ECLI:NL:RBLIM:2016:2860

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
03/720706-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van gelden door de penningmeester van twee kerkparochies

Op 5 april 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als penningmeester van twee kerkparochies werd beschuldigd van verduistering van een aanzienlijk bedrag. De verdachte, die werd bijgestaan door zijn advocaat mr. P.A. van Enckevort, werd beschuldigd van het verduisteren van in totaal € 109.547,81. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 22 maart 2016, waarbij zowel de verdachte als de officier van justitie hun standpunten naar voren hebben gebracht. De officier van justitie stelde dat de verdachte de verduisterde gelden onder zich had uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als penningmeester, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen sprake was van een persoonlijke dienstbetrekking.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in ondergeschiktheid werkte, aangezien hij lid was van het kerkbestuur en het penningmeesterschap als vrijwilliger uitoefende zonder financiële vergoeding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde bewezen. De verdachte had in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2013 opzettelijk geld verduisterd van de parochies, wat resulteerde in een bewezenverklaring van de verduistering van bedragen van respectievelijk € 75.790,51 en € 33.757,30.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die door zijn handelen al zwaar was getroffen. De uitspraak benadrukt de ernst van verduistering binnen een kerkelijke context en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/720706-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 april 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte]
wonende te [adresgegevens verdachte]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.A. van Enckevort, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2016. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] met parketnummer 03/866271-15.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, direct na het voordragen van de zaak, kenbaar gemaakt dat hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, al dan niet uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als penningmeester, een bedrag van in totaal € 109.547,81 heeft verduisterd van twee parochies.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking bewezen, gelet op de aangifte van [naam aangever] , de stukken die zien op de transacties van de verduisterde gelden (overboekingen, geldopnames), de notulen van diverse overleggen/gesprekken van het kerkbestuur, de verklaringen van enkele getuigen en de bekennende verklaring van de verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de verduisterde gelden onder zich had uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als penningmeester, gelet op zijn ondergeschikte verhouding ten aanzien van het kerkbestuur.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde, nu van een persoonlijke dienstbetrekking geen sprake zou zijn geweest.
Ten aanzien van een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Het primair tenlastegelegde
Primair is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij geld heeft verduisterd, terwijl hij over het geld beschikte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als penningmeester van twee kerkparochies. De rechtbank zal de verdachte hiervan vrijspreken en overweegt hiertoe het volgende.
Van een persoonlijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien iemand werkzaam is in ondergeschiktheid. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval. (zie: ECLI:NL:HR:2015:3368)
Uit de stukken blijkt dat de verdachte benoemd was tot lid van het kerkbestuur van de parochies [naam 1] ’ en [naam 2] ’. Voorts blijkt dat [naam aangever] , als voorzitter van de gezamenlijke kerkbesturen van onder meer voornoemde parochies, de verdachte heeft gemachtigd als penningmeester van beide parochies.
Uit de stukken blijkt evenwel niet dat de verdachte als penningmeester werkzaam was ‘in ondergeschiktheid’, nu hij:
  • zelf lid was van het kerkbestuur,
  • het penningmeesterschap uitoefende als vrijwilliger en hier geen geldelijke vergoeding tegenover stond en
  • met betrekking tot zijn werkzaamheden als penningmeester (feitelijk) niet of nauwelijks verantwoording verschuldigd was aan anderen.
3.3.2
Het subsidiair tenlastegelegde
De bewijsmiddelen
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van [naam aangever] [2] ;
- de rekeningafschriften ten name van Parochiecluster [naam 3] [3] ;
- de rekeningafschriften ten name van Kerkbestuur Parochie [naam 1] [4] ;
- de historische bankgegevens van [naam 4] [5] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 22 maart 2016.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit.
Nadere bewijsoverweging
Aan de verdachte is tenlastegelegd de verduistering van 75.790,51 euro en 33.757,30 euro. Het bedrag van 75.790,51 zou zijn verduisterd van de parochie [naam 1] ; het bedrag van 33.757,30 euro zou zijn verduisterd van de parochie [naam 2] . Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat het bedrag dat is verduisterd van de parochie [naam 1] hoger is, te weten 77.856,50 euro. Nu het wettelijk systeem niet toestaat dat de rechtbank meer bewijst dan hetgeen is tenlastegelegd, zal zij komen tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedragen, nu deze in ieder geval zijn verduisterd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2013 te Maastricht opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten een geldbedrag van ongeveer 75.790,51 euro en 33.757,30 euro, toebehorende aan de parochie [naam 1] respectievelijk de parochie [naam 2] , welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
verduistering, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen:
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van drie jaren en
  • een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
Hiertoe heeft hij enerzijds naar voren gebracht dat het gaat om een ernstig strafbaar feit waarbij de verdachte een bedrag van ongeveer 109.000 euro dat toebehoorde aan twee parochies en in feite afkomstig was van donaties van vele parochianen, heeft weggesluisd. Hierbij heeft de verdachte een deel van het geld aan een vriend doen toekomen. Beiden hebben het geld onder meer gebruikt voor plezier en vertier.
