ECLI:NL:RBLIM:2016:3510

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
C/03/219226 / KG ZA 16-153
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing executie afgewezen in kort geding tussen Vogely B.V. en gedaagde

Op 22 april 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Vogely B.V. en een gedaagde. Vogely B.V. vorderde primair ontheffing van een eerder vonnis van de kantonrechter, waarin zij was veroordeeld tot doorbetaling van het loon aan de gedaagde. Subsidiair vroeg zij om schorsing van de executie van dat vonnis totdat in een bodemprocedure zou zijn beslist. De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering afgewezen, omdat Vogely B.V. niet in verzet was gekomen tegen het eerdere vonnis. De voorzieningenrechter oordeelde dat de executie van het vonnis slechts kan worden geschorst indien er sprake is van een juridische of feitelijke misslag, of indien de executie zou leiden tot een noodtoestand voor Vogely B.V. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen juridische of feitelijke misslagen waren in het eerdere vonnis en dat de argumenten van Vogely B.V. niet voldoende gewicht in de schaal legden om de executie te schorsen. De meer subsidiaire vordering werd eveneens afgewezen, omdat deze onvoldoende concreet was. Vogely B.V. werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 895,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/219226 / KG ZA 16-153
Vonnis in kort geding van 22 april 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOGELY B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
eiseres,
advocaat mr. A.J.T.J. Meuwissen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. N.G.N. Laumen.
Partijen zullen hierna Vogely B.V. en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de brief, met bijlagen, van [gedaagde] van 15 april 2016,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnotitie van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Vogely B.V. vordert, primair dat de voorzieningenrechter haar ontheft uit het door de kantonrechter van deze rechtbank, als voorzieningenrechter onder zaaknummer 4891511 CV EXPL-16-2561, gewezen vonnis van 5 april 2016, waarbij Vogely B.V. is veroordeeld tot doorbetaling van het bruto loon inclusief onkostenvergoeding en kilometervergoeding aan [gedaagde] . Subsidiair en meer subsidiair vordert Vogely B.V. dat de voorzieningenrechter de executie van dit vonnis schorst totdat in een bodemprocedure is beslist dan wel dat een zodanige beslissing neemt als hij juist acht, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.2.
[gedaagde] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het spoedeisend belang van Vogely B.V. bij een beoordeling van haar vorderingen in kort geding vloeit voort uit de aard van die vorderingen.
3.2.
De primaire vordering, die ertoe strekt dat de voorzieningenrechter Vogely B.V. ontheft uit het vonnis van 5 april 2016, zal worden afgewezen. Voor een ontheffing van Vogely B.V. uit dit vonnis zou eerst plaats zijn indien zij in verzet zou zijn gekomen van dit vonnis en de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat het verzet gegrond is en zou overgaan tot vernietiging daarvan. In deze procedure is Vogely B.V. evenwel niet in verzet gekomen van het vonnis van 5 april 2016. Uit haar stellingen kan de voorzieningenrechter niets anders afleiden dan dat zij met deze procedure uitsluitend de schorsing van de executie van het vonnis beoogt te bewerkstelligen. Overigens volgt, anders dan Vogely B.V. kennelijk meent, uit artikel 147 in samenhang met artikel 259 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat het verzet tegen een in kort geding gewezen verstekvonnis een kortgedingprocedure blijft en door de kantonrechter als voorzieningenrechter wordt behandeld.
3.3.
Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan de beoordeling van de subsidiaire vordering, die strekt tot schorsing van de executie van het vonnis van 5 april 2016. Bij die beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat hij de executie van het vonnis slechts kan schorsen indien hij van oordeel is dat [gedaagde] gelet op de belangen aan de zijde van de Vogely B.V., die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruik van zijn bevoegdheid om tot executie over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van Vogely B.V. een noodtoestand zou doen ontstaan, waardoor een onverwijlde executie niet kan worden aanvaard (zie HR 22 april 1983, NJ 1984/145, Ritzen/Hoekstra). Hiernaast kan de executie worden geschorst indien sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvan kan sprake zijn indien, zoals in deze zaak, executie plaatsvindt op basis van een verstek vonnis en rekening moet worden gehouden met de serieuze mogelijkheid dat, in dit geval, de kantonrechter de veroordeling niet zou hebben uitgesproken indien Vogely B.V. in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 5 april 2016 was verschenen en de in dit executiegeschil opgeworpen argumenten als verweer had aangevoerd (zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5174).
