ECLI:NL:RBLIM:2016:6100

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB-15_2191u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoek en niet-ontvankelijkheid van beroep

Op 14 juli 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Gemert, een beroep had ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw. Eiser had op 8 september 2014 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college had echter het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de identiteit van de bezwaarmaker niet tijdig kon worden vastgesteld. Eiser en zijn gemachtigde verschenen niet ter zitting, wat leidde tot vragen over hun procesgedrag en de relatie tussen hen.

De rechtbank concludeerde dat het Wob-verzoek vaag was geformuleerd en dat eiser en zijn gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hadden misbruikt. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet alleen onnodige vertraging veroorzaakte, maar ook dat het doel van de Wob in het geding was. Eiser had in totaal eenentwintig beroepen aanhangig gemaakt, die allemaal verband hielden met de Wob, en de rechtbank stelde vast dat er sprake was van kwade trouw. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het gebruik van de Wob niet in overeenstemming was met de bedoelingen van de wet.

De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en specifieke formulering van Wob-verzoeken en waarschuwt tegen het misbruik van wettelijke bevoegdheden. De rechtbank heeft de zaak openbaar uitgesproken en de beslissing is op 14 juli 2016 verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/2191

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, verweerder.
(gemachtigde: [naam])

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser van 8 september 2014 om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 26 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder op het tegen het primaire besluit gericht bezwaar beslist. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen het bestreden besluit is het onderhavige beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 8 september 2014 heeft eiser de gemeente Maasgouw verzocht om afschriften van alle documenten waaruit valt op te maken de door oud-bestuurders ontvangen en door de gemeente betaalde wachtgelden over de periode 1 januari 2014 tot en met heden. Daarbij heeft eiser verzocht een lijst met namen van oud-bestuurders die nog wachtgeld ontvangen of hebben ontvangen openbaar te maken. Eiser heeft zich beroepen op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
2. Bij brief van 10 september 2014 heeft verweerder eiser medegedeeld dat een Wob-verzoek sinds 1 augustus 2014 niet meer langs elektronische weg kan worden ingediend en heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld het verzoek per post in te dienen.
3. Bij brief van 15 september 2014 heeft eiser zijn verzoek per post ingediend.
4. Bij brief van 3 november 2014 heeft eiser verweerder medegedeeld dat hij nog geen besluit op zijn verzoek heeft ontvangen en dat hij verweerder verzoekt alsnog binnen twee weken een besluit op zijn verzoek te nemen.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een overzicht toegezonden van uitbetaalde wachtgeldbedragen voor de periode van januari tot en met oktober 2014. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat in de genoemde periode één oud-bestuurder wachtgeld heeft ontvangen. Verweerder heeft verder aangegeven dat persoonsgegevens betreffende de oud-bestuurder ter bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer zijn doorgehaald.
6. Omdat met het primaire besluit niet geheel aan het verzoek tegemoet is gekomen, heeft gemachtigde hiertegen bezwaar gemaakt. Eiser mist de bedragen die netto zijn uitgekeerd. Het had volgens gemachtigde voor de hand gelegen loonstaten te verstrekken.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de identiteit van bezwaarmaker niet tijdig kon worden vastgesteld. Verweerder heeft gemachtigde verzocht een kopie van een geldig identiteitsbewijs van eiser over te leggen, maar gemachtigde heeft op het verzoek niet gereageerd.
Eiser en gemachtigde zijn zonder bericht van verhindering niet ter hoorzitting verschenen.
8. Gemachtigde betwist in beroep dat de identiteit van eiser niet tijdig kon worden vastgesteld. Hij stelt dat aan het bezwaar geen gebrek kleefde en dat verweerder ten onrechte geen termijn heeft gesteld om het beweerdelijke verzuim te herstellen en evenmin ten onrechte niet op de gevolgen heeft gewezen die het uitblijven van een reactie kon hebben.
Oproeping
9. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder reden niet aan de verplichting te verschijnen heeft voldaan, komt het gevolg daarvan voor zijn risico.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaak hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
