ECLI:NL:RBLIM:2016:6149

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
03/700102-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na doodslag door moeder op haar zoontje

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige vrouw, die werd beschuldigd van de doodslag op haar 7-jarige zoontje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op 1 maart 2015 haar zoontje met opzet heeft gewurgd, maar dat zij ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een maatregel opgelegd voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor de vader van het slachtoffer afgewezen. De zaak kwam aan het licht na een melding van de politie, waarbij de verdachte in paniek verklaarde dat zij haar zoon had gedood omdat zij dacht dat hij in gevaar was. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de deskundigen in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar van een gemoedsopwelling door een psychotische ervaring. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen over de geestelijke toestand van de verdachte overgenomen, die bevestigden dat zij leed aan een schizo-affectieve stoornis. De rechtbank heeft de emotionele impact van de daad op de nabestaanden erkend, maar kon geen straf opleggen vanwege de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700102-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
gedetineerd in Zwolle PPC te Zwolle.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.W. Oehlen, advocaat kantoorhoudende te Beek.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 juli 2016. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De slachtoffers [nabestaande 1] en [nabestaande 2] hebben gebruik gemaakt van hun spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte [slachtoffer] heeft vermoord dan wel heeft gedood.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat naar het oordeel van de officier van justitie geen sprake is van voorbedachte rade. Er is immers sprake van een plotseling opgekomen gemoedstoestand en geen vooropgezet plan waarover zij heeft nagedacht. De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de officier van justitie heeft verdachte opzettelijk in een opwelling haar zoon gedood. De officier van justitie heeft haar oordeel gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen op pagina 33 van het procesdossier (de politie hoort verdachte tegen haar vader zeggen dat zij [slachtoffer] heeft gewurgd omdat zij dacht dat haar vader dood was), het ‘proces-verbaal van bevindingen aantreffen lijk’, het sectierapport, de getuigenverklaringen over haar gemoedstoestand van [getuige 1] , [nabestaande 2] , [getuige 2] en [getuige 3] en de verklaringen die verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ook op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op het moment dat zij via de radio te horen kreeg dat ‘de Israëliërs’ haar en haar zoon kwamen halen om hen te martelen en te doden, werd bevangen door hevige paniek en doodsangst. Verdachte is op dat moment meteen naar de slaapkamer gelopen waar [slachtoffer] lag te slapen en heeft hem vervolgens gedood. Uit het verloop van deze feitelijke handelingen die elkaar binnen zeer korte tijd hebben opgevolgd kan volgens de raadsvrouw worden afgeleid dat het handelen van verdachte voortkwam uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en niet uit een tevoren door haar genomen besluit. Verdachte heeft geen gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van haar daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Naar het oordeel van de raadsvrouw is dientengevolge geen sprake van voorbedachte raad.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op zondag 1 maart 2015 bevond zich op een spoorwegviaduct boven de provinciale weg N281 te Heerlen een vrouw die voornemens was zichzelf van het leven te beroven door van het viaduct af te springen. Deze vrouw bleek later de verdachte te zijn. Op verzoek van de politie kwam de vader van verdachte ter plaatse. Op het moment dat verdachte haar vader waarnam liep zij op hem en een aanwezige politieambtenaar af. De vader van verdachte vroeg waar haar zoon [slachtoffer] was, waarop verdachte verklaarde:
‘Ik heb [slachtoffer] gedood, ik heb hem gewurgd omdat ik dacht dat jij dood was. Ik dacht dat ze jou vermoord hadden in Israël en dat ze nu achter ons aankwamen. Ik heb hem vermoord zodat hij in ieder geval veilig was en dat ze niet aan hem zouden kunnen komen’. Toen de vader van verdachte vroeg waar ze dit had gedaan, verklaarde verdachte:
‘Thuis. Ik heb het thuis gedaan. Hij lag in zijn bed, hij was in paniek, hij stribbelde tegen.’De aanwezige politieambtenaar heeft om 9.50 uur onmiddellijk een politiepatrouille naar het huisadres van verdachte gestuurd. [2]
