ECLI:NL:RBLIM:2016:6129

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB-14_3028u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoek met betrekking tot leaseauto's

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 14 juli 2016, is een beroep tegen een besluit van de Dienst Wegverkeer (RDW) behandeld. Eiser had op 17 juni 2014 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten met betrekking tot leaseauto's die beschikbaar waren voor het managementteam en de directie van BBL. Het primaire besluit van 18 juli 2014 ging in op dit verzoek, maar voldeed niet volledig aan de eisen van eiser, wat leidde tot een bezwaar dat ongegrond werd verklaard in het bestreden besluit van 23 september 2014. Eiser en zijn gemachtigde verschenen niet ter zitting op 6 juni 2016, waardoor de rechtbank het beroep op basis van de ingediende stukken moest beoordelen.

De rechtbank constateerde dat eiser in totaal eenentwintig Wob-verzoeken had ingediend, wat vragen opriep over de oprechtheid van zijn verzoeken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van misbruik van recht, omdat eiser en zijn gemachtigde de Wob-procedure gebruikten voor andere doeleinden dan waarvoor deze was bedoeld. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet was ingediend met het doel om daadwerkelijk kennis te nemen van de gevraagde informatie, maar eerder om procedures te genereren. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de bevoegdheid om beroep in te stellen misbruikt was.

De rechtbank benadrukte dat de handelwijze van eiser en zijn gemachtigde, waaronder het indienen van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, bijdroeg aan de vertraging van de procedure en dat er geen deugdelijke redenen waren voor hun afwezigheid op de zitting. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/3028

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
en

de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW), verweerder.

(gemachtigde: mr. M.A. Groenewoud)

