ECLI:NL:RBLIM:2016:11233

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 591u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-verlenging van de tijdelijke aanstelling van een Universitair Docent aan de Universiteit Maastricht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Universitair Docent (eiser) en het college van Bestuur van de Universiteit Maastricht (verweerder) over de niet-verlenging van de tijdelijke aanstelling van de eiser. De eiser was sinds 1 november 2010 tijdelijk aangesteld en zijn aanstelling zou eindigen op 31 oktober 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever, de Universiteit Maastricht, voldoende gelegenheid heeft geboden aan de eiser om zijn functioneren te verbeteren, maar dat de eiser niet voldeed aan de gestelde criteria voor een 'tenured appointment'. De rechtbank heeft de besluiten van de werkgever, zowel het primaire besluit als het bestreden besluit, in stand gelaten. De eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 januari 2016, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordelingscriteria tijdig aan de eiser zijn medegedeeld en dat de werkgever zich heeft gehouden aan de herplaatsingsinspanningen zoals voorgeschreven in de cao. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet heeft voldaan aan de criteria voor de verlenging van zijn aanstelling, waaronder het publiceren in A-journals en het aantrekken van externe financiering. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/591

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Siemons),
en

het college van Bestuur van de Universiteit Maastricht, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J.W. Dreuning).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn tijdelijke aanstelling in de functie van Universitair Docent (Assistent Professor) op grond van artikel 8.3, paragraaf 3 van de cao Nederlandse universiteiten (cao NU) niet zal worden voortgezet
(extended).
Bij besluit van 20 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1. Bij besluit van 24 november 2010 is eiser met ingang van 1 november 2010 tijdelijk tot en met 31 oktober 2015 aangesteld in de functie van Assistent Professor bij het Departement van Marketing & Supply Chain Management (M & SCM) van de School of Business and Economics. In het aanstellingsbesluit is opgenomen dat ten laatste een jaar voor het einde van het contract zal worden bekeken of eiser in aanmerking komt voor een ‘tenured appointment’.
2. Vanaf het moment van aanstelling hebben jaarlijks functioneringsgesprekken plaatsgevonden. In het verslag van het beoordelingsgesprek op 5 maart 2013 is opgenomen dat eiser zich met betrekking tot het criterium ‘research’ dient te focussen op ‘A journals in marketing and related discipline’. Dit is herhaald in het functioneringsgesprek van
14 april 2014 en daaraan is toegevoegd dat ook het criterium ‘funding (NWO/EU-proposal)’ prioriteit moet krijgen.
3. Bij brief van 31 oktober 2014 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij geen periodieke verhoging zal ontvangen.
4. Op 6 november 2014 is de tenure track committee tot de conclusie gekomen dat eiser (nog) niet voldoet aan de criteria 1) research, 2) education en 3) funding, maar dat verbetering op alle vlakken verwacht wordt en dat eiser in de gelegenheid zal worden gesteld om dat aan te tonen. Eiser zal ten laatste drie maanden voor het einde van zijn tijdelijke aanstelling (die op 31 oktober 2015 eindigt) geïnformeerd worden over de ‘final tenure track decision’.
5. Op 30 juni 2015 is de tenure track committee tot het besluit gekomen dat eiser op basis van de ‘tenure track criteria’ niet in aanmerking komt voor een verlenging van de aanstelling.
6. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn aanstelling op grond van artikel 8.3, paragraaf 3 van de cao NU niet zal worden verlengd. Verweerder verwijst voor de onderbouwing naar het bij het besluit gevoegde verslag van de tenure track meeting op 30 juni 2015 tussen eiser, [naam 3] (interim voorzitter van het departement M&SCM en voorzitter van de tenure track committee), [naam 4] (lid van de tenure track committee) en [naam 5] (HR adviseur). Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, het advies van de bezwaarcommissie volgende, het bezwaar ongegrond verklaard.
8. Eiser heeft zich daarmee niet kunnen verenigen en heeft beroep ingesteld. Kort samengevat stelt eiser zich primair op het standpunt dat voor zijn functioneren geen criteria zijn vastgesteld c.q. dat deze voor eiser niet kenbaar waren, zodat deze ook niet kunnen gelden als aanknopingspunten voor de beslissing zijn aanstelling al dan niet te verlengen. Subsidiair stelt eiser onjuist c.q. niet objectief te zijn beoordeeld. In dat kader stelt eiser tot 2014 altijd goed te zijn beoordeeld. Vanaf 2014 zijn er volgens eiser serieuze problemen op de afdeling Marketing & Supply Management ontstaan. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar de rapportage van [naam 6] van maart 2015 (bijlage 5 bij het aanvullend bezwaarschrift, zie mail d.d. 26 augustus 2016 van gem. vwr. Dreuning ). [naam 6] heeft onderzoek gedaan naar de situatie binnen genoemde afdeling en is tot de conclusie gekomen dat op de afdeling sprake was van een gebrek aan samenwerking en aan wederzijds respect. Uitgerekend in deze periode heeft eiser zijn eerste slechte beoordeling gekregen. Meer subsidiair stelt eiser dat verweerder niet aan zijn herplaatsingsverplichtingen heeft voldaan.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van de cao NU wordt onder ‘tenure track’ verstaan het formeel vastgelegde traject naar een dienstverband voor onbepaalde tijd voor wetenschappelijk personeel. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt in de afspraken over een tenure track duidelijk vastgelegd:
