ECLI:NL:RBLIM:2015:2668

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
04/860595-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen of medeplichtigheid aan vrijheidsberoving en afpersing

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen of medeplichtigheid aan vrijheidsberoving en afpersing. De verdachte was betrokken bij een gijzeling van een benadeelde partij op 19 november 2012 in Meijel, waarbij de benadeelde partij werd vastgebonden en gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de situatie, maar niet bewezen geacht dat hij verder ging dan behulpzaam zijn. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, maar dat de verdachte wel medeplichtig was aan de afpersing door gijzeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.000,-. De rechtbank heeft rekening gehouden met de minder grote rol van de verdachte in het delict en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/860595-12
Datum uitspraak : 27 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [Geboortegegevens verdachte],
wonende aan [Adresgegevens verdachte]
Raadsman is mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat te Venlo.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 13 maart 2015.
De rechtbank heeft op 13 maart 2015 gehoord: de officier van justitie, [Officier van justitie], de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman en mr. L.A.P. van Haperen namens de benadeelde partij [Benadeelde partij].

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 19 november 2012 te Meijel, in elk geval in de gemeente
Peel en Maas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk [Benadeelde partij], wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en) te dwingen
tot afgifte van een hoeveelheid geld,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, de handen van voornoemde [Benadeelde partij] vast getapet
althans vast gebonden en/of voornoemde [Benadeelde partij] gedwongen een woning
en/of garage en/of loods binnen te gaan en (vervolgens) die [Benadeelde partij] in die
woning en/of garage en/of loods gehouden en/of voornoemde [Benadeelde partij] gedwongen
een auto in te stappen en (vervolgens) die [Benadeelde partij] in die auto gehouden;
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
[Medeverdachte] op of omstreeks 19 november 2012 te Meijel, in elk geval
in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [Benadeelde partij], wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en)
te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld,
immers heeft [Medeverdachte] tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, de handen van voornoemde [Benadeelde partij] vast getapet
althans vast gebonden en/of voornoemde [Benadeelde partij] gedwongen een woning
en/of garage en/of loods binnen te gaan en (vervolgens) die [Benadeelde partij] in die
woning en/of garage en/of loods gehouden en/of voornoemde [Benadeelde partij] gedwongen
een auto in te stappen en (vervolgens) die [Benadeelde partij] in die auto gehouden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 november 2012 te
Meijel, in elk geval in de gemeente Peel en Maas opzettelijk behulpzaam is
geweest door tezamen en in vereniging met voornoemde [Medeverdachte], de handen
van genoemde [Benadeelde partij] vast te tapen althans vast te binden en/of genoemde
[Benadeelde partij] een woning en/of garage en/of loods binnen te brengen en/of een
schuldbrief te schrijven en/of vingerafdrukken van genoemde [Benadeelde partij] op
voornoemde schuldbrief te plaatsen;
Althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 19 november 2012 te Meijel, in elk geval in de gemeente
Peel en Maas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk [Benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd
en/of beroofd gehouden,
hierin bestaande dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, de handen van voornoemde [Benadeelde partij] heeft vast
getaped althans vast gebonden en/of voornoemde [Benadeelde partij] heeft gedwongen een
woning en/of garage en/of loods binnen te gaan en (vervolgens) die [Benadeelde partij]
