ECLI:NL:RBLIM:2016:5095

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
03/225306-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod en de beoordeling van de openbare orde in het licht van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 november 2015 in Maastricht als vreemdeling verbleef, terwijl er een inreisverbod van tien jaar tegen hem was uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet in overeenstemming was met de Terugkeerrichtlijn, omdat niet was aangetoond dat de verdachte een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormde. De verdachte, geboren in voormalig Joegoslavië en nu staatloos, werd bijgestaan door advocaat mr. P.H. Hillen. De zaak was eerder behandeld door de politierechter, maar werd verwezen naar de meervoudige kamer voor inhoudelijke behandeling. De verdediging voerde aan dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig was en dat het inreisverbod in strijd was met het Europees recht. De rechtbank concludeerde dat de motivering van het inreisverbod onvoldoende was en dat de verdachte niet strafbaar was voor het tenlastegelegde feit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/225306-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juni 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (toen behorend tot de Federatieve Socialistische Republiek Joegoslavië, nu behorend tot de Republiek Macedonië) ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door advocaat mr. P.H. Hillen, kantoorhoudende te Nijmegen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is aanvankelijk aangebracht ter terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 26 januari 2016, tijdens welke zitting het onderzoek is geschorst. De politierechter heeft tijdens deze zitting de zaak verwezen naar de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Deze zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van deze meervoudige strafkamer van 1 juni 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn tijdens deze zitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2015, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

3.De voorvragen

De verdediging heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn strafvervolging. Daartoe is aangevoerd dat door de officier van justitie geen of onvoldoende afstand is genomen van de uiterst gekleurde sfeerrapportage van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V), reden waarom aan die dienst een krachtig signaal afgegeven dient te worden door de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. In de brief van DT&V van 11 november 2015 staan namelijk een aantal evidente onjuistheden, te weten:
- er is geen sprake van een LP (laissez passer)-aanvraag maar van een verzoek op grond van de Terug- en Overname overeenkomst;
- de stelling dat de Macedonische autoriteiten aangegeven zouden hebben dat verdachte niet meer de nationaliteit van Macedonië bezit en dat hij deze opnieuw kan aanvragen is onjuist. Verdachte heeft nooit de Macedonische nationaliteit gehad maar is geboren in voormalig Joegoslavië, nu Republiek Macedonië. Door de autoriteiten van de Republiek Macedonië is aangegeven dat verdachte niet de nationaliteit van Macedonië bezit en daar evenmin een (permanent) verblijfsrecht heeft. Uit de brief van de IND van 4 februari 2015 volgt namelijk dat verdachte, indien hij de nationaliteit van Macedonië wil verkrijgen, aan de voorwaarden daarvoor dient te voldoen.
De rechtbank stelt vast dat de opmerking in de brief van DT&V dat verdachte niet meer de Macedonische nationaliteit bezit, niet de opvatting van deze dienst weergeeft, maar die van de Macedonische autoriteiten, kennelijk gegeven naar aanleiding van correspondentie met DT&V. Gesteld noch gebleken is dat DT&V in de brief van 11 november 2015 het standpunt van de Macedonische autoriteiten anders heeft weergegeven dan door hen daadwerkelijk is verwoord. Dat verdachte dit standpunt onjuist acht, doet hier niet aan af.
Voor zover in de brief van DT&V ten onrechte is vermeld dat een LP-aanvraag zou zijn gedaan, houdt deze onjuiste vermelding, gelet op vaste jurisprudentie, geen onrechtmatig handelen of vormverzuim in, en zeker geen vormverzuim dat zou moeten leiden tot de
niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn strafvervolging. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer van de verdediging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden omdat verbalisanten de verdachte op 9 november 2015 hebben aangetroffen in de gemeente Maastricht. Ten aanzien van de verdachte was een inreisverbod voor de duur van 10 jaren opgelegd, welk inreisverbod ten tijde van de controle op 9 november 2015 ook onherroepelijk was, wat de verdachte toen ook wist.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair verzocht de verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken. Daartoe is aangevoerd – kort gezegd – dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig is geweest en de bewijsmiddelen ten gevolge daarvan verkregen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Immers uit het proces-verbaal van 9 november 2015 blijkt niet dat op de President Rooseveltlaan waar de staandehouding plaatsvond, illegale migratie pleegt plaats te vinden. Verder was er geen aanleiding om juist dit voertuig te controleren. Zo is er sprake van een arbitraire staandehouding in strijd met het discriminatieverbod van artikel 21, eerste lid van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (verder: het Handvest). De rechtmatigheid van de staandehouding moet – in weerwil van de vaste jurisprudentie - door de strafrechter getoetst kunnen worden vanwege het recht op effectieve rechtsbescherming van artikel 47 van het Handvest.