a. hoe het in het eerste lid genoemde traject kan leiden tot een dienstverband voor onbepaalde tijd in een hogere wetenschappelijke functie;
b. de duur van het traject;
c. de beoordelingsprocedure en de beoordelingscriteria;
d. de gevolgen van een positieve of negatieve beoordeling.
(…).
Uit het bepaalde in het tweede lid van dit artikel volgt dat de omzetting in een dienstverband voor onbepaalde tijd afhankelijk is van het functioneren in de overeengekomen periode. Gelet op de aard van dit traject dient de ‘tenure track’ voor de aan te leggen toetsingsmaatstaf gelijk te worden gesteld met een proeftijdaanstelling (zie uitspraak van de CRvB van 19 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016: 1911).
11. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de CRvB van 2 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6920) is de toetsing van een besluit tot het niet voortzetten van een tijdelijk dienstverband na afloop van de proeftijd terughoudend. Deze toetsing beperkt zich tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan.
12. De rechtbank overweegt als volgt.
13. Daargelaten of de in geding zijnde criteria bij de aanstelling zijn vastgesteld of zijn vastgelegd in het UFO functieprofiel, dat als bijlage 1 bij het verweerschrift is gevoegd en dat volgens verweerder bij het aanstellingsbesluit als bijlage was gevoegd, is de rechtbank van oordeel dat uit de verslagen en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de beoordelingscriteria in ieder geval bij de functionerings- en beoordelingsgesprekken ter sprake zijn gebracht en dat eiser hiervan dus tijdig op de hoogte is geweest. De rechtbank leidt uit genoemde verslagen af dat het hierbij gaat om de criteria ‘education’ (goede performance op onderwijsgebied), ‘research’ (publiceren van wetenschappelijke artikelen in minimaal één A-journal, één B-journal en één C-journal), ‘administration’ (goed uitvoeren van management en administratieve taken) en ‘external funding’(werving van gelden). Daarnaast hecht de rechtbank eraan op te merken dat verweerder, gelet op eisers resultaten, al in november 2014 had kunnen overgaan tot beëindiging c.q. niet-verlenging van de aanstelling, omdat in het aanstellingsbesluit is opgenomen dat uiterlijk één jaar vóór het aflopen van de aanstelling een beoordeling over wel/niet verlengen zou volgen. De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat in november 2014 sprake was van problemen met studenten (problemen met thesisbegeleiding en problemen met deadlines voor het verstrekken van cijfers), en dat er zelfs een klacht van een studente lag, die eiser, ook ter zitting, niet afdoende heeft kunnen weerleggen. Verweerder heeft eiser desondanks een verbeterkans willen geven en heeft hierover ter zitting aangegeven dat voor het verlenen van de ‘tenured appointment’ van belang was (een conditio sine qua non) dat eiser een A-publicatie in een core journal zou aanleveren. Verweerder dacht dat dit ook geen probleem zou zijn, omdat gebleken was dat eiser al een start had gemaakt met het schrijven van deze publicatie. Ter zitting is echter gebleken dat eiser deze publicatie niet heeft afgerond en dat eiser zich op het standpunt stelt dat een andere publicatie, uit 2012, ook als A-publicatie zou kunnen worden aangemerkt. De rechtbank leidt echter uit de mail van [naam 7] van 11 juni 2015 af dat die publicatie heeft plaatsgevonden in een zogeheten non-core journal en als zodanig niet kan worden aangemerkt als een A-publicatie. Ook blijkt eiser niet in staat te zijn geweest om tijdig externe middelen aan te trekken voor met name onderzoek (funding). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan de eerder genoemde criteria die als voorwaarde zijn gesteld voor de ‘tenured appointment’. Het betoog dat eiser gedisfunctioneerd zou hebben als gevolg van de door [naam 6] geschetste situatie binnen de afdeling M & SCM, dan wel door zijn ziekte (eerste ziektedag 18 september 2014 en vanaf
1 april 2015 weer 100% hersteld) onvoldoende tijd zou hebben gehad om zich te kunnen verbeteren is niet voldoende onderbouwd. Uit de overige overgelegde gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt niet van een situatie waarin sprake was van een gebrek aan samenwerking of wederzijds respect als gevolg waarvan eiser niet kon functioneren. Eiser heeft verder naar het oordeel van de rechtbank nog voldoende gelegenheid gehad om zich te verbeteren, zeker gelet op het feit dat eiser, zoals hiervoor ook al is aangegeven, al voor zijn ziekmelding bezig was met het schrijven van de in geding zijnde A-publicatie en waarvan eiser wist en dit ook ter zitting heeft bevestigd dat deze doorslaggevend was voor het verlenen van de ‘tenure appointment’. Voor wat betreft de meer subsidiaire grond (onvoldoende onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden) is de rechtbank van oordeel dat ter zitting door verweerder gesteld en door eiser niet bestreden is dat hij door verweerder is aangemeld voor het loopbaancentrum en dat eiser zelf heeft aangegeven geen behoefte aan begeleiding te hebben. Gelet hierop is niet gebleken dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de herplaatsingsinspanningen volgend uit de cao NU (zie ECLI:NL:RBMAA:2008:BG9082).
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Bruijnzeels (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. F.A.G.M. Vluggen, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 december 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.