Om 10.05 uur zijn verbalisanten de woning van verdachte binnen gegaan. Zij zagen in een slaapkamer een jongetje liggen. De verbalisant [verbalisant] zag dat hij niet meer in leven was. [3]
Omstreeks 10.15 uur kwam het ambulancepersoneel bij de woning. Zij stelden vast dat het jongetje was overleden. [4]
[getuige 4] herkende het kind als zijnde [slachtoffer] , geboren te Heerlen op [geboortedatum 2] . [5]
Het lichaam van [slachtoffer] is overgebracht naar het Academisch Ziekenhuis te Maastricht overgebracht. [6] Daar heeft forensisch arts M. van den Bongard een lijkschouw verricht. [7] Omdat hij overlijden door een niet-natuurlijke dood constateerde, vond daarna sectie op het lichaam plaats door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe. [8]
Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, werkzaam als deskundige bij het NFI, kwam tot de conclusie dat het intreden van de dood goed kan worden verklaard door verstikking ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend, (om)snoerend geweld op de hals/nek/hoog aan de borstkas. Van een andere doodsoorzaak of bijdrage aan het overlijden is vooralsnog niet gebleken. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op zaterdag 28 februari 2015 op de radio hoorde dat Israëliërs haar vader hadden gemarteld, vermoord en vervolgens met een gehaktmolen tot een hamburger hadden vermalen. Dit bericht op de radio was rechtstreeks aan verdachte gericht. Op zondagochtend 1 maart 2015 hoorde verdachte via de radio een stem die zei dat dezelfde mensen die haar vader zouden hebben vermoord, zijnde Israëliërs en satanisten, binnen een uur haar en [slachtoffer] zouden komen halen. Zij en [slachtoffer] zouden dan ook worden gemarteld en vermoord. Verdachte werd bang, ervaarde angst en raakte in paniek. Verdachte liep direct van de woonkamer waar de radio stond, naar de slaapkamer waar [slachtoffer] lag te slapen. Deze ruimtes grenzen aan elkaar. Haar enige gedachte op dat moment was dat ze er voor [slachtoffer] en voor zichzelf een einde aan moest maken, voordat de Israëliërs en satanisten hen zouden komen halen. Met het doel [slachtoffer] te doden is verdachte naar de slaapkamer gelopen. Verdachte heeft geen moment getwijfeld, er was geen andere mogelijkheid in haar ogen dan het doden van [slachtoffer] . Het doden van [slachtoffer] was voortdurend in haar gedachten. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens verwurgd met haar handen om zijn nek. [10]
De beoordeling van de bewijsmiddelen
Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, in combinatie met het genoemde sectierapport en de processen-verbaal die hiervoor zijn aangehaald, leidt de rechtbank af dat verdachte haar zoon, [slachtoffer] , op 1 maart 2015 in haar woning te Heerlen opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank acht op basis van de bevindingen van de patholoog in samenhang met de verklaring van verdachte, uitgesloten dat [slachtoffer] ten gevolge van een andere oorzaak is overleden.
Voorbedachte raad?
De vraag die voor de bewezenverklaring antwoord behoeft is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Aan het bewijs van voorbedachte raad worden door de Hoge Raad steeds strengere eisen gesteld. Zo overwoog de Hoge Raad dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij of zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij of zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. [11]
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte, op het moment dat zij op de radio hoorde dat ‘de Israëliërs en satanisten’ haar en [slachtoffer] zouden komen halen om hen te martelen en te doden, werd bevangen door hevige angst en paniek. Verdachte is op dat moment onmiddellijk naar de slaapkamer gegaan alwaar [slachtoffer] lag te slapen, denkend dat zij er voor hem en voor haarzelf een eind aan moest maken, en heeft hem verwurgd. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van verdachte kan worden geconcludeerd dat bij verdachte sprake was van een dermate hevige angst en paniek dat dit aan kalm beraad en rustig overleg in de weg stond. De rechtbank is daarom tot de conclusie gekomen dat niet is komen vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door haar genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan enige gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte zal dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu verdachte het opzet had op het intreden van de dood bij [slachtoffer] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
op 1 maart 2015 in de gemeente Heerlen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde Daniëls te verwurgen, ten gevolge waarvan die Daniëls is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank zal vervolgens de vraag beantwoorden of verdachte ook strafbaar verantwoordelijk is voor haar daad.
