3.3Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft verklaard dat hij op 17 augustus 2015, omstreeks 11.00 uur, zijn woning in Geleen binnen wilde gaan. Hij hoorde vervolgens iemand fluiten en zag dat een stukje verderop drie mannen stonden. Een van hen betrof een Albanese man uit Duitsland, aan wie aangever € 4.640,- verschuldigd was vanwege een drugsdeal die niet conform afspraak was verlopen (door aangever wordt deze Albanese man ook wel “man 1” genoemd).
Aangever beschrijft in zijn verklaring vervolgens de andere twee mannen, door aangever ook wel “man 2” en “man 3” genoemd. Ter terechtzitting van 12 februari 2016 heeft aangever als getuige verklaard dat man 2 verdachte betreft en dat man 3 medeverdachte [medeverdachte] betreft.
Toen aangever de drie mannen zag staan, is hij direct naar hen toegelopen. Man 1 zei tegen aangever dat zij even met hem naar de McDonalds in Geleen wilden gaan om te praten over de terugbetaling van het geld. Aangever is daarop met de drie mannen meegelopen en bij hen in de auto gestapt. Man 2 (hierna te noemen: de verdachte) bestuurde de auto en reed richting de McDonalds. De verdachte stopte daar echter niet, maar reed verder in de richting van Duitsland.In Stolberg (Duitsland) stopte de verdachte voor een flatgebouw.Aangever moest uitstappen en werd door de drie mannen vervolgens meegenomen naar de binnenplaats van het flatgebouw, welke binnenplaats was omringd door meerdere woningen. Man 1 klopte op de deur van een van de woningen op de begane grond. De deur werd geopend door een man (hierna: man 4), waarop aangever en de drie mannen de woning binnen gingen. Toen zij binnen waren zei verdachte tegen aangever dat het geld om 18.00 uur betaald moest zijn. Als het geld dan nog steeds niet betaald was, dan zou hij - aangever - iets meemaken wat hij niet wilde meemaken, aldus verdachte. Man 1 zei vervolgens tegen aangever dat hij in de woning moest blijven tot het geld betaald was. Ook moest aangever de simkaart en batterij uit zijn telefoon halen. Hierna verlieten man 1, verdachte en man 3 (hierna: medeverdachte [medeverdachte] ) de woning.Toen zij even later terug kwamen moest aangever zijn autosleutels afgeven. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden hierna de woning verlaten.Man 1 en man 4 bleven bij aangever in de woning. Omstreeks 18.00/19.00 uur waren de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] weer terug in de woning. Zij vertelden dat zij de auto hadden opgehaald en deze ergens in Nederland hadden gezet.Aangever heeft verklaard dat naar mate de avond vorderde de sfeer steeds grimmiger en dreigender werd. Zo zeiden de drie mannen bijvoorbeeld tegen hem: “zorg dat alles goed komt, anders kom je er niet zo goed af als vandaag.”Op een gegeven moment zei man 1 dat aangever maar eens met iemand moest gaan bellen om het geld te regelen. Hij nam aangever vervolgens mee naar een telefooncel die was gelegen in het centrum van Stolberg. Daar had aangever met zijn partner ( [naam partner] ) gebeld. Aangever had haar verteld dat er geld geregeld moest worden en dat hij pas weg mocht als het geld geregeld was. Hierna was aangever weer samen met man 1 terug gegaan naar de woning. Die avond had aangever nog een aantal keren met [naam partner] gebeld, met een telefoon die hij van man 1 had gekregen. Man 1, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden ’s avonds de woning verlaten. Voordat zij vertrokken zei een van hen tegen man 4: “Als hij iets doet, dan steek je hem”. Aangever heeft verklaard dat hij uit angst voor man 4 de rest van de nacht niet heeft geslapen. Hij kon de woning niet verlaten, omdat de deur op slot was. De volgende ochtend, omstreeks 07.30 uur was man 1 weer in de woning. Hij vroeg aangever waarom zijn vrouw [naam partner] nog niet had gebeld. Aangever had daarop zelf telefonisch contact opgenomen met [naam partner] . [naam partner] vertelde tijdens dit gesprek dat zij omstreeks 08.30 uur te horen zou krijgen of het geld er was. Aangever had vervolgens twee uur niets meer van haar gehoord. De verdachte was inmiddels ook weer in de woning aanwezig. Hij en man 1 werden steeds agressiever. Zij vroegen meermalen wanneer zijn vrouw met het geld over de brug zou komen en zeiden tegen aangever: “Wil je vrouw dat we je dood maken?”.Tijdens onderlinge gesprekken viel regelmatig het woord “Morta”en ook werd tegen aangever gezegd dat ze hem dood zouden schieten. Aangever dacht op die momenten dat ze hem echt van het leven wilden beroven.Die middag had aangever [naam partner] gebeld en haar medegedeeld dat zij binnen 10 minuten moest laten weten hoe het zat met het geld. Even later belde [naam partner] terug met de mededeling dat het geld geregeld was. De aangever kreeg een man aan de lijn die tegen hem zei dat de overdracht van het geld zou plaatsvinden bij het Esso tankstation, vlak bij de grens. Aangever was vervolgens samen
met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in een BMW gestapt en met hen naar het Esso tankstation gereden. Toen zij bij het Esso tankstation arriveerden werden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden door de politie.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 14 augustus 2015 werd opgebeld door
[betrokkene 1] (de broer van verdachte). [betrokkene 1] vroeg hem of hij mee wilde gaan naar Nederland, omdat iemand hem geld schuldig was. Nog diezelfde dag was [medeverdachte] samen met [betrokkene 1] naar een woning in Geleen gereden. [betrokkene 1] had bij deze woning aangebeld, maar er deed niemand open. [betrokkene 1] riep vervolgens meermalen de naam “ [slachtoffer] ”. Hierop kwam echter geen enkele reactie. [betrokkene 1] en [medeverdachte] hadden vervolgens nog even met de buurman van [slachtoffer] gepraat
en waren daarna weer terug gereden naar Duitsland. Op de terugweg vertelde [betrokkene 1] tegen [medeverdachte] dat [slachtoffer] hem had besodemieterd en dat het om drugs ging. [slachtoffer] zou hem nog
€ 3.000,- à € 4.000,- moeten terugbetalen.Deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte] wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige] .
