ECLI:NL:RBMAA:2008:BG9082

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1153
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van universitair docent wegens ongeschiktheid en herplaatsingsinspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 december 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een universitair docent en het college van bestuur van de Universiteit Maastricht. De docent, eiser, was per 1 mei 2007 eervol ontslagen uit zijn functie, maar het ontslag werd later aangepast naar 1 januari 2008. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het ontslag, stellende dat dit op ondeugdelijke gronden was genomen en dat er geen deugdelijk herplaatsingsonderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van de docent op 29 januari 2007, die leidde tot het ontslag, in rechte vaststond en dat eiser hiertegen geen rechtsmiddel had aangewend. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een redelijke grond voor ontslag, aangezien de docent niet voldeed aan de gestelde eisen in zijn functie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de herplaatsingsinspanningen van de universiteit voldoende waren en dat het ontslag niet prematuur was, omdat de opzegtermijn en de herplaatsingstermijn correct waren nageleefd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van het ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 1153
Uitspraak van de meervoudige kamer
in het geding tussen
[naam eiser],
wonend te [plaats], eiser,
en
het college van bestuur van de universiteit Maastricht,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 20 juni 2007
Kenmerk: BMB/RG/07.10.0382
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft verweerder eiser met ingang van 1 mei 2007 eervol ontslag verleend uit zijn 1.0 fte dienstverband in de functie van universitair docent bij de capaciteitsgroep [Z]
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder beslist op het daartegen door eiser gemaakte bezwaar.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 juli 2007 beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn ingediend bij brief van 27 augustus 2007.
Verweerder heeft ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en tevens een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 september 2008 heeft eiser stukken aan de rechtbank gezonden. Bij brief van 6 november 2008 heeft verweerder stukken aan de rechtbank gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 18 november 2008, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde H.D. van Duijvenbode, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door M. Peters en E. Haakma, beiden werkzaam bij verweerder.
2. Overwegingen
Verweerder heeft eiser bij brief van 7 november 2000 voor onbepaalde tijd aangesteld in de functie van universitair docent.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in aanvulling op voormeld primair besluit van 31 januari 2007, eiser ontslag verleend met ingang van 1 januari 2008 in plaats van 1 mei 2007. Tevens heeft verweerder beslist dat voor de duur van ten hoogste zes maanden alsnog een herplaatsingsonderzoek zal worden ingesteld en dat het ontslag zo nodig zal worden herroepen als eiser vóór 1 januari 2008 wordt herplaatst.
In beroep heeft eiser - samengevat weergegeven - aangevoerd dat het ontslagbesluit op ondeugdelijke gronden is genomen. Eiser heeft voldaan aan de opdracht gesteld in de overeenkomst van 15 oktober 2003 en 2 januari 2006. Ook heeft hij bezwaren tegen de beoordeling van 29 januari 2007, naar aanleiding waarvan het ontslagbesluit is genomen. Verder heeft geen deugdelijk herplaatsingsonderzoek plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser laten solliciteren in plaats van hem passende functies aan te bieden. Er is nimmer overgegaan tot een proefplaatsing. Aan eiser is ook geen om- of bijscholing aangeboden. Tot slot heeft verweerder zonder deugdelijke motivering het advies van de Awb-adviescommissie omgedraaid. Deze commissie heeft geadviseerd om alsnog een herplaatsingsonderzoek in te stellen. Als blijkt dat eiser niet herplaatsbaar is, kan naar het oordeel van de commissie ontslag worden verleend. Verweerder heeft echter beslist dat eiser ontslag wordt verleend met ingang van 1 januari 2008 en dat dit ontslag zo nodig zal worden herroepen als hij voordien wordt herplaatst. De ontslagverlening was derhalve prematuur wegens de lopende herplaatsingstermijn.