3.3.1.
Vogely B.V. heeft niet gesteld dat door de executie van het vonnis op grond van na het vonnis van 5 april 2016 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand aan haar zijde zal ontstaan, zodat dit in ieder geval geen grond voor schorsing van de executie oplevert. De voorzieningenrechter zal allereerst beoordelen of het vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust die aanleiding geeft voor schorsing van de executie.
3.3.1.2. Volgens Vogely B.V. is dit het geval, omdat de kantonrechter in plaats van verstek tegen haar te verlenen de nietigheid van de dagvaarding had behoren uit te spreken aangezien de dagvaarding niet op de juiste wijze is betekend. De dagvaarding waarbij Vogely B.V. opgeroepen op 31 maart 2016 te verschijnen in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 5 april 2015 is namelijk betekend aan het kantooradres van mr. Meuwissen, terwijl deze volgens Vogely B.V. niet gemachtigd was de dagvaarding in ontvangst te nemen.
3.3.1.3. De voorzieningenrechter volgt Vogely B.V. hierin niet. De kantonrechter heeft, alvorens verstek te verlenen tegen Vogely B.V., geverifieerd of zij op de hoogte was van de behandeling van het kort geding. In de visie van de voorzieningenrechter heeft de kantonrechter die vraag terecht bevestigend beantwoord. De in de wet opgenomen eisen van betekening van een dagvaarding in kort geding hebben ten doel zo veel mogelijk te bewerkstelligen dat een gedaagde partij op de hoogte is van de mondelinge behandeling. Bij de mondelinge behandeling op 31 maart 2016 was een werknemer van Vogely B.V. als toehoorder aanwezig. De voorzieningenrechter heeft geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat deze werknemer anders dan in opdracht van Vogely B.V. bij de mondelinge behandeling aanwezig was. Vogely B.V. heeft in ieder geval geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit dit zou kunnen worden afgeleid. De voorzieningenrechter gaat daarom ervan uit dat Vogely B.V. op de hoogte was van de mondelinge behandeling. In dit licht kan de omstandigheid dat de kantonrechter verstek heeft verleend tegen Vogely B.V. terwijl de dagvaarding is betekend aan mr. Meuwissen die kennelijk niet gemachtigd was deze in ontvangst te nemen, niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een juridische misslag.
3.3.1.4. Daarnaast heeft de kantonrechter volgens Vogely B.V. een juridische misslag begaan doordat zij een onjuiste betekenis heeft toegekend aan de door [gedaagde] in het geding gebrachte producties. Uit die producties blijkt onder andere dat Vogely B.V. de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] per 28 februari 2016 heeft opgezegd en dat zij [gedaagde] op 4 maart 2016, voorwaardelijk voor het geval de arbeidsovereenkomst niet per 28 februari 2016 zou zijn beëindigd, op staande voet heeft ontslagen. Volgens Vogely B.V. blijft het gegeven ontslag van kracht zo lang de vernietiging daarvan niet door [gedaagde] in rechte is ingeroepen. Ten tijde van de mondelinge behandeling op 31 maart 2016 had [gedaagde] die vernietiging niet ingeroepen. Daarom had de kantonrechter de loonvordering moeten afwijzen, aldus Vogely B.V.
