Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.de vereniging met volledige rechtsbevoegdheidFEDERATIE NEDERLANDSE VAKVERENIGING (FNV),gevestigd te Amsterdam,
[eisende partij sub 2],
wonend te [woonplaats eisende partij sub 2] ,
[eisende partij sub 3],
wonend te [woonplaats eisende partij sub 3] ,
[eisende partij sub 4],
wonend te [woonplaats eisende partij sub 4] ,
[eisende partij sub 5],
wonend te [woonplaats eisende partij sub 5] ,
[eisende partij sub 6],
[eisende partij sub 7] ,
[eisende partij sub 8] ,
[eisende partij sub 9] ,
[eisende partij sub 10] ,
[gedaagde partij] B.V.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 6 juli 2016 en de daarin vermelde stukken;
2.Het geschil
van toepassing is;
dan wel op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum van rechtswege,
met behoud van hun arbeidsvoorwaarden, in dienst zijn gekomen bij [gedaagde partij]
;
voor zover de kantonrechter oordeelt dat de Richtlijn 2001/23/EG niet van toepassing is op de doorstart van [oude bedrijfsnaam gedaagde partij] in [gedaagde partij] en/of de tekst van artikel 7:666 BW een richtlijnconforme interpretatie uitsluit:
dat de artikelen 7:662 e.v. BW desalniettemin van toepassing zijn, nu het zwaartepunt van de verkoop van de activa van [oude bedrijfsnaam gedaagde partij] bij deze pre-pack duidelijk lag vóór het faillissement van [oude bedrijfsnaam gedaagde partij] , als gevolg waarvan de werknemers van [oude bedrijfsnaam gedaagde partij] , waaronder ook eisers 2 tot en met 10 per 31 maart 2014, dan wel op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, van rechtswege met behoud van hun arbeidsvoorwaarden, in dienst zijn gekomen bij [gedaagde partij] .
2.3. [gedaagde partij] concludeert tot afwijzing van het door FNV c.s. gedane verzoek en heeft (met goedkeuring van de kantonrechter) nog niet ten principale geantwoord in afwachting van het oordeel van de kantonrechter over het verzoek om aanhouding en het stellen van een aanvullende prejudiciële vraag.
3.De overwegingen van de kantonrechter
1.Verdraagt de Nederlandse faillissementsprocedure, in geval van overdracht van de gefailleerde onderneming waar het faillissement is voorafgegaan door een door de rechter gecontroleerde pre-pack, die expliciet gericht is op het voortbestaan van (delen van) de onderneming, zich met doel en strekking van de richtlijn 2001/23/EG en is artikel 7:666 lid 1 aanhef en onder a BW in dat licht (nog) wel richtlijnconform?
“Maakt het bij de beantwoording van vraag 1 tot en met 4 nog verschil of de verkrijger van de onderneming dezelfde identiteit heeft als de gefailleerde waarbij de gefailleerde onderneming in feite dezelfde onderneming is als de aandeelhouder van de gefailleerde vennootschap. Immers: De Holding heeft als enig aandeelhouder de heer [X] ; de enige bestuurder van de holding is [X] . Eigenaar van de [oude bedrijfsnaam gedaagde partij] en [gedaagde partij] is [bedrijfsnaam eigenaar gedaagde partij] B.V. De onderhandelingen over de Prepack zijn gedaan door [X] ?”