ECLI:NL:RBLIM:2016:2839

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2104u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid oude dan wel nieuwe Wajong en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Wajong-uitkering aan eiseres, geboren op 6 januari 1994. Eiseres had op 6 oktober 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze werd door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop vastgesteld, waarbij verweerder stelde dat eiseres weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Eiseres was het niet eens met deze conclusie en voerde aan dat het bestreden besluit op onjuiste feiten was gebaseerd en in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en de medische rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de conclusie dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt was, voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor Wajong-uitkeringen en de voorwaarden waaronder een recht op uitkering kan ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor een Wajong-uitkering, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/2104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.G.J.M. Boonen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: F.G.E. Houtbeckers).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres is geboren op 6 januari 1994. Op 3 oktober 2014, bij verweerder ontvangen op 6 oktober 2014, heeft eiseres een Wajong uitkering aangevraagd. Vervolgens is de besluitvorming tot stand gekomen zoals weergegeven in procesverloop.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
3. Eiseres is het met dit besluit niet eens. Eiseres stelt zich -onder verwijzing naar de gronden van het bezwaar- op het standpunt dat het bestreden besluit op onjuiste feiten en gronden is genomen. Voorts is het bestreden besluit in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur voorbereid en genomen. Ter onderbouwing dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid is, verwijst zij naar een e-mail, gedateerd 23 juli 2015, van haar behandelend GZ-psycholoog drs. S. Voortman.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder heeft, gelet op artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wajong, beoordeeld of eiseres recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong.
6. Artikel 2:15, tweede lid, van de Wajong bepaalt dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
6.1.
Op grond van artikel III, onderdeel F, van de Invoeringswet Participatiewet, zijn aan artikel 2:15 van de Wajong twee leden toegevoegd, luidende:
“4. Recht op arbeidsondersteuning ontstaat niet, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet;
5. In afwijking van het vierde lid kan het recht op arbeidsondersteuning wel herleven op grond van artikel 2:17 of ontstaan op grond van artikel 8:10, vierde lid.”
6.2.
Uit het samenstel van bovengenoemde artikelen leidt de rechtbank af dat de toegang tot Wajong-uitkeringen op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong is geblokkeerd vanaf
16 weken voorafgaand aan 1 januari 2015. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin de aanvrager claimt volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn. Wanneer deze claim door verweerder wordt gevolgd dan ontstaat een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge artikel 2:45 van de Wajong op grond van artikel 2:15, derde lid, onderdeel a, van de Wajong op de dag van de aanvraag. Een uitkering ingevolge artikel 2:45 van de Wajong kan derhalve nog ontstaan tot en met 31 december 2014.
7. Tussen partijen is niet in geschil is dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Volgens artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong wordt onder duurzaam verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
7.1.
Alleen wanneer een jonggehandicapte geen enkele mogelijkheid heeft op arbeidsparticipatie, nu niet en in de toekomst niet, kan deze als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. Dat is slechts het geval als de jongere niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, ook niet na of met behulp van ondersteuning. Daarbij geldt in dit geval als de te beoordelen datum 6 oktober 2014, de datum waarop verweerder de aanvraag heeft ontvangen.
8. Naar aanleiding van de aanvraag is eiseres op 7 november 2014 op het spreekuur van verzekeringsarts Verstraelen gezien en heeft er een psychisch onderzoek plaatsgevonden. Ook is informatie van huisarts C. Vincentie, gedateerd 29 september 2014, in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat eiseres momenteel geen participatiemogelijkheden heeft. Er zal eerst therapie plaats dienen te vinden. Bezwaarverzekeringsarts Corten heeft kennis genomen van het medisch dossier alsmede van de door eiseres ingediende bezwaren. Na heroverweging is de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat er geen medische gronden zijn om af te wijken van de het oordeel van de verzekeringsarts. Eiseres is volledig, echter niet duurzaam arbeidsongeschikt.
9. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290) volgt dat aan een rapport opgesteld door een bezwaarverzekeringsarts, een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of niet concludent is. Het aannemelijk maken dat van een van deze gebreken sprake is, kan gebeuren door niet medisch geschoolden. Dit geldt echter niet voor het aannemelijk maken dat de inhoudelijke medische beoordeling onjuist is. Indien een betrokkene deze beoordeling wil aanvechten zal hij in beginsel zijn stellingen moeten
onderbouwen met een rapport van een (andere) reguliere medicus.
10. De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft eiseres zelf gesproken en psychisch onderzocht. Zijn conclusies heeft de verzekeringsarts voldoende begrijpelijk neergelegd in de rapportage van 7 november 2014. De bezwaarverzekeringsarts heeft eveneens een dossieronderzoek verricht en heeft haar conclusie voldoende inzichtelijk gemaakt in de rapportage van 18 mei 2015. Wat eiseres heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de wijze van onderzoek gebreken vertoont.
11. De rechtbank acht de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven motivering, gebaseerd op behandelingsmogelijkheden van eiseres die gericht zijn op herstel, toereikend en voldoende overtuigend om verweerders standpunt dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 2:4 van de Wajong te kunnen dragen. Genoegzaam en specifiek op het geval van eiseres toegespitst is gemotiveerd waarom de ingezette behandelingen tot verbetering van de belastbaarheid kunnen leiden, zodat er geen aanleiding is om op voorhand te veronderstellen dat van zo’n verbetering in het geval van eiseres geen sprake zal zijn.
12. Ten aanzien van de door eiser overgelegde informatie van gezondheidszorgpsycholoog drs. S. Voortman, gedateerd 24 juli 2015, overweegt de rechtbank dat uit de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Corten, gedateerd 6 januari 2015, blijkt dat zij van de beschreven problematiek op de hoogte was en dit als zodanig ook is onderkend en beschreven in haar eerdere rapportage van 18 mei 2015.
Het schrijven van Voortman bevat geen nieuwe medische gegevens, zodat de rechtbank
hierin geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Voor het instellen van een nader medisch onderzoek, dan wel het inschakelen van een deskundige zoals door eiseres bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding.
13. Nu moet worden vastgesteld dat van een situatie als bedoeld in artikel 2:4 van de Wajong geen sprake is, leidt het voorgaande tot de slotsom dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
14. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016.
w.g. E.S.J.M. Naebers,
griffier
w.g. E.J. Govaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 april 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.