Verder voldoet het bij beschikking van 19 mei 2014 aan verdachte opgelegde inreisverbod niet aan de eisen die de Terugkeerrichtlijn in artikel 11, tweede lid, stelt aan de oplegging van een inreisverbod. Er moet sprake zijn van een werkelijke en actuele bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verwezen wordt naar het arresten van het gerechtshof Amsterdam van 16 december 2015 ECLI:NLGHAMS:2015:5264, 17 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4751 en het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377.
Ten slotte is er geen effectief rechtsmiddel geweest om de strafrechtelijke gevolgen van het inreisverbod (tijdelijk) opgeheven te krijgen, als nader in de pleitnota van de raadsman is uiteengezet.
Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, wegens overmacht als gevolg van staatloosheid van verdachte. Verwezen wordt naar de paragrafen 34 toe en met 38 van de Guidelines on Statelessness no. 3 van de UNHCR van 7 december 2012. Verdachte is geboren in [geboorteplaats] in voormalig Joegoslavië, nu Republiek Macedonië, maar hij heeft niet de Macedonische nationaliteit bevestigen de autoriteiten van dat land. Het is een utopie dat - gelet op de eisen die Macedonië stelt – hij deze nationaliteit alsnog kan verkrijgen. Ook dit is nader door de verdediging ter zitting onderbouwd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij deze uitspraak wordt verwezen, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee [2] blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, op basis van artikel 47 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), en beiden ook belast met de uitoefening van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (hierna: MTV) ter bestrijding van illegaal verblijf, zich op 9 november 2015 bevonden op de weg President Rooseveltlaan in de gemeente Maastricht. Zij reden, komende uit de richting van Maastricht-Aachen-Airport, in de richting van Eijsden. Deze mobiele toezichtcontrole werd uitgevoerd op grond van artikel 50 van de Vw 2000 in overeenstemming met het gestelde in artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, tweede en vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), waarmee is gewaarborgd dat deze controle niet is gericht op grenstoezicht en niet hetzelfde effect heeft van een grenscontrole zoals bedoeld in de artikelen 7 en 21 van de Schengengrenscode. Verbalisanten verklaren in dat verband:
  • dat op de President Rooseveltlaan in de gemeente Maastricht in beperkte mate toezichtcontroles worden uitgevoerd met het oog op het verkrijgen van informatie over illegaal verblijf na grensoverschrijding;
  • dat de genoemde weg is gelegen binnen de zone van twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België;
  • dat in deze maand tot en met de controle waarbij de verdachte is staande gehouden op deze weg geen toezichtcontroles hebben plaatsgevonden;
  • dat op deze dag op deze weg geen toezichtcontroles hebben plaatsgevonden;
  • dat tijdens de controle waarbij de verdachte is staande gehouden daadwerkelijk één vervoermiddel is stilgehouden en dat betrof een deel van het aantal gepasseerde vervoermiddelen.
Verbalisanten verklaren voorts dat zij op 9 november 2015 omstreeks 12.55 uur een personenauto, merk Fiat met Duitse kentekenplaten [kenteken] , zagen rijden over de President Rooseveltlaan te Maastricht. Verbalisant [verbalisant 1] heeft aan de bestuurder van die auto ingevolge artikel 50 van de Vw 2000 een teken tot volgen gegeven middels de stop-transparant van het dienstvoertuig van de Koninklijke Marechaussee. Verbalisanten zagen dat de bestuurder hen volgde tot aan de controleplaats op genoemde President Rooseveltlaan, ter hoogte van knooppunt Europaplein, en zijn voertuig daar tot stilstand bracht. De selectie en het toezicht is mede uitgevoerd op basis van informatie of ervaringsgegevens over illegaal verblijf na grensoverschrijding hierbij ondersteund door cameratoezicht.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft daarop op 9 november 2015 om 13.01 uur de bestuurder staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Op zijn vordering overhandigde de bestuurder aan hem een geldig Nederlands rijbewijs, afgegeven op 11 oktober 2010, dat was voorzien van een goed gelijkende pasfoto van de persoon. Verbalisant zag dat dit document op naam stond van: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , staatloos. De staande gehouden persoon gaf op dat zijn verblijfsrechtelijke positie onrechtmatig was. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 9 november 2015 omstreeks 13.07 uur genoemde persoon gecontroleerd in diverse systemen en registers, waaruit bleek dat [verdachte] gesignaleerd stond in het Nationaal Schengen Informatie Systeem als niet tot Schengengebied toe te laten vreemdeling. Verbalisant heeft op 9 november 2015 contact gehad met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verder: IND) waaruit bleek dat op 10 juni 2014 door de IND een beschikking (gedateerd 19 mei 2014) aangetekend aan [verdachte] is verstuurd, inhoudend dat diens verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000, was ingetrokken en dat tevens een inreisverbod ingevolge artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 was uitgevaardigd. Naar aanleiding van vorenstaande feiten en omstandigheden werd [verdachte] daarop aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee [3] en de daarbij gevoegde bijlagen, waaronder de beschikking van 19 mei 2014, blijkt dat verdachte van 6 oktober 1987 tot 19 mei 2014 in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, dat bij beschikking van 19 mei 2014 deze verblijfsvergunning met ingang van 10 oktober 2012 is ingetrokken en dat bij die beschikking aan [verdachte] tevens een (zwaar) inreisverbod ingevolge artikel 66a van de Vw 2000 is opgelegd voor de duur van tien jaren. Uit een proces-verbaal van de Vreemdelingenpolitie Gelderland Midden [4] blijkt dat de beschikking van 19 mei 2014 op
10 juni 2014 aangetekend is toegezonden aan het laatst bekende adres van de verdachte en dat van die beschikking tevens mededeling is gedaan in de Staatscourant van 25 juni 2014.
