ECLI:NL:RBLIM:2016:3899

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
03/866292-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen een man uit Maastricht wegens seksueel misbruik van een minderjarige

Op 10 mei 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man uit Maastricht, die beschuldigd werd van het meermalen hebben van seks met een minderjarige, die op het moment van de feiten 15 jaar oud was. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, omdat hij tussen oktober 2013 en februari 2014 seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer, die toen nog minderjarig was. De zaak werd behandeld in de zittingsplaats Maastricht, waar de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie stelde dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer en getuigenverklaringen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun vonden in de getuigenverklaringen en dat het bewijs voldeed aan de eisen van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, die op dat moment 15 jaar oud was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De verdachte werd als 'first offender' beschouwd, maar de rechtbank wilde ook voorkomen dat hij opnieuw in de fout zou gaan. De uitspraak benadrukte de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866292-15
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 mei 2016
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [Geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W.E. Luiten, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 april 2016. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte in de gemeente Maastricht seks heeft gehad met een minderjarige in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 15 februari 2014.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij baseert zich hierbij op de aangifte van [naam getuige 2] en de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] , [naam getuige 3] en [naam getuige 4] . De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 3] verwijzen in hun verklaringen vrij expliciet naar het seksueel contact dat de verdachte met aangeefster zou hebben gehad. Daarnaast zouden er van aangeefster naaktfoto’s zijn gemaakt door de verdachte, hetgeen ook doet vermoeden dat er wel degelijk sprake was van seksueel contact. Dat de verdachte zich bij de politie beroept op zijn zwijgrecht kan volgens de officier van justitie tegen hem gebruikt worden. Aangeefster verklaart in detail over het seksuele contact, terwijl de verdachte zwijgt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit op grond van het feit dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De verklaring van aangeefster [naam getuige 2] dient, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, ondersteund te worden door ten minste één ander bewijsmiddel uit het procesdossier om te voldoen aan het bewijsminimum. Naast de verklaring van aangeefster is er volgens de raadsman echter onvoldoende steunbewijs aanwezig om de seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden te kunnen bewijzen.
Verder stelt de raadsman zich op het standpunt dat het beroep op het zwijgrecht van de verdachte bij de politie – op advies van zijn raadsman – niet tegen hem kan worden gebruikt omdat de verdachte, gelet op het aanwezige, geringe bewijs, niet gehouden is een redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring af te leggen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feitelijk kader
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een zwijgende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
Een en ander mag beslist niet verward worden met een oordeel over de geloofwaardigheid van een getuige, hetgeen hiervan volledig los staat; een getuige kan zeer geloofwaardig verklaren, maar dan nog dient om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ander bewijs voorhanden te zijn.
Met dit uitgangspunt indachtig komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Bewijsmiddelen
Op 9 maart 2014 doet [naam getuige 2] , na een eerder informatief gesprek, aangifte van seksueel misbruik door [naam verdachte] (hierna: verdachte), wonende op de [adresgegevens verdachte] . [2] [naam getuige 2] verklaart dat zij een relatie met verdachte heeft gekregen op 1 oktober 2013 en dat deze relatie tot vlak voor kerst 2013 heeft geduurd. Tussen kerst en nieuwjaar nam verdachte echter weer contact op met [naam getuige 2] en is de relatie voortgezet. Op 15 februari 2014 heeft [naam getuige 2] de relatie onder druk van haar moeder beëindigd. [3]
[naam getuige 2] verklaart zowel bij het informatieve gesprek als bij haar aangifte dat zij in die periode ook een seksuele relatie had met de verdachte. [naam getuige 2] was toen vijftien jaar en de verdachte was hiervan op de hoogte omdat zij dit aan hem heeft verteld. [4]
[naam getuige 2] verklaart dat zij bijna iedere dag van hun relatie seks hadden. De seks vond altijd plaats bij hem thuis aan de [adresgegevens verdachte] . Met het woord seks bedoelt [naam getuige 2] dat de penis van de verdachte in haar vagina is geweest. [5] [naam getuige 2] geeft aan dat zij voor het eerst seks met hem heeft gehad in de eerste week van hun relatie. Dit was op 6 of 7 oktober 2013. [naam getuige 2] geeft tevens aan dat de verdachte haar heeft gedwongen om hem te pijpen. Hij duwde haar dan naar beneden tussen zijn benen, zodat zij met haar hoofd bij zijn geslachtsdeel kwam. [6] [naam getuige 2] verklaart tevens dat zij hem weleens heeft afgetrokken en hij haar weleens heeft gevingerd gedurende de relatie. [7] [naam getuige 2] verklaart dat zij in de nacht van 14 op 15 februari 2014 voor het laatst seks heeft gehad met de verdachte. [8] Zij voelde zich altijd gedwongen om seks te hebben met hem en geeft aan dat het initiatief telkens van hem af kwam. Zij was bang voor de verdachte en durfde geen nee tegen hem te zeggen. [9]