Nadat verdachte in voorlopige hechtenis was genomen, is zij door diverse deskundigen onderzocht. In eerste instantie konden een psycholoog en een psychiater niet tot een advies aan de rechtbank komen. Om toch een advies te verkrijgen over verdachte heeft de rechtbank bevolen haar te laten onderzoek in het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum.
De GZ-psycholoog T.W. van de Kant en psychiater T. den Boer, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, hebben over de geestvermogens van de verdachte op 29 april 2016 een rapport uitgebracht, waarin zij antwoord geven op vragen over de toerekeningsvatbaarheid. Deze deskundigen hebben verdachte gedurende zeven weken geobserveerd en haar vanuit verschillende disciplines onderzocht. Op basis van alle informatie die is verzameld, hebben de deskundigen nu wel een helder zicht op de psychische problematiek van verdachte verkregen. De deskundigen beantwoorden de vraag of verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens bevestigend. Classificerend is volgens de deskundigen bij verdachte sprake van een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type, terwijl daarnaast sprake is van cannabisafhankelijkheid.
Indien iemand wegens een ziekelijke stoornis een strafbaar feit begaat, kan deze daad toch aan hem worden toegerekend indien deze zich verwijtbaar in de toestand van die stoornis heeft gebracht. Dit wordt wel ‘culpa in causa’ genoemd. Bij verdachte moet daarom worden onderzocht of zij door het cannabisgebruik tot een psychose is gekomen waarin zij haar zoontje heeft gedood.
Uit het toxicologisch onderzoek, verricht door het NFI op 2 april 2015, blijkt dat in het op
1 maart 2015 bij verdachte afgenomen lichaamsmateriaal onder meer THC is aangetroffen. THC is de werkzame stof in cannabis. Uit het procesdossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte op regelmatige basis cannabis rookte.
De deskundige Van de Kant stelt echter vast dat bij verdachte een jaar na haar daad nog steeds sprake is van een psychotisch toestandsbeeld en dat bij een langdurige onthouding van cannabis sprake blijft van waanbelevingen. Hieraan moet de conclusie worden verbonden dat het cannabisgebruik niet bepalend is geweest.
Hoe kwam verdachte nu tot haar daad?
De deskundigen constateren dat er een toename was van signalen vanuit verschillende instanties dat het niet goed ging met verdachte en met haar zoon. Terugkijkend kan een periode van toenemende instabiliteit worden gezien vanaf september 2014. Signalen van onder meer de school van haar zoontje, van familie, van de buurt en van Bureau Jeugdzorg komen naar voren in het dossier van GGZ. Uit alles blijkt dat het niet lukte om verdachte ‘in zorg te krijgen’ wegens haar zorg mijdende houding.
In deze situatie werd verdachte toenemend psychotisch en kreeg zij - in haar woorden - een boodschap via de radio, dat de moordenaars van haar vader nu haar en haar zoontje kwamen halen. Zij voelde een hevige angst voor een gewelddadige dood voor zowel betrokkene als haar zoontje, een dood waar zij niet aan kon ontsnappen, terwijl de tijd beperkt was. In deze situatie was verdachte niet meer in staat hulp in te roepen.
De deskundigen beschouwen wat vervolgens gebeurde als een verlengstuk van een suïcidepoging, die haar oorsprong vindt in een ongebreidelde angst als gevolg van psychotische belevingen. Voor de deskundigen leidt dit tot de conclusie dat het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde en daarna volledig in het teken stond van een ernstig verstoorde realiteitsbeleving met hevige doodsangst tot gevolg. Om die reden adviseren de deskundigen verdachte voor het tenlastegelegde feit ontoerekeningsvatbaar te achten.