Op 17 augustus 2015 werd [medeverdachte] wederom gebeld door [betrokkene 1] . [betrokkene 1] vroeg hem samen met hem en zijn broer [verdachte] (verdachte) naar de woning van [slachtoffer] te gaan. Enkele minuten later stonden [betrokkene 1] en de verdachte bij [medeverdachte] voor de deur. [medeverdachte] was bij hen in de auto gestapt en vervolgens waren zij samen naar Geleen gereden. Toen zij bij de woning van [slachtoffer] arriveerden, bleek dat [slachtoffer] niet thuis was. De vrouw van [slachtoffer] was wel thuis. De verdachte had tegen haar gezegd dat zij [slachtoffer] even moest bellen. Even later stopte er een auto bij de woning. [slachtoffer] stapte uit en liep naar [betrokkene 1] en [verdachte] toe. [slachtoffer] zei tegen hen dat hij het geld nog niet had, maar dat hij dit binnen een of twee weken zou regelen. [betrokkene 1] zei hierop tegen [slachtoffer] dat zij samen naar de McDonalds in Geleen zouden gaan om te praten. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij vervolgens met z’n vieren in de auto zijn gestapt en richting de McDonalds zijn gereden. Verdachte, die de bestuurder was van de auto, stopte echter niet bij de McDonalds. [medeverdachte] vroeg wat er aan de hand was, waarop verdachte zei dat zij zouden doorrijden naar Stolberg. In de auto werd er hoofdzakelijk door de verdachte gesproken. De verdachte zei onder andere tegen [slachtoffer] dat hij naar Stolberg zou gaan en dat hij daar moest blijven tot het geld betaald was. In Stolberg waren zij gestopt bij een woning. Zij waren alle vier uitgestapt en vervolgens een woning binnen gegaan van een persoon, genaamd [betrokkene 2] . [betrokkene 2] was op dat moment ook in de woning. Verdachte had tegen [betrokkene 2] gezegd dat hij op [slachtoffer] moest passen en dat [slachtoffer] niet mocht vertrekken. Verdachte vroeg aan [slachtoffer] of hij een telefoon bij zich had. Toen [slachtoffer] dat bevestigde, zei verdachte tegen hem dat hij de telefoon moest uitschakelen. Vervolgens had [betrokkene 1] meermalen gebeld met de vrouw van [slachtoffer] . [betrokkene 1] zei tegen haar dat zij het geld moest regelen. Tijdens deze gesprekken had verdachte aan [slachtoffer] gevraagd of hij de sleutels van zijn auto aan hem, verdachte, wilde geven. [slachtoffer] had dit vervolgens ook gedaan. [betrokkene 1] zei tegen de verdachte dat hij de auto
en de televisie van [slachtoffer] moest gaan ophalen in Geleen. Even later is verdachte met een persoon, genaamd [betrokkene 3] , vertrokken naar Geleen. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij toen samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij [slachtoffer] in de woning is gebleven. Even later belde verdachte naar [betrokkene 1] . [betrokkene 1] zei tegen de verdachte dat hij de auto van [slachtoffer] in Geleen moest parkeren en daarna weer terug moest komen naar Stolberg. [medeverdachte] had vervolgens de woning verlaten. [betrokkene 1] en [slachtoffer] liepen met hem mee, omdat [betrokkene 1] [slachtoffer] wilde laten bellen in een telefooncel. [medeverdachte] had gehoord dat er in de woning meermalen tegen [slachtoffer] was gezegd dat hij pas weg mocht als het geld er was. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij ongeveer vier uur later terug was gegaan naar de woning om te controleren hoe het met [slachtoffer] ging. Toen hij daar aankwam waren enkel [slachtoffer] en [betrokkene 2] in de woning aanwezig. Na ongeveer een uur was [medeverdachte] weer naar huis gegaan. De volgende ochtend werd hij gebeld door [betrokkene 1] . [betrokkene 1] zei tegen [medeverdachte] dat hij bij hem voor de deur stond. [medeverdachte] keek naar buiten en zag toen dat [slachtoffer] , [betrokkene 1] , de verdachte en [betrokkene 2] in de auto zaten. [betrokkene 1] zei tegen [medeverdachte] dat zij het geld zouden gaan halen en vroeg aan [medeverdachte] of hij mee wilde gaan. Hierop was [medeverdachte] ook ingestapt in de auto. Zij hadden broodjes gehaald bij een bakkerij en hadden getankt
bij een tankstation. Vervolgens waren zij, via Würselen, weer teruggereden naar
de woning van [betrokkene 2] . Toen zij in de woning waren, kreeg [betrokkene 1] een telefoontje. Tijdens
