In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 8 augustus 2016 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eisende partij], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [X] B.V. De werknemer vorderde een voorlopige voorziening om het concurrentiebeding dat tussen partijen was overeengekomen, te schorsen. De werknemer was sinds 1 februari 2001 in dienst bij [X] B.V. en was werkzaam als verkoper in de particuliere binnendienst. Hij had een aanbod ontvangen van [Y] Projecten B.V., een concurrent van [X], om daar in dienst te treden. De werknemer stelde dat het concurrentiebeding hem belemmerde om deze nieuwe baan te aanvaarden.
De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer om het concurrentiebeding te schorsen, afgewezen. De rechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende spoedeisend belang had aangetoond, aangezien de werkgever had gesteld dat de werknemer op de hoogte was van vertrouwelijke informatie die van belang was voor de concurrentiepositie van [X]. De kantonrechter concludeerde dat het concurrentiebeding niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in de bodemzaak zou worden vernietigd. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de werkgever werden begroot op € 100,00.
De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rol van 7 september 2016 voor repliek in conventie en antwoord in reconventie, waarbij de beslissing voor het overige werd aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.H.M.J.F. Piëtte.