ECLI:NL:RBLIM:2016:2838

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2248u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de nieuwe Wajong en beoordeling van arbeidsvermogen in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, geboren op 26 oktober 1989, had een Wajong-uitkering aangevraagd vanwege zijn handicap, nefropathie/nierschade, en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe Wajong, die per 1 januari 2015 van kracht is, van toepassing was op de eiser, aangezien zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag arbitrair was vastgesteld op 1 april 2014. De rechtbank concludeerde dat de Wajong-uitkering terecht was afgewezen, omdat de eiser op de datum van de beslissing geen benutbare mogelijkheden had, maar dat er op termijn mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet uitgesloten waren.

De rechtbank nam de feiten als vaststaand aan, waaronder de aanvraag van de Wajong-uitkering op 14 augustus 2014 en het medisch onderzoek dat had plaatsgevonden. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de eiser op de datum van ingang van de arbeidsondersteuning tijdelijk geen participatiemogelijkheden had, maar dat deze op termijn wel aanwezig konden zijn. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige rapportages zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/2248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J.C.M. Horeman)
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: mr. R. Boonstra).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij op 31 maart 2015 tijdelijk geen participatiemogelijkheden heeft maar dat deze op termijn er wel zijn. Eiser heeft daarom geen recht op een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong).
Voorts heeft verweerder de eerder ten onrechte aan eiser toegekende Wajong-uitkering met ingang van 1 mei 2015 beëindigd.
Bij besluit van 12 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is geboren op 26 oktober 1989. Op 14 augustus 2014 heeft hij een Wajong-uitkering aangevraagd. In deze aanvraag heeft eiser -onder meer- aangegeven dat hij vanaf mei 2014 last heeft van zijn handicap / ziekte (nefropathie/nierschade). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder een medisch onderzoek verricht en is de eerste arbeidsongeschiktheidsdatum bepaald op 1 april 2014. Uit dit medisch onderzoek is komen vast te staan dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft en dat hij op de datum ingang arbeidsondersteuning (lees: recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering) tijdelijk geen participatiemogelijkheden heeft maar dat deze er op termijn wel zijn. Met een besluit van
13 november 2014 is eiser namens verweerder hierover geïnformeerd.
Vervolgens is de besluitvorming tot stand gekomen zoals weergegeven in procesverloop.
2. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit. Daaraan heeft verweerder een rapport van bezwaarverzekeringsarts K. Corten, gedateerd 28 mei 2015 ten grondslag gelegd.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat, gelet op zijn aandoening, sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het is eiser niet gebleken dat verweerder toepassing heeft gegeven aan het verzekeringsgeneeskundig protocol Chronische Nierschade. Er is ook geen medische informatie gevraagd bij de behandelend specialist.
Voorts is eiser van mening dat verweerder het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader) niet in acht genomen (Centrale Raad van Beroep, 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896).
Eiser kan instemmen met het oordeel van verweerder dat hij op medische gronden geen benutbare mogelijkheden heeft, echter niet met de conclusie dat eiser op termijn wel arbeidsparticipatiemogelijkheden heeft. Er heeft ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden waaruit blijkt dat sprake is van duurzaam arbeidsvermogen. Eiser voldoet niet aan alle vier eisen met betrekking tot arbeidsvermogen, als bedoeld in artikel 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op 1 januari 2015 is artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) in werking getreden. Met dit artikel is de Wajong op onderdelen gewijzigd. Na hoofdstuk 1 van de Wajong is een hoofdstuk 1A ingevoegd en in hoofdstuk 2 zijn aan artikel 2:15 de leden vier en vijf toegevoegd. Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) aangepast.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste dag van arbeidsongeschiktheid in het geval van eiser arbitrair is vastgesteld op 1 april 2014. Dit betekent dat na het verstrijken van de voorgeschreven wettelijke wachttijd van 52 weken, als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong, de datum einde wachttijd 31 maart 2015 is.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat hoofdstuk 1A van de Wajong op eiser van toepassing is.
7. Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong luidt:
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
7.1.
Ingevolge artikel 1a:1, zesde lid, van de Wajong wordt de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
7.2.
Op grond van artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Sb heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
7.3.
Ingevolge artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
8. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag een rapport van verzekeringsarts Duijzers en van bezwaarverzekeringsarts Corten. Eiser betwist de juistheid van deze medische rapportages. In dat geval dient de rechtbank te beoordelen of deze rapportages zorgvuldig tot stand zijn gekomen en of er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
9. Naar aanleiding van de aanvraag van eiser heeft verzekeringsarts Duijzers eiser onderzocht op het spreekuur van 25 september 2014. De verzekeringsarts heeft zijn conclusies in zijn rapport van gelijke datum gebaseerd op eigen onderzoek en dossiergegevens. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat sprake is van een nierinsufficiëntie als gevolg van een IgA nefropathie en heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 1 april 2014. Per de datum van einde wachttijd (52 weken na de 1e arbeidsongeschiktheidsdag) en per de datum van het potentiële recht op arbeidsondersteuning (lees: arbeidsongeschiktheidsuitkering) is sprake van geen benutbare mogelijkheden. Voorts is het niet te verwachten dat eiser binnen een jaar na de datum van einde wachttijd volledig hersteld zal zijn van de aandoening, van waaruit eiser beperkingen heeft. Voorts concludeert de verzekeringsarts dat eiser op de datum van ingang arbeidsondersteuning (lees: arbeidsongeschiktheidsuitkering) tijdelijk geen participatiemogelijkheden heeft, maar dat deze op termijn er wel zijn.