Misbruik
10. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob. Eiser heeft zijn verzoek vaag geformuleerd. Eiser heeft bij een aantal andere verweerders (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken ingediend.
Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld in een reactie op het verzoek van verweerder het Wob-verzoek per brief te doen.
Gemachtigde heeft niet gereageerd op het verzoek van verweerder een kopie van een geldig identiteitsbewijs van eiser over te leggen. Eiser en gemachtigde zijn zonder bericht van verhindering niet ter hoorzitting verschenen.
Inmiddels zijn bijna twee jaren verstreken nadat eiser het Wob-verzoek heeft ingediend. Eiser heeft tot op heden geen kennis genomen van de loonstaten waarvan hij blijkens het bezwaarschrift kennis had willen nemen. Eiser noch gemachtigde is ter zitting verschenen. Een verklaring daarvoor hebben ze niet gegeven.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.
11. Naar aanleiding van de onder 10 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en mede gelet op het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht.
12. Het Wob-verzoek is zo geformuleerd dat de procedure daardoor onnodige vertraging zou kunnen oplopen, dan wel de openbaarmaking van de gevraagde documenten. Eiser, maar zeker gemachtigde, die veel ervaring heeft op het gebied van het bestuursrecht en de Wob, moet dat hebben geweten. Door te verzoeken om ‘alle documenten waaruit valt op te maken’ gevolgd door de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek ziet, heeft eiser het verzoek kennelijk bewust vaag gehouden. Ingevolge het bezwaarschrift was het eiser te doen om documenten als loonstaten. Een plausibele verklaring voor waarom eiser daar dan niet om gevraagd heeft, heeft de rechtbank niet gevonden. De vaagheid van het verzoek doet afbreuk aan het doel waarmee de bevoegdheid een Wob-verzoek in te dienen is toegekend en maakt de op het verzoek te nemen besluiten onnodig extra vatbaar voor discussie in de bezwaar- en beroepsprocedure.
De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser en gemachtigde in een aantal andere vergelijkbare zaken op eenzelfde wijze hebben gehandeld. In één van die zaken heeft de formulering van het verzoek ertoe geleid dat eiser van informatie waarvan hij beweerdelijk kennis wilde nemen, pas na heroverweging kennis kon nemen. In een andere zaak heeft de formulering tot vertraging van de procedure geleid, omdat verweerder het in dat geval nodig vond verduidelijking van het verzoek te vragen.
Grond daarvoor ziet de rechtbank ook in de door eiser ingediende ingebrekestelling die als onderwerp ‘beslissing op mijn verzoek’ inhoudt en eerst een reactie behelst op het verzoek van verweerder het verzoek per brief te doen. Deze handelwijze maakt dat de aandacht niet meteen uitgaat naar de ingebrekestelling, hetgeen de rechtbank reden geeft aan te nemen dat hiermee dan ook niet is beoogd op korte termijn een besluit op het verzoek te kunnen verkrijgen met daarbij mogelijk de gevraagde informatie. In één van de andere behandelde zaken heeft eiser op eenzelfde wijze gehandeld.
Grond daarvoor ziet de rechtbank ook in de omstandigheden dat gemachtigde niet gereageerd heeft op het verzoek een kopie van het identiteitsbewijs over te leggen en eiser en gemachtigde, zonder bericht van verhindering, ook niet op de hoorzitting zijn verschenen. Eiser en gemachtigde moeten hebben geweten dat zij hiermee een kans aan zich voorbij hebben laten gaan om de documenten waarvan eiser beweerdelijk kennis wenste te nemen op korte termijn kon ontvangen.
Nog een reden vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in bezwaar heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een inhoudelijke beoordeling zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, beroep of beide procedures veelal eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft ook in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In enkele gevallen heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en het beroep alleen over de machtiging handelde, zoals in dit geval.
De omstandigheid dat eiser sinds het verzoek kennelijk zonder problemen bijna twee jaren kon wachten op de onderhavige behandeling en eiser, noch gemachtigde de moeite hebben genomen ter zitting te verschijnen, terwijl eiser nog informatie mist waarvan hij beweerdelijk kennis wenst te nemen, doet verder afbreuk aan het met het door de Wob beoogde doel.
13. De hiervoor onder 12 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan.
Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de andere verweerders ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.