Verweerder heeft zich - samengevat weergegeven - op het standpunt gesteld dat eiser ontslag is verleend wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Hij heeft immers niet voldaan aan de in de brief van 15 oktober 2003 vastgelegde afspraken. Bij de op 5 en 30 oktober 2006 opgemaakte eindbeoordeling is kernactiviteit 3 van de functie van eiser onvoldoende beoordeeld. Deze kernactiviteit luidt: ‘Aantoonbare kwalitatief goede inspanningen leveren met betrekking tot het verwerven van externe financiële geldstromen met o.a. als doel zijn nieuwe functie te financieren’. Deze beoordeling is na heroverweging vastgesteld op 29 januari 2007. Eiser heeft daartegen geen rechtsmiddel aangewend. Verder heeft het herplaatsingsonderzoek plaatsgevonden overeenkomstig de Richtlijn herplaatsingsbeleid en beleid ter voorkoming van werkloosheid Universiteit Maastricht (hierna: het herplaatsingsbeleid). Eiser was daarbij vrijgesteld van zijn werkzaamheden om te solliciteren Gelet op het specialisme van eiser was het aanbod van functies echter beperkt. Tot slot wijkt het bestreden besluit niet af van het advies van de Awb-adviescommissie. Het herstel van het verzuim een herplaatsingsonderzoek in te stellen kan plaatsvinden met instandhouding van het ontslagbesluit onder opschorting van de ontslagdatum.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8.4, eerste lid, van de CAO Nederlandse Universiteiten (hierna: CAO NU) kan de werkgever, tenzij er sprake is van een ontslagverbod zoals genoemd in artikel 8.7, het dienstverband voor onbepaalde tijd uitsluitend eindigen indien er sprake is van een redelijke grond.
Ingevolge artikel 8.4, tweede lid, van de CAO NU dient het ontslag schriftelijk, met redenen omkleed, en met inachtneming van de geldende opzegtermijn te geschieden.
Volgens uitgangspunt 1 van het herplaatsingsbeleid wordt er in de regel pas tot ontslag van voor onbepaalde tijd aangestelde medewerkers overgegaan als het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken betrokken medewerker een andere passende functie op te dragen.
Volgens uitgangspunt 12 van het herplaatsingsbeleid moet de termijn van het herplaatsingsonderzoek met het oog op de omstandigheden redelijk zijn. Ze bedraagt voor de voor onbepaalde tijd in dienst zijnde medewerker die wegens reorganisatie met ontslag is bedreigd tenminste twaalf maanden en voor deze medewerker in andere gevallen zes maanden.
Volgens uitgangspunt 14 van het herplaatsingsbeleid ligt in de termijn van het herplaatsingsonderzoek de in acht te nemen opzegtermijn niet besloten.
Ingevolge artikel 7:13, zevende lid, van de Awb wordt, indien de beslissing op bezwaar afwijkt het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder eiser ongeschikheidsontslag heeft mogen verlenen met ingang van 1 januari 2008. De rechtbank dient thans aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit dienaangaande enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen beginsel heeft geschonden.
De rechtbank stelt vast dat eiser eerst bij voormelde brief van 5 september 2008 heeft aangevoerd dat het ontslagbesluit op ondeugdelijke gronden is genomen en dat geen deugdelijk herplaatsingsonderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht deze aanvulling van het beroepschrift niet in strijd met de goede procesorde. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat deze beroepsgronden geruime tijd vóór de behandeling van het beroep ter zitting zijn ingediend. Ook weegt mee dat verweerder ter zitting heeft verklaard terzake adequaat verweer te kunnen voeren. De rechtbank zal die beroepsgronden derhalve in de beoordeling betrekken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid van zijn ontslagbevoegdheid ingevolge artikel 8.4, eerste lid, van de CAO NU gebruik heeft kunnen maken. Daarbij is van belang dat de beoordeling van 29 januari 2007 door G.G. van Merode in rechte onherroepelijk is geworden. Op grond van het ten tijde hier van belang geldende Beoordelingsreglement Universiteit Maastricht 1991 kon tegen deze beoordeling bezwaar worden gemaakt bij verweerder. Eiser heeft dit niet gedaan. Dit betekent dat de rechtbank dient uit te gaan van de rechtmatigheid van de beoordeling van 29 januari 2007. Nu daarin kernactiviteit 3 van de functie van eiser onvoldoende is beoordeeld, is er sprake van een redelijke grond voor ontslag.