10. Blijkens het rapport van bezwaarverzekeringsarts Corten, gedateerd 28 mei 2015, heeft deze arts het dossier van eiser bestudeerd. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts op
26 mei 2015 telefonisch contact gehad met eiser en over haar bevindingen uitgebreid gerapporteerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan de primaire verzekeringsarts. Daartoe heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdatum correct is vastgesteld. Eiser heeft een ernstige nieraandoening en vanwege de dialyse-behandeling die hij hiervoor moet ondergaan zijn er thans onvoldoende mogelijkheden tot het verrichten van strukturele arbeid. Er is door de verzekeringsarts dan ook correct geconcludeerd dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft. Inzake de Wajong, waarover per einde wachttijd geoordeeld dient te worden, is de vraag aan de orde of het nog kunnen ontwikkelen van arbeidsvermogen bij belanghebbende uitgesloten is voor de toekomst. Terecht heeft de verzekeringsarts aangegeven dat er op termijn nog participatiemogelijkheden aanwezig kunnen zijn. Ook dat het nog enige jaren kan duren voordat er arbeidsvermogen is. Er is bij belanghebbende een reële kans op een geslaagde niertransplantatie, waardoor er op termijn hersteld van het arbeidsvermogen zeker niet is uitgesloten. Het arbeidsvermogen in het kader van de Wajong is beschreven als het kunnen verrichten van een taak in een arbeidsorganisatie; het beschikken over basale werknemersvaardigheden; het tenminste
1. uur aaneengesloten kunnen werken en tenminste 4 uur per dag belastbaar zijn. Dit kan in de toekomst voor belanghebbende als haalbaar worden ingeschat.
11. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290) volgt dat aan een rapport opgesteld door een bezwaarverzekeringsarts, een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of niet concludent is. Het aannemelijk maken dat van een van deze gebreken sprake is, kan gebeuren door niet medisch geschoolden. Dit geldt echter niet voor het aannemelijk maken dat de inhoudelijke medische beoordeling onjuist is. Indien een betrokkene deze beoordeling wil aanvechten zal hij in beginsel zijn stellingen moeten onderbouwen met een rapport van een (andere) reguliere medicus.
12. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk
onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. Zo heeft de verzekeringsarts eiser op zijn spreekuur gezien en onderzoek verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft eiser telefonisch gesproken en hiervan verslag gedaan. Niet gebleken dan wel anderszins aannemelijk is gemaakt dat die informatie onjuist is uitgelegd. Evenmin zijn er aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de rapportages van beide artsen. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen reden gezien om af te wijken van het primair medisch oordeel. Ook volgens de bezwaarverzekeringsarts is er bij eiser op de datum in geding,
31 maart 2015, sprake van geen benutbare mogelijkheden in verband met hemodialyse. In zijn rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts zich gebogen over de vraag of er in de toekomst mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn. Er is bij eiser een reële kans op een geslaagde niertransplantatie waarop op termijn herstel van arbeidsvermogen zeker niet uitgesloten is.
13. Het betoog dat er geen informatie is ingewonnen bij de behandelende sector leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt hierover dat het in beginsel aan de verzekeringsgeneeskundig artsen is om te bepalen welke informatie zij nodig achten om tot een weloverwogen oordeel te komen over de gezondheidstoestand van de betrokkene. Niet is gebleken dat met het achterwege laten van (nadere) informatie-inwinning bij de behandelende sector, het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondeugdelijk dan wel onvolledig is geweest. Immers de aard en de ernst van de aandoening is bij de verzekeringsartsen bekend.
Het betoog dat de verzekeringsartsen het verzekeringsgeneeskundig protocol Chronische Nierschade niet zou hebben toegepast leidt naar het oordeel van de rechtbank ook niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak is een verzekeringsarts niet gehouden om in zijn of haar rapport elk punt van het protocol te benoemen. Protocollen, zoals het protocol Chronische Nierschade, zijn immers slechts bedoeld als hulpmiddel voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling (ECLI:NL:CRVB:2011:BT6290).
14. Met haar aanvullende rapportage van 18 december 2015, als reactie op de aangevoerde beroepsgronden, overweegt de bezwaarverzekeringsarts terecht dat het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” niet aan de orde is. In de Wajong dient het arbeidsvermogen beoordeeld te worden, waarvoor andere criteria gelden als voor het vaststellen van de arbeidsbeperkingen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Voorts komt de bezwaarverzekeringsarts niet tot een ander oordeel met betrekking tot de beoordeling van het arbeidsvermogen.
Bezwaararbeidsdeskundige Habets heeft met zijn rapport van 5 januari 2016 geconcludeerd dat eiser meer dan voldoende scholing heeft gevolgd waarmee hij na een succesvolle transplantatie in staat wordt geacht om een functie op de arbeidsmarkt te kunnen verwerven. Ook beschikt eiser over meer dan voldoende basale werknemersvaardigheden waardoor er mogelijkheden ontstaan om een taak in een organisatie uit te oefenen.
15. Zonder af te willen doen aan de aard en de ernst van de aandoening welke eiser op de datum in geding ervaart, acht de rechtbank de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven motivering, gebaseerd op de behandelingsmogelijkheden van eiser die zijn gericht op herstel, toereikend en voldoende overtuigend gemotiveerd.
16. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016.
w.g. E.S.J.M. Naebers,
griffier
w.g. E.J. Govaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 april 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.