Deze verklaring van [naam getuige 2] , voor zover deze inhoudt dat de verdachte meermalen seks met haar heeft gehad, staat niet op zichzelf en vindt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate steun in de verklaring van haar vriendin [naam getuige 3] die als getuige is gehoord. [naam getuige 3] verklaart dat zij vaker in de woning van verdachte op de [adresgegevens verdachte] kwam om [naam getuige 2] ’s haar te doen. Verdachte kwam er dan altijd bij zitten. [naam getuige 3] verklaart dat zij dan rechtstreeks van de verdachte opmerkingen heeft gehoord over dat hij met [naam getuige 2] naar bed was geweest of dat hij straks met [naam getuige 2] naar bed wilde. Zij begreep dat hij daarmee neuken bedoelde. [10] Anders dan de raadsman die betoogd heeft dat dit ook gewoon slapen kan betekenen, is de rechtbank van oordeel dat dit “naar bed gaan” gevoeglijk, en naar dagelijks taalgebruik, opgevat kan worden als het verrichten van seksuele handelingen. De verdachte heeft daarmee mondeling aan de getuige verkondigd dat er daadwerkelijk sprake was van een seksuele relatie tussen hem en [naam getuige 2] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte in de ten laste gelegde periode meermalen seksuele handelingen heeft verricht met [naam getuige 2] , die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam getuige 2] . Zij was ten tijde van het plegen van deze handelingen vijftien jaar oud en de verdachte was destijds vierentwintig jaar oud. Dit leeftijdsverschil van negen jaren is dusdanig groot, dat de desbetreffende seksuele handelingen in het algemeen niet als sociaal-ethisch worden aanvaard. Hiermee staat het ontuchtige karakter van de door de verdachte gepleegde seksuele handelingen vast.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
meermalen in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 15 februari 2014 in de gemeente Maastricht met [naam getuige 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam getuige 2] , hebbende verdachte
  • zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam getuige 2] geduwd/gebracht en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam getuige 2] geduwd en/of gebracht en/of
die [naam getuige 2] hem, verdachte laten pijpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij voert daarbij aan dat er een duidelijk signaal dient te worden gegeven aan de verdachte dat hij geen seks mag hebben met minderjarige meisjes. De officier van justitie vindt een taakstraf in dit geval niet passend en merkt op dat ook rekening gehouden dient te worden met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gepleit voor vrijspraak van het ten laste gelegde. Subsidiair verzoekt de raadsman als onvoorwaardelijk gedeelte van de straf een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van de reeds ondergane inverzekeringstelling, te weten twee dagen. Daarmee zou in overeenstemming met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht gehandeld worden. Daarnaast zou het volgens de raadsman passend zijn om als voorwaardelijk gedeelte van de straf een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft bijna vier maanden een (buitenechtelijke) seksuele relatie gehad met de destijds vijftienjarige [naam getuige 2] . Hij was toen vierentwintig jaar en had in die periode bijna elke dag seks met haar. Zij was daarbij bang voor de verdachte en durfde hem niet af te wijzen. Pas met hulp van haar moeder heeft zij de relatie weten te beëindigen.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van [naam getuige 2] geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat als gevolg van seksueel misbruik de geestelijke gezondheid van een jong meisje ernstig kan worden geschaad. Deze geestelijke schade kan van lange duur zijn, omdat dergelijk misbruik een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, verstoort. De wetgever heeft ervoor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen omdat jeugdigen de impact van het handelen nog niet kunnen overzien. Het was de verdachte die zich als volwassene had moeten realiseren dat dergelijk handelen volstrekt niet geoorloofd was. Verdachte is echter voorbijgegaan aan die belangen van [naam getuige 2] .
Het baart de rechtbank dan ook zorgen dat de verdachte de ernst van het strafbare feit niet lijkt in te zien. De verdachte wekt voorts door zijn proceshouding niet de indruk dat hij doordrongen is van de verwerpelijkheid van zijn handelen, nu hij zwijgt bij de politie en zowel ter terechtzitting als bij de reclassering niet is verschenen.
De ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat de verdachte een zogenoemde ‘first offender’ is. Aan de andere kant wil de rechtbank voorkomen dat de verdachte nogmaals ontuchtige handelingen pleegt met een minderjarig meisje. De rechtbank houdt dat voor mogelijk, omdat in het dossier enkele aanwijzingen
– naast het feit dat hij een seksuele relatie met [naam getuige 2] had – zijn dat de verdachte met name in seks met minderjarige meisjes is geïnteresseerd. Zo zou hij volgens een vader gezoend hebben met diens minderjarige dochter en zou het zo kunnen zijn dat verdachte een kind heeft verwekt bij een toen, circa vier jaar geleden, dertienjarig meisje. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk dient te worden opgelegd als stok achter de deur.
De rechtbank acht een straf zoals deze is gevorderd door de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank legt dan ook aan de verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaren de algemene voorwaarde heeft overtreden;
  • stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter,
mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
10 mei 2016.
Buiten staat
Mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 15 februari 2014 in de gemeente Maastricht, (telkens) met [naam getuige 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam getuige 2] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam getuige 2] gedwud/gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam getuige 2] gedwud en/of gebracht en/of (vervolgens) die [naam getuige 2] hem, verdachte laten pijpen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866292-15
Proces-verbaal van de openbare zitting van 10 mei 2016 in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [Geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Raadsman is mr. J.W.E. Luiten, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Divisie Regionale Recherche, Afdeling Expertise Centrum Zeden, proces-verbaalnummer 2014019163, gesloten d.d. 4 maart 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 58.
2.Proces-verbaal van aangifte door [naam getuige 2] d.d. 9 maart 2014, pagina’s 28 en 29.
3.Proces-verbaal informatief gesprek zeden met [naam getuige 2] d.d. 26 februari 2014, pagina 23 en 24.
4.Proces-verbaal van aangifte door [naam getuige 2] d.d. 9 maart 2014, pagina 31.
5.Proces-verbaal van aangifte door [naam getuige 2] d.d. 9 maart 2014, pagina 32.
6.Proces-verbaal informatief gesprek zeden met [naam getuige 2] d.d. 26 februari 2014, pagina 24.
7.Proces-verbaal van aangifte door [naam getuige 2] d.d. 9 maart 2014, pagina 32.
8.Proces-verbaal informatief gesprek zeden met [naam getuige 2] d.d. 26 februari 2014, pagina 24.
9.Proces-verbaal van aangifte door [naam getuige 2] d.d. 9 maart 2014, pagina’s 33 en 34.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 3] d.d. 23 maart 2014, pagina 42.