in die woning en/of garage en/of loods heeft gehouden en/of voornoemde
[Benadeelde partij] heeft gedwongen een auto in te stappen en (vervolgens) die [Benadeelde partij]
in die auto heeft gehouden;
Althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
[Medeverdachte] op of omstreeks 19 november 2012 te Meijel, in elk geval
in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [Benadeelde partij] wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
hierin bestaande dat [Medeverdachte], tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, de handen van voornoemde [Benadeelde partij] heeft
vast getaped althans vast gebonden en/of voornoemde [Benadeelde partij] heeft gedwongen
een woning en/of garage en/of loods binnen te gaan en (vervolgens) die
[Benadeelde partij] in die woning en/of garage en/of loods heeft gehouden en/of
voornoemde [Benadeelde partij] heeft gedwongen een auto in te stappen en (vervolgens)
die [Benadeelde partij] in die auto heeft gehouden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 november 2012 te
Meijel, in elk geval in de gemeente Peel en Maas opzettelijk behulpzaam is
geweest door tezamen en in vereniging met voornoemde [Medeverdachte], de handen
van genoemde [Benadeelde partij] vast te tapen althans vast te binden en/of genoemde
[Benadeelde partij] bovengenoemde woning en/of garage en/of loods binnen te brengen
en/of een schuldbrief te schrijven en/of vingerafdrukken van genoemde
[Benadeelde partij] op voornoemde schuldbrief te plaatsen.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [Medeverdachte]. Weliswaar een stilzwijgende samenwerking, maar dat kan ook medeplegen opleveren. Verdachte heeft uitvoeringshandelingen verricht en heeft zich op geen enkele wijze van de situatie gedistantieerd. Bovendien heeft hij niet ingegrepen door bijvoorbeeld de politie te bellen. De rol van verdachte is dusdanig groot geweest dat volgens de officier van justitie sprake is van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is voor de primair en subsidiair ten laste gelegde afpersing door gijzeling. Volgens de raadsman heeft verdachte nimmer het oogmerk gehad om aangever af te persen. Verdachte wist niets van de plannen van zijn buurman [Medeverdachte] en verkeerde in eerste instantie in de veronderstelling dat zijn buurman een inbreker had gesnapt. Verder is het ook nooit de bedoeling geweest dat verdachte enige opbrengst zou ontvangen van aangever. Voor zover medeplegen of medeplichtigheid aan wederrechtelijke vrijheidsberoving aan de orde is, is de raadsman van mening dat hooguit gesproken kan worden van medeplichtigheid. Verdachte heeft alleen maar een bijrol in het geheel gehad en dit moet onder de huidige jurisprudentie geduid worden als een vorm van medeplichtigheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Aangever [Benadeelde partij] verklaart [2] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 19 november 2012 omstreeks 06.30 uur was ik bij [Medeverdachte] in Meijel. Ik ben buiten bewustzijn geraakt. Toen ik bijkwam, merkte ik dat ik op een stoel in de garage van de woning zat en dat mijn beide handen op mijn rug gebonden waren met tape en dikke tyrips. Ik zag dat [Medeverdachte] samen met [Verdachte] in de woning was. Ik moest een telefoonnummer doorgeven. [Medeverdachte] heeft vervolgens mijn schoonmoeder gebeld en vertelde dat hij € 8000,- moest hebben en dat hij mij gegijzeld hield. Ik zag dat [Medeverdachte] en [Verdachte] mijn papieren uit mijn auto hadden gehaald. Ik zag dat ze de documenten bekeken en hier foto’s van maakten. Vervolgens zag ik dat ze op een laptop gingen zoeken naar mij en mijn familie. Deze laptop werd door [Medeverdachte] gehaald, hij was vijf minuten weg. Daarna zag ik dat [Verdachte] een brief schreef. Ik weet niet wat er op deze brief stond. Ik zag vervolgens dat [Medeverdachte] en [Verdachte] iets met mijn handen deden. Ze deden dit achter mijn rug om, omdat mijn handen op mijn rug waren gebonden. Ik zag later dat ze mijn vinger met verf hebben bedekt en mijn vingerafdrukken op de betreffende brief hebben gezet. Vervolgens kreeg ik deze brief op mijn buik gelegd en werden er foto’s van mij gemaakt.”