3.3.1.5. Ook hierin volgt de voorzieningenrechter Vogely B.V. niet. [gedaagde] heeft in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 5 april 2016 onweersproken gesteld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Vogely B.V. niet rechtsgeldig is en dat hij om die reden aanspraak heeft op doorbetaling van het aan hem uit hoofde van die arbeidsovereenkomst toekomende loon. Bovendien blijkt uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte producties dat [gedaagde] niet met de opzegging heeft ingestemd. Evenmin valt hieruit af te leiden dat sprake is van een van de in artikel 7:671 BW opgenomen uitzonderingsgevallen waarin de opzegging van de arbeidsovereenkomst ondanks het ontbreken van de schriftelijke instemming van de werknemer wél rechtsgeldig is. Bij deze stand van zaken valt niet in te zien op grond waarvan de kantonrechter desondanks tot de conclusie had moeten komen dat de vordering van [gedaagde] ongegrond was. De omstandigheid dat de kantonrechter in het voorwaardelijk ontslag op staande voet geen aanleiding heeft gezien om de loonvordering af te wijzen kan evenmin als een juridische misslag worden beschouwd, aangezien [gedaagde] in die procedure onweersproken heeft gesteld dat aan het ontslag op staande voet geen dringende redenen ten grondslag lagen. Ten slotte staat ook de omstandigheid dat [gedaagde] de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en het voorwaardelijk ontslag op staande voet op 31 maart 2016 nog niet had ingeroepen, niet in de weg aan toewijzing van de loonvordering. [gedaagde] heeft op grond van artikel 7:686 lid 4 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vanaf de opzegging per 28 februari 2016 namelijk twee maanden de tijd daarvoor.
3.3.1.6. Voorts had de kantonrechter volgens Vogely B.V. acht moeten slaan op de door haar opgestelde eindafrekening die is opgenomen in de brief van Vogely B.V. aan [gedaagde] van 11 februari 2016. Deze brief is door [gedaagde] als productie 5 bij dagvaarding in het geding gebracht. Hieruit blijkt volgens Vogely B.V. dat zij nog een vordering had op [gedaagde] die zij heeft verrekend met het door [gedaagde] nog te ontvangen loon. De kantonrechter heeft een juridische misslag begaan door desondanks de loonvordering van [gedaagde] die betrekking heeft op het bruto loon inclusief onkostenvergoeding en kilometervergoeding vanaf 1 februari 2016 toe te wijzen, aldus Vogely B.V.
3.3.1.7. Ook op dit punt volgt de voorzieningenrechter Vogely B.V. niet. Vogely B.V. heeft ervoor gekozen om geen verweer te voeren tegen de door [gedaagde] ingestelde loonvordering. De kantonrechter diende daarom enkel te beoordelen of de vordering haar onrechtmatig of ongegrond voorkwam. Dit heeft zij gedaan. Binnen dit beperkt toetsingskader staat het de kantonrechter niet vrij de door [gedaagde] in het geding gebrachte producties, zoals bijvoorbeeld de brief van 11 februari 2016, na te lopen teneinde daaruit mogelijke, niet door Vogely B.V. gevoerde, verweren af te leiden en deze ambtshalve bij haar beoordeling te betrekken.
3.3.1.8. Uit het voorgaande volgt dat het vonnis van 5 april 2016 niet berust op een juridische of feitelijke misslag, zodat hierin geen grond voor schorsing van de executie kan zijn gelegen.
3.3.2.
De voorzieningenrechter zal nu beoordelen of de overige door Vogely B.V. in dit executiegeschil opgeworpen argumenten zó veel gewicht in de schaal leggen dat rekening moet worden gehouden met de serieuze mogelijkheid dat de kantonrechter de loonvordering van [gedaagde] niet zou hebben toegewezen indien Vogely B.V. in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 5 april 2016 was verschenen en deze argumenten in die procedure als verweer naar voren had gebracht.
3.3.2.1. Vogely B.V. stelt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] per 28 februari 2016 rechtsgeldig is. Volgens haar is de loonbetalingsverplichting om die reden op 28 februari 2016 geëindigd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit argument niet in de weg zou hebben gestaan aan toewijzing van de loonvordering. Anders dan Vogely B.V. meent, is de opzegging van de arbeidsovereenkomst níet rechtsgeldig. [gedaagde] heeft immers niet met die opzegging ingestemd en Vogely B.V. heeft niet gesteld dat sprake is van een van de in artikel 7:671 BW opgenomen uitzonderingsgevallen. De loonbetalingsverplichting van Vogely B.V. is dan ook niet geëindigd. Reeds hiervoor is overwogen dat de omstandigheid dat [gedaagde] ten tijde van de mondelinge behandeling op 31 maart 2016 nog niet de vernietiging van de opzegging had ingeroepen, niet tot een ander oordeel kan leiden.
