ECLI:NL:RBLIM:2016:2432

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
21 maart 2016
Zaaknummer
4820203 AZ VERZ 16-34
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter op 21 maart 2016 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, een bouwbedrijf. De werknemer, die sinds 1998 in dienst was, werd op staande voet ontslagen na het verzenden van bedrijfsgegevens naar zijn privé-e-mailadres. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag, doorbetaling van loon, en vergoedingen wegens onregelmatige opzegging en transitievergoeding. De werkgever voerde verweer en vroeg om voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor ontslag. De werknemer had berust in de beëindiging van het dienstverband, maar had recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter kende de werknemer een totale vergoeding toe van € 63.279,41 bruto, bestaande uit de vergoedingen en wettelijke rente. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van een bruto/netto specificatie van de bedragen en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 4820203 AZ VERZ 16-34, 4820212 AZ VERZ 16-35 en 4851568 AZ VERZ 16-47
Beschikking van de kantonrechter van 21 maart 2016
in de zaak van
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek],
wonend aan het [adres 1] , [woonplaats] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde mr. R.P.H.W. Haas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF [naam] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend aan de [adres 2] , [vestigingsplaats] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde mr. M.M.J.F. Sijben.
Partijen zullen hierna [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, tevens houdend een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
  • het verweerschrift
  • het zelfstandig tegenverzoek dat strekt tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671b BW
  • de pleitnota van de gemachtigde van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek]
  • de pleitnota van de gemachtigde van [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek]
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d. 15 maart 2016.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] is een onderneming die zich bezig houdt met het leveren en monteren van kunststof, aluminium en houten kozijnen. Op beperkte schaal worden ook kleine bouwkundige werkzaamheden verricht.
2.2.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] , is sedert 24 augustus 1998 in dienst van [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] , krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van calculator / werkvoorbereider (bijlage 1 van het verweerschrift).
2.3.
Op 30 maart 2015 heeft [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] het UWV op bedrijfseconomische gronden toestemming verzocht om de arbeidsverhouding met (onder meer) [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] op te zeggen.
2.4.
Bij brief van 16 april 2015 heeft [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] meegedeeld (bijlage 3 van het verweerschrift):
“(…) Hedenochtend heb wij gesproken over de ontslagaanvraag voor 3 medewerkers van ons bedrijf. E.e.a. uit economische gronden. Zoals bekend bent U 1 van deze 3 medewerkers waarvoor vergunning is aangevraagd. (…)
De reden dat ik voor U een vergunningsaanvraag heb gedaan; is zeker niet het feit dat ik ontevreden ben over uw inzet, maar het feit dat ik met deze 3 personen een afspiegeling maak van ons bedrijf. (…) Ik heb voor U ontslagvergunning aangevraagd om zodoende een goede onderbouwing te krijgen richting het UWV, zoals hedenochtend toegelicht.
Indien de ontslagvergunning verleent wordt, zal ik hier in U geval geen gebruik van maken.(…)”
2.5.
Bij beslissing van 29 mei 2015 heeft het UWV de ontslagvergunning geweigerd (bijlage 1 van het verzoekschrift).
2.6.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] is sedert 1 mei 2015 arbeidsongeschikt. Met ingang van 6 januari 2016 heeft [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] in het kader van de re-integratie zijn werkzaamheden hervat voor 2 x 2 uur per week met een geleidelijke opbouw in uren.
2.7.
Op 20 januari 2016 heeft [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] een lijst met telefoonnummers en e-mailadressen van collega’s, klanten en leveranciers van [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] naar zijn privé-mailadres verzonden. Deze mail is vervolgens verwijderd uit de map ‘verzonden items’.
2.8.
Op 25 januari 2016 vraagt [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] tot tweemaal toe aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] of hij bedrijfsgegevens naar zijn e-mailaccount heeft gestuurd. Daarop antwoordt [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] ontkennend (omdat volgens [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] geen sprake is van bedrijfsgegevens). Op de nadien gestelde vraag of hij een lijst met telefoonnummers naar zijn eigen e-mailaccount heeft gestuurd, antwoordt [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] bevestigend. Daarop heeft [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] hem op staande voet ontslagen en de schriftelijke bevestiging van het ontslag overhandigd. In de brief van gelijke datum (bijlage 6 van het verzoekschrift en bijlage 4 van het verweerschrift) staat - voor zover relevant - vermeld:
“(…) Helaas heb ik vast moeten stellen dat er bedrijfsgegevens ‘gestolen’ zijn; in elk geval hebt U zich deze zonder toestemming naar uw persoonlijke E-mail verzonden.
Ik moet derhalve ontslag op staande voet toepassen. (…)”
2.9.