Medeverdachte [Medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris [3] – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
“Op 19 november kwam [Benadeelde partij] rond 6 uur, misschien half 7 bij mij aan de deur in Meijel. Op een gegeven moment is hij aan de overkant van de straat gevallen. Ik heb hem op de grond gehouden. Ik wilde niet alleen zijn en toen heb ik [Verdachte] gebeld omdat die in buurt woont. Op dat moment woonde er niemand in het huis aan de overkant. Ik weet niet meer precies wat ik tegen [Verdachte] heb gezegd. Hij wist niets af van mijn handelen. Ik heb niet tegen [Verdachte] gezegd “[Verdachte] ik heb hem”. Ik heb [Benadeelde partij] vastgebonden en toen zijn wij naar mijn kantoor in de loods gegaan. U vraagt mij of ik me kan voorstellen dat [Verdachte] dacht dat ik een inbreker te pakken had. Dat kan ik mij voorstellen. De tape lag in mijn auto. Die heeft [Verdachte] gepakt, omdat ik hem dat heb gevraagd. Ik kan me niet meer herinneren of [Verdachte] iets heeft gevraagd over wat er gebeurde. Ik meen dat hij iets heeft gezegd over de politie bellen. Ik weet niet meer wat ik tegen [Verdachte] heb gezegd. Op het kantoor heb ik gebeld met de familie [Benadeelde partij] dat ik hem daar had en dat er geld moest komen. Het ging om zo’n
€ 8.000,-. Ik heb geloof ik zijn schoonouders gebeld. Ik wilde een schuldbekentenis van [Benadeelde partij]. Ik was toen te gespannen, dus ik heb aan [Verdachte] gevraagd om dat briefje te schrijven. [Verdachte] wilde dat liever niet geloof ik. Op het moment van de schuldbekentenis was denk ik wel duidelijk wat er gaande was. Ik heb denk ik nog een paar uur met [Benadeelde partij] op kantoor gezeten. [Verdachte] is in de tussentijd nog weggeweest. Hij is een uur weggeweest schat ik. Ik heb hem niet gevraagd om terug te komen. Hij is zelf teruggekomen. Ik was toen op zoek naar sleutels van [Benadeelde partij] om met zijn auto verder van mijn huis te gaan. [Benadeelde partij] heeft tegen [Verdachte] gezegd dat zijn sleutels in zijn binnenzak zaten. Ik ben op een gegeven moment naar de auto van [Benadeelde partij] gelopen. Daar was [Verdachte] nog bij. Hij was er ook bij toen ik in de auto ben gestapt. [Benadeelde partij] is zelf in de auto gestapt. Daar heeft [Verdachte] niet bij geholpen. Het klopt dat ik [Verdachte] nog heb gebeld om mij op te komen halen. [Verdachte] zou niets van het geld krijgen. Er is die avond ervoor een heel kort telefonisch contact. Het gaat om 0,000 en nog wat seconden. Op die manier stond zijn nummer bovenaan in mijn telefoonlijst. Ik wist dat [Benadeelde partij] zou komen, maar niet wat er ging gebeuren. Dit was uit voorzorg zodat ik in geval van nood iemand kon oproepen. Ik heb [Verdachte] gebeld omdat hij het dichtste bij woonde.”
Verdachte verklaart [4] bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 19 november 2012 hoorde ik ’s ochtends de huistelefoon rinkelen. Ik hoorde dat [Medeverdachte] belde en vroeg of ik hem even kon komen helpen. Ik zag toen aan de andere kant van de weg bij een woning iemand staan. Ik riep toen naar die persoon of dat hij [Medeverdachte] was, ik hoorde dat hij ja zei. [Medeverdachte] vroeg of ik even daarheen kon komen. Toen ik dichter bij kwam zag ik nog een persoon op de grond liggen. [Medeverdachte] vroeg mij of ik bij de persoon wilde blijven staan, zodat hij tape kon halen. Ik zei hem dat ik dat niet wilde en vroeg wat er was. [Medeverdachte] zei toen tegen mij, “dan pak jij die tape maar even uit de auto”. Ik heb de tape gehaald. Toen ik terugkwam pakte [Medeverdachte] de handen van die man vast en deed de tape erom. Ik zag dat die man al bloedde uit zijn hoofd. [Medeverdachte] had