatschappij Iberia. Eisers hebben Iberia gedagvaard omdat zij op 17 juli 2014 van Panama naar Düsseldorf zouden worden vervoerd, maar met een aanzienlijke vertraging van 23 uur en 31 minuten op de bestemming aankwamen. Ze vorderen een schadevergoeding van € 1.200,00, wettelijke rente en kosten. Iberia heeft echter de exceptie van onbevoegdheid ingeroepen, stellende dat zij geen woonplaats in Nederland heeft en dat de Nederlandse rechter op basis van de Brussel I bis-Verordening geen rechtsmacht toekomt.

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen van de Brussel I bis-Verordening, met name artikel 17 lid 3, dat uitzonderingen maakt voor vervoersovereenkomsten. De rechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen eisers en Iberia via de website Expedia.nl is gesloten, waarbij zowel vervoer als verblijf is geboekt. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van een overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden, waardoor de uitzondering van artikel 17 lid 3 niet van toepassing is. De kantonrechter oordeelt dat de eisers hun rechtsvordering kunnen instellen bij de Nederlandse rechter, en wijst de incidentele vordering van Iberia af. Iberia wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De beslissing van de kantonrechter is dat de vordering van Iberia tot onbevoegdheid wordt afgewezen en dat de proceskosten aan de zijde van eisers worden vergoed. De zaak zal op 3 augustus 2016 weer op de rol komen voor conclusie van repliek.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4453737 CV EXPL 15-8771
Vonnis in het incident van de kantonrechter van 6 juli 2016
in de zaak van:

1.[Naam eiser 1] ,

2. [Naam eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
gedaagden in het incident,
gemachtigden mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. L.J.J. Hoezen,
tegen:
de buitenlandse vennootschap: Sociedad anόnima (Spanje)
IBERIA LINEAS AEREAS DE ESPAÑA SOCIEDAD ANONIMA OPERADORA,
statutair gevestigd te Madrid, kantoor houdend te 1043 GR Amsterdam, Kingsfordweg 151,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
gemachtigden mr. A. Rodriguez González en mr. E. de la Fuente González.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. (mannelijk enkelvoud) en Iberia genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord
  • de reactie incidenteel verweer tot onbevoegdheid
  • de rolbeslissing waarin een pleidooi is bepaald
  • het proces-verbaal van het pleidooi van 15 maart 2016 (met daaraan gehecht de pleitnota’s van [eiser] c.s. en Iberia).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] c.s. heeft in de hoofdzaak Iberia gedagvaard en stelt dat hij met Iberia is overeengekomen dat zij hem op 17 juli 2014 zou vervoeren van Panama naar Düsseldorf. De vlucht is uitgevoerd maar [eiser] c.s. is 23 uur en 31 minuten later aangekomen op de overeengekomen bestemming. [eiser] c.s. vordert van Iberia daarom een bedrag van
€ 1.200,00, de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten van € 180,00 en veroordeling van Iberia in de (na)kosten van de procedure.
2.2.
Iberia heeft vόόr haar inhoudelijke verweer de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen.
2.3.
Iberia legt - kort weergegeven - aan haar vordering het volgende ten grondslag.
Iberia heeft geen woonplaats in Nederland waardoor aan de Nederlandse rechter noch op grond van artikel 4 Verordening 1215/2012 noch op grond van artikel 2 Rv rechtsmacht toekomt. Iberia verwijst naar artikel 17 lid 3 Verordening 1215/2012 waarin wordt bepaald dat de vierde afdeling van voornoemde verordening niet van toepassing is op vervoersovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden. Iberia stelt dat [eiser] c.s. via de website Expedia.nl met Iberia enkel een vervoersovereenkomst heeft gesloten voor het vervoer naar Panama en niet voor het verblijf. Zodoende is op grond van artikel 17 lid 3 Verordening 1215/2012 de vierde afdeling van voornoemde verordening niet van toepassing waardoor de Nederlandse rechter geen bevoegdheid toekomt. Evenmin is er bevoegdheid voor de Nederlandse rechter weggelegd op grond van artikel 7 lid 1 Verordening 1215/2012, nu de plaats waar de verbintenis is uitgevoerd of uitgevoerd diende te worden nimmer in Nederland is geweest. Ook op grond van artikel 6 sub d Rv komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe, aangezien de vervoersovereenkomst die [eiser] c.s. met Iberia heeft gesloten niet valt onder de eventuele activiteiten die door Iberia in Nederland worden ontplooid.