Bij brief van 26 januari 2016 (bijlage 7 van het verzoekschrift) heeft de gemachtigde van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] namens deze meegedeeld dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] niet kan instemmen met een ontslag op staande voet en tot vernietiging van het ontslag wenst te komen, alsmede zich beschikbaar stelt de bedongen arbeid te verrichten en aanspraak maakt op doorbetaling van loon.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt kort weergegeven:
I. bij wege van provisionele voorziening ex artikel 223 Rv betaling van een maandelijks voorschot op het loon van € 1.750,00 netto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor de duur van de procedure;
II. primair:
- vernietiging van het op 25 januari 2016 gegeven ontslag op staande voet, doorbetaling van het loon met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente), het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto specificatie van voormelde bedragen, zulks op straffe van een dwangsom;
III. subsidiair:
- [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot:
a) betaling aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 9 BW ad € 14.465,41 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van ontslag tot de dag van algehele voldoening;
b) betaling aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] van een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW ad € 25.612,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag van algehele voldoening;
c) betaling aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW ad € 23.202,00 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag van algehele voldoening;
d) het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto specificatie van voormelde bedragen, zulks op straffe van een dwangsom,
IV. meer subsidiair:
- [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot:
a) betaling aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] van een transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 onderdeel a onder 1 en/of lid 8 BW ad € 25.612,00 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag van algehele voldoening;
b) het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto specificatie, zulks op straffe van een dwangsom,
V. primair, subsidiair en meer subsidiair:
[verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
[verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van tegenverzoek wordt door [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] voorwaardelijk te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdelen e of g BW, zonder toekenning van een transitievergoeding en [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van kosten van deze procedure. Aan dit verzoek legt [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] ten grondslag dat sprake is van - kort gezegd - primair ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] (artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW) en subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW).
3.4.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] te kennen gegeven dat vernietiging van de opzegging voor beide partijen geen oplossing biedt, omdat er geen basis meer is voor een vruchtbare samenwerking tussen partijen. [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft de provisionele voorziening ex artikel 223 Rv (zaaknummer 4820212 AZ VERZ 16-35) en het primair verzochte ingetrokken, zodat deze geen beoordeling meer behoeven. [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] berust aldus in beëindiging van het dienstverband. Nu daarmee vaststaat dat het dienstverband is beëindigd, brengt dit met zich dat het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] dat strekt tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671b BW (zaaknummer 4851568 AZ VERZ 16-47) eveneens geen beoordeling meer behoeft. Thans wordt slechts een oordeel gevraagd op het subsidiaire verzoek van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] .
4.2.
Aan de orde is of [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] aanspraak kan maken op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 10 BW, een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW en een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW.
4.3.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft de voorliggende verzoeken betrekking hebbend op de billijke vergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW). Voor zover het verzoek betrekking heeft op de transitievergoeding, is het tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel b, BW).
4.4.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39).
Nu [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft berust in de beëindiging van het dienstverband, hoeft de kantonrechter geen oordeel uit te spreken over de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, kan de aan- of afwezigheid van een dringende reden echter wel een rol spelen bij de beoordeling of aan de zijde van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] sprake is van (ernstige) verwijtbaarheid. Om die reden zal worden beoordeeld of [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] een dringende reden voor ontslag heeft gegeven.
4.5
Het enkele feit dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] contactgegevens naar zijn privé-mailadres heeft verzonden, levert geen dringende reden op voor een ontslag op staande voet. Allereerst is gesteld noch gebleken dat het [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] op grond van enig beding in zijn arbeidsovereenkomst of enige daartoe specifiek gegeven instructie tijdens zijn dienstverband verboden was om contactgegevens (lijst van telefoonnummers en e-mailadressen van collega’s, klanten en leveranciers) naar zijn privé-mailadres te versturen. Daarnaast is hetgeen [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft gesteld met betrekking tot haar vrees dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] met het verzenden van de gegevens kwade bedoelingen had, onvoldoende om te kunnen oordelen dat die vrees gegrond was. De stellingname van [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] de gegevens moet hebben verstuurd met het oogmerk [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] te schaden, is los van de betwisting hiervan door [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] , dermate suggestief van aard en niet feitelijk onderbouwd dat deze niet kan leiden tot het oordeel dat het handelen van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] ongeoorloofd en/of ontoelaatbaar was. Van een oogmerk aan de zijde van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] om [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] met behulp van de gekopieerde gegevens schade te berokkenen is in rechte niet gebleken. [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling uitdrukkelijk te kennen gegeven geen concurrerende activiteiten te (zullen) ontplooien. Desgevraagd heeft [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] tijdens de mondelinge behandeling verklaard geen schade te hebben geleden dan wel nadeel te hebben ondervonden van het feit dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] over deze contactgegevens beschikt. Op grond van deze feiten en omstandigheden komt de kantonrechter tot het oordeel dat een dringende reden voor ontslag op staande voet ontbreekt.