een honkbalknuppel vast. [Medeverdachte] zei tegen hem dat hij op zijn buik moest gaan liggen en hierna bond hij de handen vast op de rug. Nadat [Medeverdachte] de man vastgebonden had, tilde [Medeverdachte] hem op en zette hem op zijn benen. Hierna liepen we naar de overzijde van de straat richting de woning van [Medeverdachte]. Ik vroeg [Medeverdachte] of ik de politie moest bellen. [Medeverdachte] zei: “Nee doe nog maar niet, ik moet dit nog zelf met hem regelen”. Vervolgens zijn we naar binnen gegaan in een loods bij zijn woning en in het kantoortje gaan zitten. [Medeverdachte] pakte toen de beurs van de man en ik zag dat hij alle pasjes uit zijn beurs haalde. Ik hoorde [Medeverdachte] vragen aan die man of hij geld op zijn rekening had staan. Die man zei dat hij geen geld had. Toen vroeg [Medeverdachte] wie hij kon bellen voor het geld. Ik hoorde dat die man verschillende namen noemde. Toen hoorde ik [Medeverdachte] bellen met de schoonmoeder van die man. Ik hoorde hem zeggen dat hij met die en die persoon hier stond. Ik zag dat hij de naam voorlas van een pasje. Ik hoorde dat hij zei dat die persoon nog
€ 8000,- moest betalen. Hij zei dat er € 8000,- moest komen en dat moest naar het slachthuis in Someren. [Medeverdachte] wilde een brief hebben van die man dat [Medeverdachte] nog € 8000,- tegoed had van hem. Ik heb toen op een brief de volgende tekst geschreven: ‘Hierbij verklaart… de naam van die man dat hij € 8000,- schuldig is’. Ik zag dat [Medeverdachte] bloed van die man aan zijn duim deed en dat hij deze duim op het papier drukte. Dit werkte niet. Toen pakte [Medeverdachte] een of andere zwarte inkt en deed de vinger van die man erin. Hierna drukte [Medeverdachte] die vinger op het papier zodat er een afdruk ontstond. De brief legde hij op de buik van die man en toen maakte hij een foto van die man en van de brief. Hierna ben ik gegaan. Toen ik wegging bleven zij nog gewoon in dat kantoortje. Ik ben naar huis gegaan en heb tegen mijn personeel verteld wat er was gebeurd. Ook vertelde ik dit tegen mijn vrouw.
Voor 10.00 uur ben ik teruggegaan naar [Medeverdachte]. Ik zag dat [Medeverdachte] naast de auto van die man stond en dat die man in zijn auto zat. Die man had zijn handen nog op zijn rug. [Medeverdachte] zei dat hij de sleutel van de auto zocht. Die man vertelde mij dat de sleutel in zijn binnenzak zat. Ik pakte de sleutel uit de binnenzak van die man. [Medeverdachte] zei vervolgens dat hij wegging. Omstreeks 12.00 uur belde [Medeverdachte] mij op en vroeg mij of ik hem kon komen ophalen. Ik ben daarna nog naar mijn overbuurman [Overbuurman] gegaan. Ik heb hem het hele verhaal verteld wat ik had meegemaakt.”
Verdachte verklaart ter terechtzitting van 13 maart 2015 – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik blijf bij mijn verklaring zoals ik die heb afgelegd bij de politie. Ik wist niets af van het plan van [Medeverdachte] en ik dacht in eerste instantie dat het ging om een inbreker. Op enig moment kreeg ik door dat het [Medeverdachte] om geld ging. Ik zou niets van dat geld krijgen. Mijn buurman, [Medeverdachte] , is een sociaal minder sterke, teruggetrokken man. Hij praat weinig en hij heeft mij voorafgaand en ten tijde van het delict niet ingelicht over zijn plan en bedoelingen. Ik heb de politie niet gebeld omdat mijn vrouw en personeelsleden mij adviseerden dat ik me hierbuiten moest houden. Daarna ben ik nog teruggelopen naar [Medeverdachte] uit bezorgdheid. Ik wilde niet dat zij mij zagen, maar [Medeverdachte] en [Benadeelde partij] stonden buiten en zagen mij al. [Medeverdachte] vroeg mij om mijn telefoonnummer. Hij zei er niet bij waarvoor hij mijn nummer nodig had”.