2.4.
[eiser] c.s. voert verweer en stelt - kort weergegeven - dat artikel 17 lid 3 Verordening 1215/2012 een beperking inhoudt voor de consumentenbescherming en dat daaruit is af te leiden dat de vervoersovereenkomst in voornoemd artikel enkel van toepassing is op goederenvervoer. [eiser] c.s. stelt verder dat hij tegelijkertijd vervoer en verblijf heeft geboekt, zodat de uitzondering van artikel 17 lid 3 Verordening 1215/2012 niet van toepassing is. Het vervoer en verblijf dienen immers niet bij dezelfde partij te zijn overeengekomen. Daarnaast is het zo dat de vierde afdeling van Verordening 1215/2012 de consument tracht te beschermen waardoor dit vanuit het perspectief van de consument bezien en geïnterpreteerd dient te worden. [eiser] c.s. verzoekt de kantonrechter, voor het geval deze zich niet bevoegd acht van de onderhavige kwestie kennis te nemen dan wel er onduidelijkheid bestaat over zijn bevoegdheid, prejudiciële vragen te stellen aan het Europees Hof van Justitie.
2.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit artikel 1 Rv volgt dat artikelen 1 tot en met 14 Rv betrekking hebben op de rechtsmacht of internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de gevallen dat geen verdrag of verordening van toepassing is. Eerst zal derhalve, wat betreft de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, gekeken moeten worden naar de toepasselijke verdragen of verordeningen.
2.6.
De kantonrechter zal, nu deze van toepassing is op onderhavig geschil, aan de hand van de Verordening 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke handelszaken (hierna te noemen: ‘Brussel I bis -Verordening’) bepalen of hij als Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
2.7.
Op grond van artikel 18 lid 1 Brussel I bis -Verordening kan de rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, worden gebracht hetzij voor het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.
Artikel 17 lid 1 sub c Brussel I bis - Verordening bepaalt dat een dergelijke keuze openstaat voor de consument indien de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt. Op deze regel wordt in artikel 17 lid 3 Brussel I bis -Verordening een uitzondering gemaakt ten aanzien van vervoersovereenkomsten, waardoor de vierde afdeling van Brussel I bis-Verordening niet van toepassing is op die overeenkomsten. Daarop wordt echter een uitzondering gemaakt voor overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden. In dat laatste geval is dus bevoegd de rechter van de lidstaat waarin de consument woonplaats heeft.
2.8.
De eerste vraag die zal moeten beantwoord is of door [eiser] c.s. wordt voldaan aan het criterium van artikel 17 lid 1 sub c Brussel I bis -Verordening. Vervolgens zal de vraag moeten worden beantwoord of de uitzondering zoals genoemd in artikel 17 lid 3 Brussel I bis -Verordening van toepassing is. Meer in bijzonder zal moeten worden beoordeeld of in onderhavig geval sprake is van een overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden.
Toepasselijkheid artikel 17 lid 1 sub c Brussel I bis-Verordening
2.9.
Voor de toepassing van artikel 17 lid 1 sub c Brussel I bis -Verordening is vereist dat de ondernemer zijn wil tot uitdrukking heeft gebracht om commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in één of meerdere andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft. Gelet daarop dient bij de beoordeling van een overeenkomst tussen een ondernemer en een bepaalde consument te worden onderzocht of er vόόr de sluiting van de overeenkomst met deze consument aanwijzingen waren dat de ondernemer van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in andere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten. Van een dergelijke aanwijzing kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de ondernemer op zijn internetsite aan de consumenten de mogelijkheid biedt om een andere taal te gebruiken of indien er sprake is van het internationale karakter van de activiteit. Tot de bedoelde aanwijzing behoort eveneens elke duidelijke uitdrukking van de wil van de ondernemer om de consumenten in een bepaalde lidstaat als klant te winnen (zie HvJ EU 7 december 2010, C-585/08 en C-144/09).