Met de officier van justitie en de verdediging neemt de rechtbank de conclusies van de deskundigen T.W. van de Kant en T. den Boer over en maakt deze tot de hare. In hun rapportages hebben zij naar het oordeel van de rechtbank helder en uitvoerig gemotiveerd en overtuigend uiteengezet hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies, met de officier van justitie en de raadsvrouw, tot de conclusie dat gedragskeuzen en gedragingen volledig kunnen worden verklaard uit de ziekte van verdachte en zij daarom volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het aan haar tenlastegelegde Deze ziekte is niet het gevolg is van het gebruik van cannabis. De verdachte is derhalve niet strafbaar en zij zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De maatregel

6.1
Inleiding
Verdachte was dol op haar 7-jarig zoontje [slachtoffer] , maar toch heeft zij hem omgebracht door hem te wurgen. [slachtoffer] wordt door de mensen in zijn omgeving omschreven als een vrolijk, lief en zorgzaam kind. Het overlijden van [slachtoffer] heeft niet alleen leed en verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden en anderen uit zijn omgeving, maar ook de samenleving is door het gepleegde feit ernstig geschokt. Wanneer een jong kind het leven wordt ontnomen door zijn eigen moeder heeft dit een grote impact op de samenleving. Dit geldt te meer als deze moeder al lange tijd psychisch ziek is en veel mensen in haar omgeving, bijvoorbeeld haar familie en haar buren, vonden dat zij voor haar ziekte behandeld moest worden. Helemaal wrang is dat hulpverleners zich vanwege de verslechterende psychische toestand van verdachte grote zorgen maakten om de veiligheid van [slachtoffer] , maar er ondanks hun verwoede pogingen om in te grijpen niet op tijd in zijn geslaagd om hem te beschermen.
De rechtbank beseft dat deze zaak alleen verliezers kent en dat de behandeling van deze zaak het gemis en verdriet bij de mensen die [slachtoffer] na stonden niet zal wegnemen. De vader van [slachtoffer] heeft zijn zoon verloren. Uit zijn slachtofferverklaring blijkt dat het verlies van zijn zoon hem ongelooflijk veel pijn en verdriet heeft gedaan en nog steeds doet. De grootouders van [slachtoffer] hebben eveneens veel verdriet om het verlies van hun kleinzoon [slachtoffer] , zoals bleek uit de emotionele slachtofferverklaring die de vader van verdachte aflegde tijdens de zitting. In deze verklaring benadrukte de vader van verdachte dat het niet alleen verdriet om het verlies van [slachtoffer] is, maar ook verdriet om verdachte en gevoelens van onmacht dat het niet gelukt is, ondanks de verwoede pogingen goede hulp voor verdachte te krijgen.
Verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat haar overtuiging dat haar zoontje gevaar liep en zij hem moest behoeden voor marteling, niet meer was dan een waanidee.
Wat is in deze zaak een passende sanctie?
Ons wetboek van strafrecht heeft als uitgangspunt: ‘geen straf zonder schuld’. Uitgaande van de volledige ontoerekeningsvatbaarheid en het daardoor ontbreken van schuld kan de rechtbank op basis van de wet geen straf aan verdachte opleggen. Wel kan de rechtbank aan verdachte een maatregel opleggen. De wet biedt in dat geval twee mogelijkheden, te weten de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar en de oplegging van de al dan niet voorwaardelijke maatregel van terbeschikkingstelling (hierna te noemen: TBS). De maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is beperkt tot een jaar, maar na dat jaar kan de civiele rechter op verzoek van de officier van justitie een machtiging tot voortgezet verblijf verlenen. De plaatsing is onder meer mogelijk als verdachte gevaarlijk is voor zichzelf. De maatregel van TBS kan in dat geval niet worden opgelegd. Deze maatregel kan alleen worden opgelegd bij ernstige misdrijven en wanneer een verdachte (ook) een gevaar oplevert voor anderen. De maatregel geldt voor twee jaar kan steeds worden verlengd door de strafrechter.