Medeplegen of medeplichtigheid
Bij de behandeling van onderhavige strafzaak is uitvoerig aan de orde geweest of het handelen van verdachte als medeplegen of als medeplichtigheid moet worden aangemerkt. Alvorens daarover in concreto een oordeel te vormen, wordt als algemeen toetsingskader het volgende overwogen.
Het dragende onderscheid tussen medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en medeplichtigheid in de zin van artikel 48, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht is dat voor medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking vereist is die gericht is op het plegen van het delict, terwijl voor medeplichtigheid het de pleger behulpzaam zijn bij de uitvoering voorop staat. Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf. Gezegd kan worden dat het verschil tussen de beide deelnemingsvormen gelegen is in de intensiteit van betrokkenheid. Hoe intensiever die betrokkenheid, hoe meer er aanleiding is om te spreken van medeplegen. De mate van feitelijke betrokkenheid bij de uitvoering van een delict impliceert niet per definitie dat er dan sprake moet zijn geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Omgekeerd is het mogelijk dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking (medeplegen) van een dader die geen enkele concrete uitvoeringshandeling pleegt. In deze uitersten ligt besloten dat de keuze of bepaald handelen geduid moet worden als medeplegen of medeplichtigheid aldus afhangt van het hele samenstel van (1) handelingen en (2) uit verklaringen van verdachte en getuigen aan die handelingen verbonden kennis, intenties en afspraken.
Over de intensiteit van betrokkenheid van verdachte stelt de rechtbank naar aanleiding van de bewijsmiddelen het volgende vast:
a. Voor wat betreft de planning van de gijzeling is de rechtbank van oordeel dat er geen overtuigend bewijs is dat verdachte vóórdat hij de ochtend van de gijzeling door zijn buurman [Medeverdachte] werd gebeld, op de hoogte was van diens plan om de familie van [Benadeelde partij] door gijzeling te dwingen om een (vermeende) vordering te voldoen. Zowel verdachte als [Medeverdachte] ontkennen stellig dat zij daarover op voorhand met elkaar enig overleg hebben gevoerd. De voornaamste aanwijzing dat verdachte daarvan wel wetenschap droeg, is afkomstig uit de verklaring van aangever waar deze verklaart dat hij [Medeverdachte] over de telefoon tegen verdachte hoorde zeggen: “Kom buurman, ik heb hem [Verdachte]” [5] . Deze verklaring wordt echter niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. Het feit dat [Medeverdachte] de avond (om 23.49.59 uur) voorafgaande aan de gijzeling het nummer van verdachte heeft gebeld (zonder dat er een gesprek tot stand kwam) [6] , kan niet als ondersteuning dienen, nu [Medeverdachte] daarover bij de politie verklaart dat hij dat nummer per ongeluk belde nadat hij het opgezocht had [7] en bij de rechter-commissaris verklaart dat hij het belde om het bovenaan in zijn gesprekkenlijst te hebben staan en het dus snel te kunnen vinden. Deze laatste verklaring wordt ondersteund doordat uit de printerlijst van de telefoon van [Medeverdachte] blijkt [8] dat hij vijf minuten na het kiezen van het nummer van verdachte (om 23.54.59) hetzelfde doet naar het nummer van een andere buurman: de heer [Buurman]. Uit de verklaringen van zowel verdachte als [Medeverdachte] komt de indruk naar voren dat zij weliswaar naast elkaar woonden, maar zelden contact met elkaar hadden. Met name verdachte schrijft dit toe aan het feit dat [Medeverdachte] een stroeve man is met wie moeizaam een gesprek is te voeren, omdat hij weinig zegt.