De officier van justitie heeft anderzijds naar voren gebracht dat het gaat om een oud feit en dat de hele affaire een grote invloed heeft gehad op het leven van de verdachte, nu hij ten gevolge hiervan zijn baan en huis is kwijtgeraakt, schulden heeft en verblijft in de maatschappelijke opvang. Bovendien hangt de verdachte een ontnemingsvordering boven het hoofd. Gelet hierop, alsmede op de lichamelijke en geestelijke toestand van de verdachte, is de officier van justitie van mening dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet geboden is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen en bij de strafoplegging rekening te houden met:
  • de invloed van medeverdachte [naam medeverdachte] op het handelen van de verdachte;
  • het feit dat de verdachte vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven;
  • het tijdsverloop na het plegen van het feit;
  • de negatieve consequenties die de verdachte tot dusverre heeft ondervonden van zijn handelen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim drie jaar geld verduisterd van twee kerkparochies waarvan hij penningmeester was. In totaal heeft hij via talloze pintransacties en overschrijvingen ongeveer 110.000 euro achterovergedrukt. Hierbij heeft hij het vertrouwen van het kerkbestuur, en ongetwijfeld ook dat van vele parochianen, ernstig beschaamd.
Een deel van het verduisterde geld heeft de verdachte verstrekt aan een vriend. Met een ander deel heeft hij zowel schulden afbetaald als privé-uitgaven gedaan. De voornaamste reden van het verduisteren van het geld was dan ook geldelijk gewin.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit een ernstig strafbaar feit en dient de verdachte hiervoor te worden gestraft. Voor de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS met betrekking tot fraude. Het oriëntatiepunt in geval van een benadelingsbedrag van 70.000 euro tot 125.000 euro is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden, dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op het grote aantal transacties, de periode van ruim drie jaren waarin de verdachte de verduistering heeft gepleegd en de hoogte van het verduisterde bedrag, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden in beginsel op zijn plaats.
Echter, in aanmerking genomen dat:
  • de verdachte in zijn persoonlijke leven al zwaar is getroffen door het plegen van het strafbare feit, nu hij ten gevolge daarvan zijn baan en huis is kwijtgeraakt;
  • er inmiddels bijna drie jaren zijn verstreken sinds het plegen van de feiten;
  • de verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke feiten;
  • de verdachte vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven en spijt heeft van zijn handelen;
zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal (naar rato van twee uren per dag) worden afgetrokken van de taakstraf.
Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde voorts tot een taakstraf voor de duur van 200 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. J.M.G. Gunsing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 april 2016.
Buiten staat
Mr. W.A.P. Hillen en mr. J.M.G. Gunsing zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2013 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten een geldbedrag van ongeveer 75.790,51 euro en/of 33.757,30 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan parochie [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als penningmeester, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2013 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten een geldbedrag van ongeveer 75.790,51 euro en/of 33.757,30 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de parochie [naam 1] en/of de parochie [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester, althans kerkbestuurslid, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2015087135, gesloten d.d. 13 juli 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 607.
2.Het proces-verbaal aangifte van [naam aangever] d.d. 2 augustus 2013 op de pagina’s 19 en 20.
3.De rekeningafschriften ten name van Parochiecluster [naam 3] met [bankrekeningnummer 1] ) op de pagina’s 44-48, 52, 56-58, 62, 64, 65, 67, 70, 73, 76, 79, 83, 87, 89, 91, 92, 94, 95, 99, 101, 103, 105-107, 112-117, 122-126, 129, 130, 132-138, 140, 142, 144, 147-150, 152, 159-161, 164-166, 168-170, 172, 173, 175-182, 186, 187, 189, 191, 194-197, 199-203, 205-207, 211, 217-220, 225, 227-232, 234-238, 240, 241, 244, 246, 247 en 249-255.
4.De rekeningafschriften ten name van Kerkbestuur Parochie [naam 1] met [bankrekeningnummer 2] op de pagina’s 262, 266, 267, 269-271, 273, 275, 277, 279-282, 284, 285, 287, 288, 290, 292-295, 297-304, 306, 309-317, 319-324, 326, 329-332, 334, 335, 337-339, 342, 343, 345-349, 351-353, 355 en 357-361.
5.De ontvangen historische bankgegevens van [naam 4] met betrekking tot bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] op de pagina’s 382, 390, 394, 396-398, 400, 401, 404, 405, 407-409, 411, 412, 415, 417-419, 422, 429, 430, 432, 433, 436, 437, 440, 443, 444, 446, 447, 449, 450, 453, 454, 457, 458, 460, 461, 464, 465, 467, 468, 474, 477, 490, 493, 496, 497, 500, 503, 505 en 512.