Het verweer ten aanzien van de mobiele toezichtcontrole
Door de verdediging is aangevoerd dat de op 9 november 2015 plaatsgevonden controle van verdachte door verbalisanten op grond van het MTV onrechtmatig was. De verdediging heeft daartoe gesteld dat de bevoegdheid (op grond van artikel 4.17a van het Vb 2000) tot bedoelde MTV-controle gericht dient te zijn op bestrijding van illegale immigratie en weliswaar kan worden uitgeoefend ten aanzien van een ieder, maar slechts op die plaatsen binnen de grenszone van twintig kilometer waarvan op basis van informatie of ervaringsgegevens mag worden aangenomen dat daar illegale immigratie pleegt plaats te vinden. Door de verdediging is aangevoerd dat uit het proces-verbaal van verbalisanten d.d. 9 november 2015 of andere processen-verbaal in het dossier, geen enkele informatie is af te leiden dat op de President Rooseveltlaan in Maastricht, welke straat in het centrum van deze stad ligt, sprake zou zijn van illegale migratie. Volgens het proces-verbaal d.d. 9 november 2015 maakte de controle geen deel uit van een ruimere controle en volgens het aanvullend proces-verbaal d.d. 23 mei 2016 is op 9 november 2015 alleen de door verdachte bestuurde auto staande gehouden. Volgens de verdediging is, omdat de wettelijke bevoegdheid om verdachte staande te houden ontbrak, sprake van een ernstig vormverzuim. De verdediging heeft aangevoerd dat de staandehouding en de daaropvolgende gegevens voor het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 wordt de bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, uitsluitend uitgeoefend in het kader van toezicht op vreemdelingen op wegen en vaarwegen in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
Ingevolge het tweede lid wordt dit toezicht uitgevoerd op basis van informatie of ervaringsgegevens over illegaal verblijf na grensoverschrijding. Het toezicht kan daarnaast in beperkte mate worden uitgevoerd met het oog op het verkrijgen van informatie over dergelijk illegaal verblijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste negentig uur per maand en ten hoogste zes uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.
De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van 9 november 2015 is gerelateerd dat de controle kon worden uitgevoerd met het oog op het verkrijgen van informatie over illegaal verblijf na grensoverschrijding. Dit is in overeenstemming met artikel 4,17a, tweede lid van het Vb 2000, ook wanneer er maar één voertuig wordt gecontroleerd.
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 19 juli 2012, C-278/12 PPU, Adil (ECLI:EU:C:2012:508; hierna: het arrest Adil) in de punten 77 tot en met 87 van het arrest Adil uiteengezet welke kenmerken zij doorslaggevend heeft geacht voor haar oordeel in punt 88 dat de MTV-controles bedoeld in artikel 4.17a van het Vb 2000 niet in strijd zijn met de artikelen 20 en 21 van de Schengengrenscode. Hoewel de verscherping van deze controles op grond van artikel 4.17b, eerste en vijfde lid, van het Vb 2000 bij besluit van 16 oktober 2015 in de praktijk neerkomt op een verdubbeling van de controles bedoeld in artikel 4.17a, betekent dat niet dat de verscherpte controles niet meer voldoen aan de door het Hof in de punten 77 tot en met 87 van het arrest uiteengezette kenmerken. Daarbij is met name van belang dat de controles nog immer worden uitgevoerd op een wijze die duidelijk verschilt van systematische controles van personen aan de buitengrenzen van de Unie.
De rechtbank overweegt, gelet op vorenstaande, dat de door verbalisanten op 9 november 2015 verrichte controle rechtmatig is geweest.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 1 juni 2016 verklaard [5] dat hij zich op 9 november 2015 in de gemeente Maastricht bevond en dat hij toen wist dat bij beschikking van 19 mei 2014 een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd.