Verdachte is na het telefoontje van [Medeverdachte] naar zijn buurman gegaan en trof aangever bloedend aan het hoofd aan met [Medeverdachte] ernaast met een honkbalknuppel in zijn hand. Verdachte verklaart hierover dat hij op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat [Medeverdachte] een inbreker gesnapt had. [Medeverdachte] zei verder weinig en op diens verzoek heeft verdachte tape voor hem gehaald opdat [Medeverdachte] aangever kon vastbinden. Nadat [Medeverdachte] en verdachte aangever naar binnen hebben geleid en hem op een stoel hebben gezet, alwaar aangever nog met tyrips wordt gebonden, wordt het verdachte uit een telefoontje van [Medeverdachte] aan familie van aangever duidelijk dat [Medeverdachte] en aangever zaken met elkaar gedaan hebben en [Medeverdachte] blijkbaar geld van aangever tegoed heeft. Hoewel dit de situatie ten opzichte van dat het om een inbreker ging, drastisch verandert, is verdachte vervolgens toch behulpzaam bij het opstellen van een schuldbekentenis door aangever en is hij erbij als [Medeverdachte] die verklaring door een (met bloed van aangever ingesmeerde en vervolgens met verf ingesmeerde) vingerafdruk van aangever bekrachtigt en van die schuldbekentenis op het lichaam van aangever een foto maakt.
Verdachte is vervolgens naar zijn woning gegaan. Daar heeft hij naar eigen zeggen tegen zijn echtgenote en personeel verteld wat hij gezien had (dit wordt overigens niet bevestigd door die personen, omdat die niet gehoord zijn). Hem zou door hen geadviseerd zijn om zich er buiten te houden, hetgeen voor hem de reden was om de politie niet te bellen.
Na enige tijd (meer dan een uur) wil hij gaan kijken hoe het gaat met aangever. Ter terechtzitting van 13 maart 2015 verklaart verdachte dat hij dit stil wilde doen, maar dat [Medeverdachte] en aangever op de weg stonden en hem al zagen. Verdachte bekent dat hij op aanwijzing van aangever diens autosleutel uit diens jasje heeft gehaald. Over het afgeven van zijn mobiele telefoonnummer verklaart verdachte dat [Medeverdachte] daarnaar vroeg zonder te zeggen waarvoor hij dat nummer nodig had en dat verdachte dat op dat moment ook niet wist.
Verdachte bekent dat hij [Medeverdachte] opgehaald heeft nadat deze hem daarom telefonisch vroeg.
Verdachte verklaart dat hij verbaasd was wat hem overkwam en er geen raad mee wist. Naast zijn echtgenote en eigen personeel, verklaart hij het ook tegen zijn overbuurman en vriend de heer [Overbuurman] verteld te hebben. Deze verklaart [9] dat verdachte kort na de gijzelingsactie (om 12.50 uur) hem belde om langs te komen en hem toen zei: “[Overbuurman] ik heb iets meegemaakt waarbij ik me beter had kunnen omdraaien”. Verdachte heeft aan die buurman gevraagd “wat moet ik hiermee doen”, waarna de buurman hem adviseerde om er niets mee te doen.
Bovenstaande gang van zaken in combinatie met de consistente en oprecht overkomende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 13 maart 2015 voeren de rechtbank tot de overtuiging dat verdachte [Medeverdachte] welbewust (strafwaardig) behulpzaam is geweest bij de uitvoering van diens plan om via de familie [Benadeelde partij] door gijzeling te dwingen enig geldbedrag te betalen. Hoewel de beschreven gang van zaken een behoorlijke feitelijke betrokkenheid van verdachte impliceert en verdachte zich ook bewust moet zijn geweest van de situatie waarin hij betrokken was, acht de rechtbank desondanks niet bewezen dat het handelen van verdachte verder strekte dan behulpzaam zijn en wordt verdachte van het primair ten laste gelegde medeplegen van afpersing door gijzeling vrijgesproken. De rechtbank zal verdachte veroordelen voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de door [Medeverdachte] gepleegde afpersing door gijzeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
[Medeverdachte] op 19 november 2012 te Meijel, opzettelijk [Benadeelde partij], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld,