6.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op grond van de conclusies van de deskundigen op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De deskundigen adviseren niet de oplegging van de maatregel van TBS, omdat het herhalingsgevaar voor het plegen van agressieve delicten miniem is. Omdat er dus geen gevaar is voor herhaling laat de wet alleen toe de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar te vorderen. Na dat jaar kan de officier van justitie verlenging van de opname vorderen
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft bepleit verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. Er is geen grondslag om aan verdachte de maatregel van TBS op te leggen, omdat dat voor de veiligheid van de maatschappij niet nodig is. Zij vormt hooguit een gevaar voor zichzelf. De raadsvrouw heeft verzocht om in het vonnis als aanwijzing op te nemen dat verdachte bij voorkeur wordt geplaatst in De Woenselse Poort te Eindhoven en om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, heeft de rechtbank in verband met de te op te leggen maatregel acht geslagen op het reeds genoemde rapport van T.W. van de Kant en T. den Boer. De rechtbank acht vooral de volgende passages van belang:
“Een patroon van agressie jegens anderen wordt niet gezien en kan ook voor de toekomst niet onderbouwd worden. Wel wordt het risico op suïcide, zowel vanuit een eventuele nieuwe beangstigende psychotische ervaring, maar meer nog als gevolg van de huidige situatie, zeer groot geacht, zodra verdachte zich niet langer binnen een beschermende omgeving bevindt.”
“Gebruikmakend van gestructureerde risicotaxatie, wordt de kans op recidive van een vergelijkbaar agressief delict als laag ingeschat op de korte en middellange termijn. Op langere termijn zou het risico onder vergelijkbare omstandigheden kunnen toenemen tot matig.”
“Behandeling is tot op heden onvoldoende van de grond gekomen, mede door de zorg mijdende houding van betrokkene en haar presentatie, die de ernst van de aandoening maskeert. Het risico op suïcide wordt door onderzoekers levensgroot geacht, terwijl de oorsprong van dit risico (deels) gelegen is in de ernstige psychotische verstoring, in combinatie met de affectieve ontregeling die steeds weer optreedt. Adequate behandeling behelst een passend en stabiel medicamenteus beleid, waarin zowel de psychotische kwetsbaarheid als de stemmingsinstabiliteit als focus genomen wordt. Daarnaast is ondersteuning op meerdere gebieden noodzakelijk. Verdachte kan (nu) niet in staat worden geacht haar leven zelfstandig vorm te geven. Gebrek aan ziektebesef en –inzicht leiden tot zorgmijding, terwijl behandeling noodzakelijk is om het geschetste risico te verminderen en verbetering van het toestandsbeeld te bewerkstelligen. Onderzoekers taxeren het risico op herhaling niet zodanig dat de maatregel terbeschikkingstelling passend zou zijn. Het risico richt zich immers met name op verdachte zelf, terwijl argumenten om een ernstig risico voor een agressief delict waarin een derde betrokken wordt, klein geacht wordt. Daarnaast is verdachte niet eerder (langdurig) verplicht behandeld voor de nu geconstateerde problematiek, terwijl bekend is dat verdachte in tijden waarin zij consequent anti psychotische medicatie innam, aanmerkelijk stabiel functioneerde. Een behandeling zoals geschetst, zou plaats kunnen vinden in een psychiatrisch ziekenhuis, zoals bijvoorbeeld De Woenselse Poort te Eindhoven, alwaar meerdere vrouwen behandeld worden die een gelijkaardige geschiedenis met zich meedragen.”
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat aan verdachte slechts een maatregel kan worden opgelegd te weten: plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar óf de oplegging van de al dan niet voorwaardelijke maatregel van TBS.
De meest vergaande maatregel, de maatregel van TBS, kan slechts worden opgelegd wanneer een verdachte een gevaar oplevert voor anderen. Naar het oordeel van de deskundigen richt het recidiverisico zich met name op verdachte zelf en niet op anderen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om tot een andere conclusie te komen. Dit betekent dat aan verdachte de maatregel van TBS niet kan worden opgelegd.
Op grond van de inhoud van het bovengenoemde rapport en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar is voor zichzelf en dat zij is aangewezen op een gedwongen behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank zal dan ook de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bevelen.