4.6
Nu een dringende reden voor ontslag op staande voet ontbreekt, en [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot het oordeel zouden moeten leiden dat
het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] , is [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] onder de gegeven omstandigheden aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] de transitievergoeding verschuldigd.
4.7
[verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft de ter zitting toegelichte berekening van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] , waarin de cao loonsverhoging van 1,5% per 1 januari 2016 is meegenomen, niet weersproken zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan. [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 25.612,00 bruto. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.8
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] die vergoeding verschuldigd aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] , omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
Gelet op artikel 7:672 BW en gegeven het feit dat [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] het door [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] becijferde bedrag niet gemotiveerd heeft betwist, wordt dit bedrag van € 14.465,41 bruto als uitgangspunt genomen en dient [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] dit bedrag aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] te betalen. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.9
De kantonrechter ziet aanleiding om aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] daarnaast een billijke vergoeding toe te kennen. Het feit dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] ook een vergoeding toekomt in verband met de onregelmatige opzegging, staat de toekenning van de billijke vergoeding niet in de weg, nu deze vergoedingen berusten op twee verschillende gronden.
4.1
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is ook in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, nu de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671
heeft opgezegd (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat
een dringende reden voor ontslag op staande voet ontbreekt en [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] de overeenkomst dus in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd, zal het verzoek van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen.
4.11
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord hoe hoog deze vergoeding in onderhavig geval dient te zijn. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding - naar haar aard - in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval.
4.12
In dat kader heeft [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] verzocht hem een billijke vergoeding van € 23.202,00 bruto toe te kennen. De hoogte van dit bedrag komt de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voor. Vooropgesteld wordt dat een ontslag op staande voet voor de werknemer, afgezien van verstrekkende juridische consequenties, een diffamerende werking heeft. [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft niet aangetoond dat sprake was een dringende reden (zie hiervoor). Nu het beweerdelijke opzet aan de zijde van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] evenmin is onderbouwd, van enige schade aan de zijde van [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] geen sprake is en [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] geen andere, minder verstrekkende maatregelen heeft genomen, hoewel dat gezien de omstandigheden meer in de rede had gelegen, ontstaat bij de kantonrechter de indruk dat [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] een dringende reden heeft geconstrueerd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] onverwijld te kunnen beëindigen. Een dergelijke handelswijze is ernstig verwijtbaar.
De kantonrechter acht ook verwijtbaar dat [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] niet ervan in kennis heeft gesteld dat tijdens zijn afwezigheid wegens ziekte is besloten zijn e-mailaccount aan het e-mailaccount van een collega te koppelen, waardoor al zijn uitgaande en inkomende e-mailberichten door deze collega konden worden gelezen. Ook op het moment dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] in het kader van zijn re-integratie zijn werkzaamheden per 6 januari 2016 hervatte, heeft [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] hem hierover niet ingelicht noch heeft [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] besloten de koppeling op te heffen. Ook op dit punt heeft [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] gehandeld.
[verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft door haar ernstig verwijtbare handelwijze [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] in een onhoudbare situatie geplaatst en voortzetting van het dienstverband voor hem onmogelijk gemaakt waardoor [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] , die momenteel arbeidsongeschikt is en midden in zijn re-integratie zat, zich genoodzaakt heeft gezien te berusten in de beëindiging van het dienstverband. Door dit alles lijdt [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] zowel materiële als immateriële schade, die door [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] dient te worden gecompenseerd.
Het vorenstaande brengt met zich dat de door [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] verzochte billijke vergoeding van
€ 23.202,00 bruto zal worden toegekend. De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen zoals verzocht.
4.13
Ten slotte verzoekt [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] om [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen om aan hem een bruto/netto specificatie te verstrekken waarin de hiervoor genoemde bedragen zijn verwerkt. Dit zal eveneens worden toegewezen. De termijn zal gesteld worden op twee weken. De te verbeuren dwangsom zal vastgesteld worden op € 25,00 per dag en gemaximeerd worden op een totaalbedrag van € 1.000,00.
4.14
[verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] worden begroot op:
- griffierecht € 79,00
- salaris gemachtigde
€ 400,00(2 punten x € 200,00)
Totaal € 479,00
4.15
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] te betalen:
  • de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 14.465,41 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot aan de dag van algehele voldoening,
  • de transitievergoeding van € 25.612,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot aan de dag van algehele voldoening,
  • de billijke vergoeding van € 23.202,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] binnen twee weken na deze beschikking te verstrekken een deugdelijke bruto-netto specificatie van voormelde bedragen,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag dat [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] in gebreke blijft daaraan te voldoen tot een maximum van € 1.000,00,
5.3.
veroordeelt [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] zijn begroot op € 479,00,
5.4.
veroordeelt [verweerster, verzoekster in voorwaardelijk tegenverzoek] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van deze beschikking,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Y.H.G. Erkens, kantonrechter, en is door mr.
P. Hoekstra, kantonrechter, in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