Eiser heeft nog betoogd dat het door hem bij brief van 17 maart 2007 gemaakte bezwaar tegen voormeld besluit van 31 januari 2007 mede geacht moet worden te zijn gericht tegen de beoordeling van 29 januari 2007. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 3 november 2005, LJN: AU7854) heeft een beoordeling als de onderhavige een zelfstandig rechtsgevolg, dat niet opgaat in het rechtsgevolg van beëindiging van de dienstbetrekking. In de brief van 17 maart 2007 is vermeld dat eiser bezwaar maakt tegen het ontslagbesluit. Daaruit blijkt niet dat hij tevens bezwaar maakt tegen de beoordeling.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet is tekortgeschoten in de herplaatsingsinspanningen die van hem in de gegeven omstandigheden konden worden gevergd. Verweerder heeft overeenkomstig het herplaatsingsbeleid gehandeld. Niet gebleken is dat een proefplaatsing uitkomst kon bieden. Evenmin is gebleken dat eiser om- of bijscholing had moeten krijgen. Verweerder heeft eiser gewezen op verscheidene vacatures. Daar heeft hij naar kunnen solliciteren zonder in competitie te hoeven gaan met andere kandidaten. Bovendien was hij daarvoor vrijgesteld van zijn werkzaamheden. Ook is het coachingstraject bij het Loopbaancentrum voor medewerkers (LCM) waarvan eiser reeds gebruik maakte, tijdens het herplaatsingsonderzoek gecontinueerd. Daar komt bij dat het op grond van het herplaatsingsbeleid mogelijk is bij de beleidingscommissie herplaatsing (BCH) melding te maken van problemen bij de herplaatsing. Eiser heeft dit nimmer gedaan. Het begeleidingsplan van 1 juli 2007, het verslag van het evaluatiegesprek van 25 september 2007 en dat van 30 november 2007 sterken de rechtbank in het oordeel dat het herplaatsingsonderzoek zorgvuldig is geweest.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet is afgeweken van het advies van de Awb-adviescommissie Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij het bestreden besluit mede op basis van dit advies heeft genomen. Anders dan eiser kennelijk meent, houdt het advies niet in dat het ontslag moet worden herroepen en dat als blijkt dat hij niet herplaatsbaar is, hij alsnog kan worden ontslagen. De verwijzing in de slotzin van de tweede alinea van de conclusie van het advies naar de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt, heeft betrekking op het oordeel van de Awb-adviescommissie dat het ontslag van eiser naar zijn grondslag terecht en voldoende onderbouwd is. Die verwijzing biedt daarom geen steun voor eisers mening dat verweerder is afgeweken van het advies. Van schending van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb is derhalve geen sprake.
Gelet op het bepaalde in artikel 8.4, tweede lid, van de CAO NU en de uitgangspunten 1, 12 en 14 van het herplaatsingsbeleid, kan de stelling van eiser dat de ontslagverlening prematuur was wegens de lopende herplaatsingstermijn niet tot een ander oordeel leiden. Vast staat dat het ontslag is geschied met inachtneming van de geldende opzegtermijn, dat in de termijn van het herplaatsingsonderzoek die opzegtermijn niet besloten ligt en dat de herplaatsingstermijn in overeenstemming is met het herplaatsingsbeleid. Voorts is het argument van verweerder steekhoudend dat herstel van het verzuim een herplaatsingsonderzoek in te stellen kan plaatsvinden met instandhouding van het ontslagbesluit onder opschorting van de ontslagdatum (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 augustus 1996, LJN: ZB6229). De ontslagdatum van 1 januari 2008 valt immers niet in de herplaatsingstermijn (van 1 juli 2007 tot 1 januari 2008).
De slotsom is dat het beroep ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Mede gelet op artikel 8:70 van de Awb wordt derhalve als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door J.P. de Haan als voorzitter en R.M.M. Kleijkers en E.V.L. Heuts als leden in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfennig als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2008
w.g. A. Zweipfennig w.g. De Haan
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 23 december 2008
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.