De rechtbank hecht grote waarde aan het advies van de deskundigen dat de behandeling van verdachte, zal gaan plaatsvinden in De Woenselse Poort te Eindhoven, waar meerdere vrouwen worden behandeld die een gelijkaardige geschiedenis met zich meedragen. Wanneer plaatsing in dit psychiatrisch ziekenhuis niet mogelijk is, acht de rechtbank het van groot belang dat de behandeling van verdachte zal plaatsvinden in een psychiatrisch ziekenhuis waar ook sprake is van meerdere vrouwen worden behandeld die een gelijkaardige geschiedenis met zich meedragen. Gelet op de inhoud van de rapportages en het gegeven dat de duur van de maatregel zijn aanvang neemt op het moment dat onderhavige uitspraak onherroepelijk wordt, acht de rechtbank het wenselijk dat de behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk na deze uitspraak zal aanvangen. De rechtbank heeft echter geen wettelijke bevoegdheden het verzoek van de verdediging te honoreren.
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande en conform het advies van beide gedragsdeskundigen, gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de duur van een jaar.
De rechtbank vindt het belangrijk dat de behandeling zo snel mogelijk kan starten. Verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis vanwege de ernst en het schokkende karakter van het feit. Zij heeft ten tijde van deze uitspraak al ruim een jaar en vier maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. Deze dagen zullen bij de uitvoering van de maatregel niet in mindering worden gebracht. Tot dat zij feitelijk in een kliniek wordt geplaatst, blijft de voorlopige hechtenis voortduren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
Inleiding
Het tragische overlijden van [slachtoffer] heeft diepe wonden achtergelaten bij de nabestaanden. Maar naast deze emotionele schade is er door toedoen van verdachte ook financiële schade. De nabestaanden kunnen de rechtbank vragen om te bepalen dat verdachte deze schade vergoedt.
Het wettelijk kader voor de vordering tot schadevergoeding door een nabestaande bestaat uit artikel 51f, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 51f bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit of zijn nabestaande, zich als benadeeld partij kan voegen. Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van de schade die gevorderd kan worden door de nabestaande. Het gaat dan in ieder geval om de kosten van lijkbezorging. Daarnaast zijn kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade in beginsel voor toewijzing vatbaar.
7.2
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [nabestaande 1] , nabestaande van [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 10.164,07 ter zake van de volgende materiële schade, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel:
uitvaartkosten € 5.792,28
grafrecht € 1.056,40
grafsteen € 2.468,40
kleding [slachtoffer] € 70,95
kleding begrafenis € 400,00
telefoonkosten € 75,00
bloemen graf € 100,00
reiskosten € 201,04
Voorts verzoekt de benadeelde partij de vergoeding van zijn proceskosten (advocaatkosten) ter hoogte van € 3.025,00.
7.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de gehele toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gevorderd. Naar het oordeel van de officier van justitie is de vordering wat betreft de schade voldoende onderbouwd en toegelicht en is deze voor integrale toewijzing gereed. Voorts heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd en dienen te worden afgewezen.
7.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de posten ‘uitvaartkosten’ en ‘grafrecht’ gesteld dat de gemeente Heerlen de uitvaartkosten en het grafrecht geheel of gedeeltelijk heeft betaald. Dit zou recent door de heer [medewerker gemeente] van de gemeente Heerlen aan de vader van verdachte zijn bevestigd. Nu niet inzichtelijk is gemaakt welke kosten door wie zijn gedragen, verzoekt de raadsvrouw deze posten niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de post ‘grafsteen’ heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, gelet op de slechte financiële situatie van zowel de benadeelde partij als verdachte, de kosten voor de grafsteen buitensporig hoog zijn. De raadsvrouw acht het redelijk de vordering toe te wijzen tot een bedrag ter hoogte van € 500,-.
Ten aanzien van de posten ‘kleding [slachtoffer] ’ en ‘kleding begrafenis’ heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de eerste kostenpost niet als rechtstreekse schade van het strafbare feit kan worden aangemerkt en dat de tweede post onvoldoende is onderbouwd, met als gevolg dat de benadeelde partij voor deze kostenposten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de post ‘telefoonkosten’ stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de telefoonkosten die gemaakt zijn om de vordering op te stellen voor toewijzing vatbaar zijn. Nu de telefoonkosten niet zijn gespecificeerd verzoekt de raadsvrouw primair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw het gevorderde bedrag te matigen.