dit gesprek werd gezegd dat het geld er was en dat men elkaar wilde ontmoeten bij het
Esso tankstation vlak over de grens. [medeverdachte] was vervolgens samen met de verdachte
en [slachtoffer] in de auto gestapt en naar het Esso-tankstation in Nederland gereden, alwaar
het geld zou worden overgedragen. Tijdens de autorit zei de verdachte tegen [slachtoffer] dat
het geld er precies tot op de cent moest zijn en dat [slachtoffer] de gevolgen zou merken als er
iets zou gebeuren. Toen zij bij het Esso tankstation aankwamen werden hij, [medeverdachte] , en
de verdachte aangehouden door de politie.
Bewijsoverwegingen
Door de raadsman is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat er sprake is van bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Bewuste en nauwe samenwerking veronderstelt dat de medeplegers met opzet samenwerken tot het verrichten van de strafbare gedraging (i.c. gijzeling). Ook stilzwijgende samenwerking kan medeplegen opleveren. Dit is met name het geval in de situatie waarin iemand bewust bij een bepaalde situatie aanwezig blijft, niet ingrijpt, zich niet distantieert van de situatie en de ander dat kennelijk accepteert, hetgeen een beeld kan opleveren van een stilzwijgende samenwerking die voldoende kan zijn voor medeplegen. Voor wat betreft de vereiste gezamenlijke uitvoering is niet vereist dat de medeplegers allen eigenhandig aan de uitvoering van de delictshandeling deelnemen.
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachten naar de woning van aangever in Geleen is gereden, met de bedoeling om een nog openstaande schuld te innen. Zij hebben aangever vervolgens meegenomen in hun auto naar een pand in Stolberg (Duitsland), waar aangever verbaal is bedreigd. Verdachte
en de medeverdachten hebben aangever vervolgens gedurende ongeveer 24 uren belet de woning te verlaten door hem – telkens in wisselende samenstelling – te bewaken. Dat de verdachten dit hebben gedaan om aangever te dwingen om een hoeveelheid geld te betalen blijkt uit het feit dat de verdachte uitdrukkelijk tegen aangever heeft gezegd dat hij de woning pas mocht verlaten als hij de terugbetaling van het geld had geregeld. Ook heeft hij tegen [betrokkene 2] (man 4) gezegd dat hij op aangever moest letten en dat aangever niet weg mocht gaan. Hij heeft zelfs de opdracht gegeven aan [betrokkene 2] om geweld tegen aangever te gebruiken als hij weg trachtte te gaan. Verdachte heeft tegen aangever gezegd dat hij de telefoon moest uitzetten door de batterij en de simkaart er uit te halen. Verdachte wist derhalve precies wat er gaande was, heeft daarin uitdrukkelijk en ontegenzeggelijk een aanmerkelijk aandeel gehad. Hij heeft zich ook niet gedistantieerd van de gedragingen van zijn medeverdachten, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel (in een vroeg stadium) mogelijk was als hij niet had willen participeren. De verdachte heeft weliswaar enkele keren de woning verlaten, onder andere om de auto en eventueel ook de televisie van aangever op te halen, maar hij is ook telkens weer teruggekomen. Hij wist dat geregeld was dat aangever in de woning van man 4 verbleef tot het geld geregeld was. Toen uiteindelijk – na een gijzeling van circa 24 uren – het telefoontje kwam dat het geldbedrag was geregeld, is verdachte zelfs samen met een medeverdachte en aangever in de auto gestapt en naar het tankstation gereden waar de overdracht van het geldbedrag zou plaatsvinden. Tijdens deze rit naar het tankstation heeft
de verdachte, zo blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , aangever nogmaals duidelijk gemaakt dat het geld tot op de cent moest worden terugbetaald. Ook heeft de verdachte tijdens deze autorit gezegd dat aangever de gevolgen zou merken als er iets
zou gebeuren. De verdachte was er dus niet alleen bij, maar hij heeft ook daadwerkelijk uitvoeringshandelingen verricht, die wezenlijk waren voor het slagen van het doel van
het misdrijf.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen van gijzeling door verdachte. Het tenlastegelegde feit kan dan ook wettig
en overtuigend worden bewezen.