immers heeft [Medeverdachte], de handen van voornoemde [Benadeelde partij] vast getapet en voornoemde [Benadeelde partij] gedwongen een loods binnen te gaan en die [Benadeelde partij] in die loods gehouden en voornoemde [Benadeelde partij] gedwongen een auto in te stappen en die [Benadeelde partij] in die auto gehouden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 19 november 2012 te Meijel, opzettelijk behulpzaam is geweest door met voornoemde [Medeverdachte], genoemde [Benadeelde partij] een loods binnen te brengen en een schuldbrief te schrijven en vingerafdrukken van genoemde [Benadeelde partij] op voornoemde schuldbrief te plaatsen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
medeplichtigheid aan gijzeling
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 48, 49 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan is geëist. Volgens de raadsman dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het gegeven dat verdachte in het geheel ten opzichte van [Medeverdachte] slechts een bijrol heeft gehad. Verder heeft hij betoogd dat rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een blanco strafblad en hij heeft al heel veel nadeel ondervonden door de onderhavige zaak. Zo leven verdachte en zijn gezin al meer dan twee jaar in onzekerheid en is verdachte zijn [Functie] kwijtgeraakt door het delict. Volgens de raadsman is gelet op het tijdsverloop een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend. Een voorwaardelijke gevangenisstraf al dan niet in combinatie met een taakstraf, zou volgens de raadsman meer recht doen aan deze zaak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 19 november 2012 schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan vrijheidsberoving (gijzeling) met het oogmerk van afpersing. Verdachte heeft die dag zijn mededader daarbij geholpen. Door behulpzaam te zijn bij het vasthouden van aangever heeft verdachte inbreuk gemaakt op één van de meest fundamentele rechten die een mens heeft, namelijk de vrijheid om te gaan en staan waar hij wil. Bij de strafoplegging neemt de rechtbank in aanmerking de omstandigheden waaronder de gijzeling heeft plaatsgevonden. Zo is aangever vastgebonden, is een schuldbekentenis met vingerafdrukken van aangever gemaakt en is aangever vervolgens gefotografeerd met deze schuldbekentenis. Het moet voor aangever een zeer beangstigende en bedreigende situatie zijn geweest en dat moet het ook zijn geweest voor de familie van aangever die onder druk werd gezet om losgeld te betalen. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt ook dat het hele gebeuren een grote impact op aangever heeft gehad en dat hij de gevolgen nog dagelijks met zich meedraagt. Niet alleen aangever voelt zich niet langer veilig, maar een feit als dit zorgt ook in de samenleving als geheel voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft zich bij zijn handelen uitsluitend laten leiden door zijn eigen belang om niemand tegen zich in te nemen en buiten de situatie te blijven. Zelfs op de zitting beschouwt hij zichzelf alleen maar als slachtoffer. Verdachte weigert onder ogen te zien dat het op dat moment zijn verantwoordelijkheid was om door een eenvoudig telefoontje aan de politie aan een buitengewoon ernstige en potentieel gevaarlijke situatie een einde te maken.
De rechtbank overweegt echter dat het aandeel van verdachte in het geheel van het feitencomplex beduidend minder groot is dan die van de hoofddader [Medeverdachte] en houdt daar rekening mee in de strafoplegging aan verdachte. Tevens houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte blijkens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 februari 2015, nooit eerder is veroordeeld. Voorts houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop sinds het gepleegde feit. Tenslotte weegt de rechtbank mee dat verdachte een succesvolle en gerespecteerde burger was, die door dit delict zowel voor zijn omgeving (onder andere zijn gezin en [Functie]) als ook in zijn eigen ogen diep gevallen is. Op de zitting bleek dat verdachte daar duidelijk onder lijdt.