De rechtbank overweegt dat het bij beschikking van 19 mei 2014 tegen verdachte uitgevaardigde inreisverbod op 9 november 2015 onherroepelijk was en dat verdachte daarvan op de hoogte was. De rechtbank is, gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierna wordt vermeld, heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 9 november 2015 in de gemeente Maastricht als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Bij beschikking van 19 mei 2014 is tegen de verdachte een inreisverbod voor de duur van tien jaren uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 juncto artikel 6.5a van het Vb 2000.
De verdediging heeft – kort gezegd – aangevoerd dat genoemd (zwaar) inreisverbod in strijd is met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), meer in het bijzonder met artikel 8, en met het communautaire recht, meer in het bijzonder richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 (hierna: de Terugkeerrichtlijn) en enkele communautaire beginselen. Volgens de raadsman moet de beschikking van 19 mei 2014 inhoudelijk beoordeeld worden, wil recht worden gedaan aan artikel 47 van het Handvest en de Terugkeerrichtlijn.
Gelet op vaste jurisprudentie dient de rechtbank het verweer dat het inreisverbod in strijd is met het Unierecht te onderzoeken.
Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015 (ECLI: EU:C:2015:377, JV 2015/209) dient bij iedere betrokken derdelander beoordeeld te worden of de persoonlijke gedragingen van de betrokkene een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn vormen, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel (punt 50 van dat arrest). Het enkele feit dat een derdelander veroordeeld is voor, of verdacht wordt van het plegen van een misdrijf, is onvoldoende voor de conclusie dat de derdelander een gevaar oplevert voor de openbare orde in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn (punt 54 van het arrest). Naast de verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt, moet daarvoor sprake zijn van een werkelijke actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast (punt 60 van het arrest).
De rechtbank is van oordeel dat het aan verdachte opgelegde inreisverbod voor de duur van 10 jaren, in het licht van de in de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015 geformuleerde criteria, niet in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn, nu is volstaan met de vaststelling dat verdachte een gevaar voor de openbare orde is, maar niet (kenbaar) is getoetst aan het criterium van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Op grond van voormeld arrest van het Hof van Justitie dient de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te motiveren dat én tevens waarom de vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormt, dat noopt tot een inreisverbod als bedoeld in artikel 11 juncto artikel 7, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn zonder ruimte voor vrijwillig vertrek. Uit de gegeven motivering komt echter niet naar voren waarom de aan de vreemdeling [verdachte] opgelegde veroordelingen dermate ernstig zijn dat deze vreemdeling redelijkerwijs een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde – in de zin van een voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving – vormt. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de Terugkeerrichtlijn beoogt dat mensen op een humane manier, met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid, teruggezonden kunnen worden. Daartoe dienen lidstaten er zorg voor te dragen dat beëindigen van illegaal verblijf van onderdanen van derde landen volgens een billijke en transparante procedure geschiedt. Overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen van de EU moeten beslissingen die op grond van deze richtlijn worden genomen per geval vastgesteld worden en op objectieve criteria berusten, die zich niet beperken tot het loutere feit van illegaal verblijf. Bij het nemen van terugkeerbesluiten en besluiten met betrekking tot een inreisverbod moeten daarom die beginselen worden geëerbiedigd en alle toepasselijke bepalingen van deze richtlijn worden nageleefd. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het aan de verdachte opgelegde (en op 9 november 2015 weliswaar van kracht zijnde) inreisverbod op onjuiste gronden is genomen, waardoor dit inreisverbod in strijd is met rechtsreeks werkende bepalingen van Unierecht voormeld. Om die reden acht de rechtbank dit inreisverbod onrechtmatig en is zij van oordeel dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert. De rechtbank zal daarom de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, 66a van de Vreemdelingenwet 2000, en artikel 7 en 11 van de Terugkeerrichtlijn, zoals die bepalingen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid feit
- verklaart dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert;
- ontslaat de verdachte daarom van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en mr. R.M.M. Kleijkers, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2016.
Buiten staat
Mr. R.M.M. Kleijkers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Limburg-Zuid, nummer PL27YL/15-004754, gesloten d.d. 27 november 2015, op doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 51 van het dossier, alsmede het proces-verbaal van genoemde Koninklinke Marechaussee nummer PL27YL/15-094969, gesloten d.d. 21 januari 2016 en de daarbij behorende bijlage(n), op doorgenummerde pagina’s 52 tot en met 62 van het dossier.
2.Het proces-verbaal d.d. 9 november 2015, op pagina’s 32 tot en met 36.
3.Het proces-verbaal d.d. 27 november 2015, op pagina 37.
4.Het proces-verbaal van de Vreemdelingenpolitie Gelderland Midden d.d. 10 juni 2014, op pagina’s 44 en 45.
5.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 juni 2016.