Ten aanzien van de post ‘bloemen graf’ heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de wet geen basis biedt voor toewijzing van deze kosten en verzoekt de vordering op dit punt af te wijzen.
Ten aanzien van de post ‘reiskosten’ heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de reiskosten gemaakt in het kader van het verkrijgen van voldoening van schade voor toewijzing vatbaar zijn, maar dan wel onder de noemer van proceskosten. Ten aanzien van de overige gevorderde reiskosten stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat dit deel van de vordering dient te worden afgewezen, nu de wet geen basis biedt voor toewijzing.
Ten aanzien van de proceskosten is de raadsvrouw primair van oordeel dat deze post dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De benadeelde partij had kosteloos kunnen kiezen voor een gespecialiseerde slachtofferadvocaat. Nu de benadeelde partij hier geen gebruik van heeft gemaakt, zijn dit kosten die uit zijn eigen keuze voortvloeien en dientengevolge niet kunnen worden afgewenteld op verdachte.
Subsidiair is de raadsvrouw van oordeel dat wanneer deze post voor toewijzing in aanmerking komt aansluiting dient te worden gezocht bij het ‘Liquidatietarief kanton’.
7.5
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij als volgt.
Toewijzing
Ten aanzien van de posten ‘grafsteen’ en ‘kleding [slachtoffer] ’ overweegt de rechtbank dat vast staat dat de nabestaande door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden welke schade tevens valt binnen het kader van artikel 6:108 BW. De schadeposten zijn bovendien voldoende onderbouwd. De rechtbank merkt in dit verband verder op dat zij de hoogte van de kosten voor de grafsteen en de aanschaf van kleding voor [slachtoffer] in overeenstemming acht met de omstandigheden, te weten de grote publieke belangstelling voor de tragische dood van [slachtoffer] . Deze posten zullen dan ook worden toegewezen, onder vermeerdering van de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De gevorderde reiskosten zullen worden uitgesplitst in materiële kosten (in het overzicht van de gemaakte reiskosten de punten 1 tot en met 5 en 9) en proceskosten (bezoek officier van justitie, advocaat en rechtbank, opgenomen onder de punten 6, 7 en 8).
Alleen de kosten die in rechtstreeks verband staan met het begraven van [slachtoffer] komen voor vergoeding aanmerking. De reiskosten onder de posten 1 (reiskosten voor begrafenis) en 3 (reiskosten uitvaartcentrum) voldoen aan dit criterium en zullen worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Afwijzing
‘Reiskosten’. Nu alleen de kosten die in rechtstreeks verband staan met het begraven van de [slachtoffer] voor vergoeding in aanmerking komen zal de rechtbank de reiskosten onder de posten 2 (vijf reizen naar Landgraaf in verband met het uitkiezen van een grafsteen), 4 (reiskosten voor de herdenkingsdienst), 5 (reiskosten voor het ophalen van familie in Düsseldorf) en 9 (reiskosten vanwege gesprekken met psycholoog en psychiater) afwijzen, nu deze posten niet voldoen aan dit criterium.
De posten ‘kleding begrafenis’ en de in 2016 gemaakte kosten voor ‘bloemen graf’ kunnen niet als rechtstreekse schade van het strafbare feit worden aangemerkt en zullen daarom worden afgewezen.
Niet-ontvankelijk
‘Uitvaartkosten’ en ‘grafrecht’. De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de hoogte van de posten ‘uitvaartkosten’ en ‘grafrecht’ gemotiveerd verweer gevoerd, terwijl de gemachtigde van de benadeelde partij ter terechtzitting de twijfel niet kon wegnemen. Het is de rechtbank niet mogelijk gebleken vast te stellen of sprake is van een schade beperkende factor, inhoudende dat de gemeente Heerlen de uitvaartkosten en het grafrecht geheel of gedeeltelijk heeft betaald, met als gevolg dat de benadeelde partij voor deze posten niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
‘Telefoonkosten’. Ten aanzien van de post ‘telefoonkosten’ is de rechtbank van oordeel dat de telefoonkosten die gemaakt zijn om de vordering op te stellen en zodoende de schade vergoed te krijgen, voor toewijzing vatbaar zijn. Overige telefoonkosten zijn niet voor toewijzing vatbaar. Nu de telefoonkosten verder niet zijn gespecificeerd en het een aanzienlijk bedrag betreft, acht de rechtbank de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij voor deze post niet-ontvankelijk verklaren. Ook al heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting de rechtbank verzocht ter zake deze post gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid, het is voor de rechtbank op geen enkele wijze mogelijk de hoogte van deze schadepost te schatten.