Op grond van de aard, de ernst en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats. Met de raadsman van verdachte is de rechtbank echter van oordeel dat in dit geval, gelet op de beduidend minder grote rol van verdachte bij het strafbare feit, en gezien het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, kan en moet worden volstaan met het opleggen van een hoge voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf voor de maximale duur. Dat deze strafmaat aanzienlijk afwijkt van de eis van de officier van justitie, is (mede) verklaarbaar doordat de officier van justitie is uitgegaan van het primair tenlastegelegde terwijl de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen acht.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Stafrecht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend is.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [Benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 20.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente met betrekking tot het aan verdachte tenlastegelegde feit.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade niet kan worden toegewezen omdat deze schade niet kan worden teruggevoerd op het aan verdachte tenlastegelegde feit. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd deze tot een bedrag van € 5.000,- hoofdelijk en met wettelijke rente vanaf 19 november 2012 toe te wijzen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd. De raadsman kan zich voorstellen dat enige vergoeding van de (immateriële) schade op zijn plaats is, maar verzoekt om matiging omdat verdachte een minder groot aandeel heeft gehad bij het delict.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [Benadeelde partij],[Adresgegevens benadeelde partij], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het tenlastegelegde feit geleden schade. [Benadeelde partij] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van
€ 1.900,- gesteld en de immateriële schade op een bedrag van € 18.100,- gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het subsidiair ten laste bewezen verklaard. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat deze kosten niet als rechtstreekse schade zijn te beschouwen van het bewezenverklaarde. De rechtbank wijst derhalve de vordering met betrekking tot de materiële schade af.
Met betrekking tot de immateriële schade acht de rechtbank causaal verband aanwezig tussen de schade van [Benadeelde partij] en het door verdachte gepleegde feit. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank, dat het gelet op de aard van het bewezenverklaarde, een ervaringsregel is dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. De rechtbank kan op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen of de door aangever opgelopen immateriële schade een bedrag van € 18.100,- rechtvaardigt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in de strafzaak tegen [Medeverdachte] een bedrag aan immateriële schade van € 5.000,- is toegewezen [10] . De rechtbank onderschrijft de hoogte van dit bedrag en is van oordeel dat verdachte en [Medeverdachte] samen niet meer dan dat bedrag hoeven te voldoen. Gelet op het kleinere aandeel van verdachte in het delict zal het aandeel in de vordering immateriële schade dat door verdachte moet worden voldaan, worden vastgesteld op € 2.000,-. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 19 november 2012 tot de dag der algehele voldoening. Het voorgaande houdt in dat verdachte door [Benadeelde partij] of (krachtens de maatregel) door justitie kan worden aangesproken voor € 2.000,-, mits en zolang daarmee de totale, door verdachte en [Medeverdachte] aan [Benadeelde partij], te betalen immateriële schade het bedrag van € 5.000,- niet overschrijdt.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededader in bovenomschreven zin hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig het hierboven overwogene beslissen, zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 2.000,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 dagen, te betalen ten behoeve van [Benadeelde partij] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 48, 49
282a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uur per dag;
- verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde
[Benadeelde partij], wonende aan de[Adresgegevens benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 2.000,- mits en voor zover de samen door [Medeverdachte] en verdachte aan [Benadeelde partij] te betalen en betaalde immateriële schade het bedrag van € 5.000,- niet overschrijdt;
  • vermeerdert het bovengenoemde bedrag met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 19 november 2012tot de dag der algehele voldoening;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, hoofdelijk te betalen een som geld ten bedrage van
  • veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf
  • bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van / tot
  • bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voorzover hij met inachtneming van bovenomschreven voorwaarde heeft voldaan aan een aan hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering ten aanzien van het materiële gedeelte van de schade af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, en mr. S.G.M. Schellekens, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.M.A. Akkers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 maart 2015.
Buiten staat
mr. S.G.M. Schellekens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Noord, District Venlo, Recherche Venlo opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2012111897 d.d. 31 december 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal aangifte met bijlagen d.d. 21 november 2012, pagina 251-258.
3.Proces-verbaal van verhoor getuigen bij de rechter-commissaris d.d. 25 november 2014.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 november 2012, pagina 122-131.
5.Proces-verbaal aangifte met bijlagen d.d. 21 november 2012, pagina 251-258 en proces-verbaal verhoor getuigen bij de rechter-commissaris d.d. 6 oktober 2014.
6.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage d.d. 26 november 2012, pagina 28-34.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 november 2012, pagina 56-73.
8.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage d.d. 26 november 2012, pagina 28-34.
9.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 28 november 2012, pagina 282-284.