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 17 juni 2014.
Bij besluit van 23 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit gericht bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is het onderhavige beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 17 juni 2014 heeft eiser de RDW verzocht om openbaar te maken en aan hem toe te zenden afschriften van alle documenten waaruit gedetailleerd blijkt de (lease)auto’s die voor het management team als ook voor de directie beschikbaar zijn gesteld over het jaar 2013 tot en met heden. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek ingewilligd en aan eiser een overzicht verstrekt: “Leaseauto’s in 2013”.
3. Omdat niet geheel aan het verzoek tegemoet is gekomen, heeft gemachtigde tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Gemachtigde geeft aan dat eiser niet heeft gevraagd om een overzicht, maar om alle documenten waaruit in detail blijkt over welke leaseauto’s wordt beschikt. Hij stelt dat het eiser om gedetailleerd inzicht op documentniveau gaat, zoals bijvoorbeeld leaseovereenkomsten. Eiser mist essentiële informatie; uit het overzicht blijkt het bouwjaar niet en evenmin de kosten die het wagenpark voor de organisatie met zich brengt. Ook heeft verweerder geen informatie verstrekt over 2014. Gemachtigde betoogt dat gelet op het voorgaande het primaire besluit onzorgvuldig is voorbereid.
4. In het in beroep bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat in het primaire besluit uitdrukkelijk is opgemerkt dat het overzicht ziet op leaseauto’s over het jaar 2013 tot de datum van het besluit en dat eiser er dus genoegzaam vanuit kon gaan dat het overzicht betrekking had op de leaseauto’s die ter beschikking zijn gesteld tot de datum van het besluit.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat met het verstrekken van het overzicht aan het verzoek is voldaan. De inhoud van het verzoek was voor verweerder duidelijk: de ter beschikking gestelde leaseauto’s. Het verzoek was volgens verweerder niet voor nauwere of ruimere interpretatie vatbaar. Verweerder heeft aangegeven dat hij het verzoek geïnterpreteerd heeft zoals eiser het geformuleerd heeft.
Met het overzicht wordt volgens verweerder aan het verzoek voldaan. Het overzicht bestond al en is naar aanleiding van het verzoek openbaar gemaakt. Het document is niet opgesteld en ook niet aangepast. Er is geen sprake van het verstrekken van informatie in een andere vorm.
5. Gemachtigde betoogt in beroep (onder meer) dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is en onzorgvuldig is voorbereid. Verweerder had niet met enkel een overzicht kunnen volstaan, omdat verzocht is om alle documenten betrekking hebbende op de genoemde leaseauto’s en het niet anders kan zijn dan dat de in het overzicht vervatte informatie is ontleend aan andere documenten. Van een limitatief verzoek dat beperkt is tot gegevens over het merk en type was geen sprake. Gemachtigde stelt dat verweerder hem essentiële gegevens heeft onthouden. Zo ontbreken gegevens omtrent de uitvoering en accessoires van de auto’s, is onbekend van welke bouwjaar de auto’s zijn, wat verweerder aan kosten maakt voor dit wagenpark, de ingangsdata van alle leaseovereenkomsten en zo meer. Daarbij zag het overzicht alleen op 2013. Volgens eiser heeft verweerder het verzoek dan ook te beperkt opgevat.
Gemachtigde vindt niet relevant dat het overzicht ten tijde van het primaire besluit al bestond. Om dit document heeft eiser niet verzocht. Indien verweerder had willen weten hoe gedetailleerd eiser de gegevens wenste te ontvangen dan had hij hierover navraag kunnen doen.
Gemachtigde betoogt verder dat verweerder het primaire besluit heeft herroepen door in het bestreden besluit aan te geven dat het verstrekte overzicht ook ziet op 2014. Anders dan verweerder heeft aangegeven, blijkt dit volgens hem niet uit het primaire besluit. Het bezwaar had daarom gegrond moeten worden verklaard en het verzoek om proceskosten had verweerder moeten toewijzen.
Verweerder had in elk geval met het besluit op bezwaar de gevraagde informatie moeten verstrekken. Gemachtigde stelt dat verweerder geen deugdelijke reden heeft gegeven, noch is hem van een deugdelijke reden gebleken, voor het niet alsnog verstrekken van de gevraagde informatie. Ook daarom kan het bestreden besluit geen stand houden, aldus gemachtigde.
Oproeping
6. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder reden niet aan de verplichting te verschijnen heeft voldaan, komt het gevolg daarvan voor zijn risico.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaak hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf behandelde zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob. De bestuurlijke aangelegenheid waarop zijn verzoek betrekking heeft, heeft eiser omschreven als ‘de (lease)auto’s die voor het managementteam en de directie van BBL beschikbaar zijn gesteld in 2013 tot en met heden’. Eiser heeft verzocht om documenten waaruit de bestuurlijke aangelegenheid gedetailleerd blijkt.
Eiser heeft bij een aantal andere verweerders nagenoeg gelijkluidende verzoeken gedaan. In één van de andere gevallen heeft eiser, net als in dit geval, niet aangegeven wat de reden is van zijn verzoek. In andere gevallen heeft eiser gerefereerd aan zijn onderzoek. In één geval heeft eiser benadrukt dat gegevens als het bouwjaar van belang zijn voor zijn onderzoek, in een andere geval dat gegevens als het merk daarvoor van belang zijn.
Gemachtigde heeft in bezwaar aangegeven dat het verzoek ziet op informatie over leaseauto’s. Hij noemt het leasecontract als voorbeeld van een document dat onder het verzoek te verstaan is. Gemachtigde heeft daarbij gewezen op het gemis van gegevens over de kosten voor de organisatie en het bouwjaar.
In de hiervoor genoemde gevallen waarin eiser benadrukt heeft dat gegevens als het bouwjaar voor zijn onderzoek van belang zijn respectievelijk gegevens over het merk, heeft gemachtigde in bezwaar aangegeven dat het eiser bijvoorbeeld te doen is om de leaseovereenkomst. In het tweede geval heeft gemachtigde in het bezwaar- en beroepschrift aangegeven dat het gebruik van een dienstauto met chauffeur bezwaarlijk anders kan worden begrepen dan het ter beschikking stellen van een auto aan de directie van de betreffende verweerder.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.
Inmiddels zijn twee jaren verstreken nadat eiser het Wob-verzoek heeft ingediend. Eiser heeft tot op heden geen kennis genomen van de documenten waarvan hij beweert kennis te willen nemen. Eiser noch gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Een verklaring daarvoor hebben ze niet gegeven.
8. Naar aanleiding van de onder 7 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. . De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
9. Eiser heeft een aantal nagenoeg gelijkluidende verzoeken bij verschillende bestuursorganen ingediend, waarvan het onderhavige er één is. Eiser heeft in een aantal gevallen de nadruk gelegd op de in het bijzonder van belang zijnde informatie. In deze gevallen heeft eiser de nadruk op verschillende informatie gelegd. In diezelfde gevallen is in bezwaar de nadruk komen te liggen op niet eerder specifiek genoemde documenten, waaronder de leaseovereenkomst. In een ander geval heeft eiser zijn onderzoek niet vermeld en ook niet aangegeven welke informatie daarvoor in het bijzonder van belang is.
De verzoeken strekken niet in alle gevallen even ver. In dit geval en in elk geval nog één geval blijkt uit het bezwaarschrift dat eiser informatie wenst over de betreffende ‘leaseauto’s’, terwijl hij in een ander geval blijkens het bezwaarschrift op zoek is naar informatie over de ter beschikking gestelde auto’s.
Deze feiten hebben de rechtbank vragen doen rijzen over de achtergrond van het Wob-verzoek dat tot de onderhavige procedure heeft geleid en van de andere verzoeken.
Op grond van de genoemde feiten acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser de documenten heeft gevraagd in verband met een onderzoek. Op grond hiervan is ook niet aannemelijk dat het verzoek is ingediend met het door de Wob beoogde doel.
Grond daarvoor ziet de rechtbank eveneens in de formulering van het verzoek. Eiser heeft het verzoek kennelijk zo geformuleerd dat het tot vertraging van de besluitvorming zou kunnen leiden en/of besluiten zou kunnen opleveren die onnodig vatbaar zijn voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat eiser in dit geval beweert dat hij uit is op informatie over leaseauto’s, terwijl hij in een ander geval met eenzelfde verzoek beweert informatie te wensen over alle ter beschikking gestelde auto’s nadat verweerder onderzocht heeft welke informatie over leaseauto’s voorhanden is.
Nog een reden daarvoor vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in bezwaar en beroep heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een volledige heroverweging of inhoudelijke beoordeling van het beroep zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, maar ook in een aantal gevallen in beroep, eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In een enkel geval heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en dat daarover in beroep is geprocedeerd.
De omstandigheid dat eiser sinds het verzoek kennelijk zonder problemen twee jaar kon wachten op de onderhavige behandeling en eiser, noch gemachtigde de moeite hebben genomen ter zitting te verschijnen, terwijl eiser nog informatie mist waarvan hij beweerdelijk kennis wenst te nemen, doet verder afbreuk aan het kennelijk met het verzoek beoogde doel.
10. De hiervoor onder 9 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de andere verweerders ter zitting nog op recente informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.