Gevorderde proceskosten
De benadeelde partij heeft reiskosten gemaakt voor het bezoeken van de officier van justitie, de raadsman en het bijwonen van zittingen in deze zaak. Deze kosten zijn gemaakt in het kader van het verkrijgen van voldoening van schade en zijn voor toewijzing vatbaar als zijnde proceskosten.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten (advocaatkosten) overweegt de rechtbank als volgt. Een slachtoffer of nabestaande van een zwaar gewelds- of zedenmisdrijf komt in aanmerking voor gratis rechtsbijstand. Dit betekent dat de benadeelde partij zich kosteloos had kunnen wenden tot een gespecialiseerde slachtofferadvocaat. De benadeelde partij heeft zelf de keuze gemaakt af te zien van deze gratis rechtsbijstand en zich tot een andere advocaat te wenden. De rechtbank is van oordeel dat de kosten die uit deze keuze van de benadeelde partij voortvloeien, niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal het verzoek tot vergoeding van de proceskosten dan ook afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte
vrijvan het
primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte
  • ontslaatverdachte
    van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van
een jaar;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijstde vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] , p/a mr. K.D.M. Schepers, Postbus 670, 6130 AR te Sittard,
    toetot een bedrag ter hoogte van
    € 2.570,71(zegge: tweeduizendvijfhonderdzeventig euro en eenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2015 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
  • wijst afde vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de posten ‘kleding begrafenis’, ‘bloemen graf’, en ‘reiskosten’ onder de punten 2, 4, 5 en 9 en de overig gevorderde proceskosten;
  • verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de posten ‘uitvaartkosten’, ‘grafrecht’ en ‘telefoonkosten’
  • legt aan verdachte op de
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [nabestaande 1] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en
mr. P. van Blaricum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juli 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 1 maart 2015 in de gemeente Heerlen [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door
voornoemde Daniëls te verwurgen, in elk geval zodanig uitwendig mechanisch
(samen)drukkend, (om)snoerend geweld op de nek en/of hals en/of hoog aan de
borstkas van die Daniëls heeft uitgeoefend, tengevolge waarvan die Daniëls is
overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 1 maart 2015 in de gemeente Heerlen [slachtoffer]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde Daniëls te verwurgen,
in elk geval zodanig uitwendig mechanisch (samen)drukkend, (om)snoerend geweld
op de nek en/of hals en/of hoog aan de borstkas van die Daniëls heeft
uitgeoefend, tengevolge waarvan die Daniëls is overleden.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad, proces-verbaalnummer 2015038885, gesloten d.d. 23 juni 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 565.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2015, pagina 33.
3.Proces-verbaal van bevindingen aantreffen lijk d.d. 1 maart 2015, pagina 34.
4.Proces-verbaal van bevindingen aantreffen lijk d.d. 1 maart 2015, pagina 35.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2015, pagina 300.
6.Proces-verbaal eerste optreden PD en berging slachtoffer d.d. 8 april 2015, pagina 188.
7.Proces-verbaal lijkschouw en radiologisch onderzoek d.d. 3 maart 2015, pagina’s 209 tot en met 211 en de bijlage ‘Verslag forensisch arts van de lijkschouw’ op de pagina’s 234 tot en met 238.
8.Proces-verbaal gerechtelijke sectie d.d. 6 maart 2015, pagina’s 239 en 240.
9.Rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 27 mei 2015, pagina’s 54 tot en met 71.
10.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 7 juli 2016.