ECLI:NL:RBLIM:2016:6006

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2839u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens ongeschiktheid voor de functie van complexbeveiliger

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder, over een ontslagbesluit. Eiser was sinds 2002 in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen en was per 2011 aangesteld als complexbeveiliger. In maart 2015 verleende verweerder eiser eervol ontslag wegens ongeschiktheid voor zijn functie, onder verwijzing naar artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Verweerder stelde dat eiser sinds 2011 regelmatig op zijn functioneren was aangesproken en dat hem meerdere kansen waren geboden om zijn functioneren te verbeteren, maar dat deze kansen niet tot verbetering hadden geleid.

Eiser heeft tegen het ontslag bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er onvoldoende feiten waren die zijn ongeschiktheid onderbouwden en dat hij niet de juiste kansen had gekregen om zich te verbeteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de jaren voorafgaand aan het ontslag aandachtspunten waren in eisers functioneren, met name op het gebied van communicatie, samenwerking, initiatief en zelfreflectie. Ondanks dat er geen eindbeoordeling had plaatsgevonden, oordeelde de rechtbank dat verweerder voldoende had aangetoond dat eiser niet voldeed aan de functie-eisen van complexbeveiliger.

De rechtbank concludeerde dat het ontslag terecht was verleend, omdat eiser niet de eigenschappen, mentaliteit en instelling bezat die vereist waren voor het vervullen van zijn functie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 juli 2016, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/2839

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2016 in de zaak tussen

[naam], te Einighausen, eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Dabekaussen),
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. F.P.M. Kousen MDR).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 april 2015 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken als bedoeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR).
Bij besluit van 10 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen P.G.B.M. Dominicus en
M. Maas.

Overwegingen

1. Eiser is op 28 oktober 2002 in dienst getreden bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Per 1 januari 2011 is eiser aangesteld als complexbeveiliger bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning. Naar aanleiding van het project Actualiseren Executieve functie is in januari 2014 de functie van complexbeveiliger verzwaard. Besloten is dat alle complexbeveiligers moeten voldoen aan de functie-eisen zoals beschreven in het functieprofiel van 1 januari 2014. Hierin is opgenomen over welke opleidingen en kennis en vaardigheden de Medior Complexbeveiliger DV&O, gewaardeerd op schaal 5, dient te voldoen. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
2. Bij besluit van 16 maart 2015 heeft verweerder aan eiser, nadat hem het voornemen daartoe bij brief van 4 december 2014 was kenbaar gemaakt, ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken als bedoeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR). Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: commissie) van 5 augustus 2015, ongegrond verklaard.
4. Eiser voert in beroep aan - kort weergegeven - dat er niet voldoende feiten zijn die zijn ongeschiktheid voor de functie onderbouwen. Eiser is van mening dat hij op tekortkomingen wordt aangesproken die niet als zodanig worden gekwalificeerd. Hij betwist dat hem redelijke kansen zijn geboden als ook dat hem een redelijke termijn is gegeven om zich te verbeteren. Van een zorgvuldige belangenafweging is volgens eiser geen sprake. Eiser is tot slot van mening wel degelijk over de juiste eigenschappen, mentaliteit en instelling te beschikken om zijn functie te kunnen uitoefenen.
5. Bij de beoordeling van de beroepsgronden is het navolgende wettelijk kader van belang.
In artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR, is bepaald dat ontslag kan worden verleend aan de ambtenaar op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van het door hem beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1548) moet de ongeschiktheid waarop artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR doelt zich uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de daadwerkelijke functievervulling van de ambtenaar niet naar behoren is. Ook in gevallen waarin niet zo zeer de vervulling van de inhoudelijke taken van de betrokken ambtenaar tekortschiet, maar diens houding en gedrag hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid in de zin van de genoemde bepaling sprake zijn. In het algemeen zal van de bevoegdheid om tot een ontslag op de hiervoor genoemde grond gebruik te maken niet eerder gebruik mogen worden gemaakt, dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld zich te verbeteren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926).
6. De rechtbank stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat blijkens de in rechte vaststaande beoordelingen van 2011, 2012, 2013 en 2014 er aandachtspunten waren ten aanzien van eisers functioneren, onder meer ten aanzien van communiceren, samenwerken, tonen van initiatief en zelfreflectie. Verweerder heeft diverse (voortgangs-)gesprekken met eiser gevoerd over diens onvoldoende geachte functioneren en daarbij aan de orde gesteld dat eiser niet voldeed aan de gestelde functie-eisen. In dit kader zijn in 2014 met eiser verbeterafspraken gemaakt, onder meer ten aanzien van tonen van initiatief en zelfreflectie.
7. Voor de functie van complexbeveiliger moest eiser bovendien voldoen aan de functie-eisen zoals beschreven in het functieprofiel van 1 januari 2014, waaronder onder meer het beschikken over een vuurwapenopleiding en vervoersopleiding. In dit kader is aan eiser in april 2013 de vuurwapenopleiding aangeboden. De rechtbank stelt vast dat eiser hier vroegtijdig uit gehaald is vanwege veiligheidsrisico’s en dat eiser de geboden tweede kans in januari 2014 niet heeft behaald. Eiser is door het niet behalen van de vuurwapenopleiding niet in aanmerking gebracht voor de vervoersopleiding. Beide opleidingen zijn volgens het functieprofiel 2014 vereist voor de functie van eiser van complexbeveiliger.
8. Hoewel er geen (eind-)beoordeling meer heeft plaatsgevonden – in tegenstelling tot de aanzegging dat er een 9 maanden durend functionerings- en beoordelingstraject wordt opgestart met ingang van 1 april 2014, eindigend met een(eind-)beoordeling – is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan zijn standpunt ten grondslag heeft mogen leggen dat eiser sinds 2011 regelmatig op zijn functioneren is aangesproken en dat hem meerdere kansen zijn geboden zijn functioneren ten aanzien van de competenties samenwerken, communicatie, tonen van initiatief en zelfreflectie te verbeteren en dat verbetering op deze punten is uitgebleven. De rechtbank verwijst in dit kader onder meer ook naar de voordracht bij Detentiecentrum Zeist, alwaar eiser evenmin blijk heeft gegeven van genoemde competenties. Ten aanzien van eisers verzoek voor een derde (en laatste) kans voor de vuurwapenopleiding heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich mogen baseren op het advies van docent beroepsvaardigheden DV&O P. Baas, nu hieruit bleek dat het niet verantwoord werd geacht eiser met een wapen te laten lopen. Nu diverse kansen die verweerder aan eiser heeft geboden niet tot resultaat hebben geleid is de rechtbank van oordeel dat het bieden van een laatste verbeterkans niet meer van verweerder kon worden gevergd. Eisers beroepsgrond dat hij onvoldoende kansen en begeleiding van verweerder heeft gehad, kan gelet op het voorgaande, niet slagen.
9. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat eiser niet voldeed aan de eisen die (sinds de functieverzwaring in januari 2014) aan de functie van complexbeveiliger worden gesteld. De feiten waarop het ontslag is gebaseerd kunnen de conclusie dragen dat eiser niet de eigenschappen, mentaliteit en instelling bezit die vereist zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
10. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden om ontslag verlenen als bedoeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR. De rechtbank ziet geen omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert (voorzitter), mr. T.M. Schelfhout en mr. P.J. Voncken, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 juli 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.