Daarnaast stelt Vogely B.V. dat zo de loonbetalingsverplichting niet per 28 februari 2016 is geëindigd, het op 4 maart 2016 gegeven voorwaardelijk ontslag op staande voet de loonbetalingsverplichting heeft beëindigd. Volgens Vogely B.V. is de dringende reden voor het ontslag op staande voet gelegen in de aanvankelijke weigering van [gedaagde] om na de opzegging van de arbeidsovereenkomst de door Vogely B.V. aan hem ter beschikking gestelde mobiele telefoon in te leveren. Daarmee heeft hij volgens Vogely B.V. geen gehoor gegeven aan redelijke instructies van de werkgever. Het is op zichzelf juist dat een ontslag op staande voet de loonbetalingsverplichting doet eindigen. De voorzieningenrechter is echter niet ervan overtuigd dat de kantonrechter dit zou kwalificeren als een dringende in de zin van artikel 6:678 BW die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daarom acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat de kantonrechter de loonvordering op basis van dit argument zou hebben afgewezen.
3.3.2.2. Het volgens Vogely B.V. aanwezige restitutierisico legt evenmin een zodanig gewicht in de schaal. De aanwezigheid van een restitutierisico is inherent aan een in kort geding ingestelde loonvordering, nu het spoedeisend belang bij die vordering veelal is gelegen in de omstandigheid dat de werknemer om in de kosten van zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, afhankelijk is van het loon. Die omstandigheid weegt doorgaans zwaarder dan de aanwezigheid van een restitutierisico. De voorzieningenrechter gaat daarom ervan uit dat dit argument niet aan toewijzing van de loonvordering in de weg zou hebben gestaan.
3.3.2.3. Hetzelfde geldt voor de vordering die Vogely B.V. op [gedaagde] stelt te hebben.
Deze vordering heeft onder andere betrekking op de aanschaf van een auto die door [gedaagde] in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden werd gebruikt. Vogely B.V. stelt dat zij de aanschaf van deze auto voor [gedaagde] heeft gefinancierd, dat dit een lening betreft en dat [gedaagde] thans, nu het dienstverband volgens Vogely B.V. is beëindigd, gehouden is het aan hem geleende bedrag terug te betalen. Vogely B.V. heeft, hoewel dat gelet op de betwisting hiervan door [gedaagde] wel op haar weg lag, het bestaan van deze vordering, noch ten aanzien van de lening noch ten aanzien van de andere onderwerpen waarop de vordering betrekking heeft, op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Daarom kan op basis hiervan niet worden geconcludeerd dat de serieuze mogelijkheid bestaat dat de kantonrechter de loonvordering op grond van dit verweer zou hebben afgewezen.
3.3.2.4. Ten slotte vormt ook hetgeen door Vogely B.V. is gesteld met betrekking tot de volgens haar op het loon van [gedaagde] gelegde beslagen geen aanleiding om te veronderstellen dat dit aan toewijzing van de loonvordering in de weg zou hebben gestaan. [gedaagde] heeft namelijk voldoende onderbouwd dat op 31 maart 2016, de datum van de mondelinge behandeling van het kort geding, (nog) geen beslag was gelegd op het loon van [gedaagde] .
3.3.2.5. Op grond van het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn bevoegdheid om het vonnis van 5 april 2015 ten uitvoer te (doen) leggen, zodat ook hierin geen grond voor schorsing van de executie kan zijn gelegen.
3.4.
Nu geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag en evenmin sprake is van misbruik van bevoegdheid door [gedaagde] , zal de vordering tot schorsing van de executie worden afgewezen.
3.5.
De meer subsidiaire vordering, die ertoe strekt dat de voorzieningenrechter een zodanige beslissing neemt als hij juist acht, zal eveneens worden afgewezen nu die vordering onvoldoende concreet is.
3.6.
Vogely B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 79,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 895,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt Vogely B.V. in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 895,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016. [1]

Voetnoten

1.type: NL