2.10.
[eiser] c.s. heeft een overeenkomst gesloten met Iberia via de website Expedia.nl. Zowel deze website als de website van Iberia bevat de mogelijkheid voor een consument om het land te kiezen alwaar hij woonachtig is, waarna de website in de taal van dat land wordt weergegeven. Gelet op het voorgaande alsook gelet op het feit dat dit door Iberia niet is betwist, is de kantonrechter van oordeel dat in voorliggend geval aan het criterium van artikel 17 lid 1 sub c Brussel I bis-Verordening is voldaan.
Toepasselijkheid artikel 17 lid 3 Brussel I bis -Verordening
2.11.
Dan de vraag of in voorliggend geval sprake is van een overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden.
2.12.
Bij de uitlegging van artikel 17 lid 3 Brussel I bis -Verordening dient rekening te worden gehouden met de overeenkomstige bepaling in Verordening 593/2008 en dient te worden uitgegaan van het begrip “pakketreis” waarnaar deze verordening verwijst. Hierbij heeft te gelden dat vervoersovereenkomsten, zoals bedoeld in artikel 17 lid 3 Brussel I bis-Verordening, dicht aanleunen bij die welke beantwoorden aan het begrip “pakketreis” in de zin van Richtlijn 90/314. Een prestatie kan reeds als een “pakket” in de zin van artikel 2 punt 1, van Richtlijn 90/314 worden aangemerkt, indien de combinatie van toeristische diensten die tegen een vaste prijs worden verkocht twee van de drie in deze bepaling genoemde diensten omvat, namelijk vervoer, logies en niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken, en, in de tweede plaats, deze prestatie een periode van meer dan 24 uur beslaat of een overnachting omvat (HvJ EU 30 april 2002, C-400/00).
2.13.
Uit de in de vorige volzin genoemde uitspraak volgt dat een situatie mogelijk is waarbij een pakket door een reisbureau is samengesteld uit drie of meer diensten van twee of meer reisondernemingen. In deze uitspraak concludeerde het Hof dat onder het begrip ‘pakketreis’ ook valt wat men noemt ‘dynamic packaging’, een reis die een reisbureau op verzoek en overeenkomstig de specificaties van een consument of een beperkte groep consumenten organiseert, bestaande uit verschillende, door andere reisorganisaties aangeboden, diensten (zie ook Hoge Raad 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8510). Deze situatie doet zich in voorliggend geval ook voor. [eiser] c.s. heeft via de website Expedia.nl een pakket gekocht waarin vervoer en verblijf door twee verschillende aanbieders werden aangeboden, voor één en dezelfde prijs. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden, waarbij deze prestatie een periode van meer dan
24 uur beslaat of een overnachting omvat.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat de uitzondering zoals genoemd in artikel 17 lid 3 Brussel I bis -Verordening niet van toepassing is, waardoor [eiser] c.s. - ingevolge artikel 18 Brussel I bis -Verordening - zijn rechtsvordering kan instellen voor het gerecht van de plaats waar hij woonplaats heeft. Dit betekent dat de incidentele vordering van Iberia zal worden afgewezen.
2.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Iberia veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten in het incident aan de zijde van [eiser] c.s. tot heden begroot op:
salaris gemachtigde € 500,00 (2 punten x € 250,00)
totaal € 500,00

3.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt Iberia in de proceskosten in het incident, aan de zijde van [eiser] c.s. tot op heden begroot op € 500,00,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 3 augustus 2016 voor conclusie van repliek.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmic en in het openbaar uitgesproken.
type: DO