ECLI:NL:RBLIM:2016:10555

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
C/04/111622 / FA RK 11-1557
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de draagkracht van een ondernemer in de agrarische sector in het kader van alimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De zaak betreft de bepaling van de draagkracht van de man, die ondernemer is in de agrarische sector, en de alimentatieverplichtingen die voortvloeien uit de echtscheiding. De rechtbank heeft de financiële situatie van de man in de jaren 2011 tot en met 2015 onderzocht, waarbij deskundigen zijn ingeschakeld om de hoogte van het inkomen uit onderneming en de prognoses voor de toekomst vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in de jaren 2011 tot en met 2013 een gemiddeld inkomen uit onderneming had van € 80.000,-, maar dat dit inkomen in 2014 en 2015 aanzienlijk is gedaald, met een verlies van € 35.786,- in 2015 en een nog groter verlies in het eerste halfjaar van 2016. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden in de agrarische sector, zoals de afschaffing van het melkquotum en de dalende melkprijs, die van invloed zijn op de financiële situatie van de man. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de man met ingang van 2015 een minimale kinderbijdrage van € 50,- per maand moet betalen en dat de partnerbijdrage op nihil wordt gesteld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting heeft voor de eerder ontvangen alimentatie, gezien haar eigen financiële situatie. De uitspraak is gedaan in het kader van de echtscheiding en de bijbehorende alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/04/111622 / FA RK 11-1557
Beschikking d.d. 2 december 2016 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.H.M. Zonnenberg te ‘s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikkingen van deze rechtbank van 3 juli 2013 en 6 november 2013;
- het deskundigenrapport met bijlagen d.d. 26 september 2014;
- de brief d.d. 26 maart 2015 met bijlagen van mr. Zonnenberg;
- de brief d.d. 26 maart 2015 met bijlagen van mr. Wijen, voorheen advocaat van de man;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 7 april 2015;
- de door mr. Zonnenberg overgelegde pleitnotities;
- de brief d.d. 8 mei 2015 van mr. Zonnenberg;
- de bief d.d. 29 maart 2016 van mr. Zonnenberg;
- de brief d.d. 29 juli 2016 van mr. Zonnenberg;
- het aanvullend verzoek d.d. 29 juli 2016 van de vrouw;
- de brief d.d. 22 augustus 2016 met bijlagen van mr. Kreeftenberg;
- de brief d.d. 16 september 2016 van mr. Zonnenberg;
- de brief d.d. 28 september 2016 met bijlagen van mr. Zonnenberg.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar tussenbeschikkingen van 31 oktober 2012, 3 juli en 6 november 2013.
Mediation
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling d.d. 7 april 2015 zijn partijen mediation overeengekomen. Bij brief d.d. 29 maart 2016 heeft de advocaat van de vrouw de rechtbank bericht dat partijen niet tot een regeling zijn gekomen.
Voortgang procedure, goede procesorde
2.3.
Bij brief d.d. 29 juli 2016 heeft de rechtbank de man in de gelegenheid gesteld de jaarcijfers 2015 alsmede de half jaar cijfers 2016 over te leggen. De vrouw is in de gelegenheid gesteld op de overgelegde cijfers te reageren. De rechtbank heeft partijen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 7 april 2015 toegestuurd en meegedeeld dat de samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd ten gevolge van het vertrek van een collega, reden waarom partijen is verzocht mede te delen of men een nadere mondelinge behandeling wenste. Geen van partijen heeft om die reden een nadere mondelinge behandeling gewenst. De man heeft bij brief d.d. 22 augustus 2016 de hiervoor genoemde financiële gegevens overgelegd. De vrouw heeft bij brief d.d. 28 september 2016 gereageerd op de door de man overgelegde jaarcijfers. Voor zover de vrouw daarbij andere informatie heeft verschaft en nadere stukken heeft overgelegd zal de rechtbank daar geen acht op slaan, nu daarom niet is verzocht. Dit geldt niet ten aanzien van de door de vrouw overgelegde arbeidsovereenkomst nu deze relevant is voor de hoogte van de aanvullende behoefte van de vrouw en de man daar geen nadeel van ondervindt.
Voorlopige bijdrage
2.4.
In de beschikking van 31 oktober 2012 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken (die blijkens mededeling van de man is ingeschreven op 20 november 2012) en een voorlopige kinderbijdrage bepaald van € 271,05 per maand per kind en met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeslissing in de registers van de burgerlijke stand een partnerbijdrage van € 599,90.
Standpunten van partijen ten aanzien van de door de man te betalen partner- en kinderbijdrage na het uitbrengen van het deskundigenbericht
2.5.
In de brief d.d. 26 maart 2015 wordt namens de man gesteld dat de man geen draagkracht meer heeft. De man vordert geen terugbetaling van de partneralimentatie maar wenst wel dat de rechtbank de partnerbijdrage op nihil stelt dan wel afbouwt tot nihil en voor de reeds verstreken maanden de bijdrage vaststelt op hetgeen reeds is voldaan. De man is bereid de door de rechtbank bepaalde voorlopige kinderbijdrage van € 271,05 (in 2012) te blijven voldoen. Zou een draagkracht berekening worden gemaakt dan dient met een zorgkorting van 25% rekening te worden gehouden.
In de brief d.d. 22 augustus 2016 heeft de man verzocht de partner- en kinderalimentatie met terugwerkende kracht met ingang van 20 november 2012 op nihil te stellen op grond van het feit dat de voorlopige kinder- en partnerbijdrage van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan dan wel op grond van een relevante wijziging van omstandigheden en daarbij te bepalen dat de vrouw al hetgeen zij met ingang van 20 november 2012 heeft ontvangen dient terug te betalen, dan wel kan worden verrekend met hetgeen de vrouw nog van de man vordert in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling (zie pleitaantekeningen) verzocht de partnerbijdrage vast te stellen op € 2.619,52 (de in 2011 verzochte bijdrage geïndexeerd naar 2015) en de kinderbijdrage op € 368,83 (de in 2011 verzochte bijdrage van € 352,- per maand per kind geïndexeerd naar 2015).
De behoefte van de vrouw en de kinderen aan een onderhoudsbijdrage
2.6.
In de beschikking van 3 juli 2013 heeft de rechtbank de kosten van de kinderen berekend op € 332,50 per kind per maand. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is berekend op € 1.854,20 netto, gebruteerd circa € 2.015,- per maand. Aangezien de vrouw per maart 2013 bij De Zorggroep is gaan werken heeft de rechtbank, rekening houdend met de eigen inkomsten van de vrouw ten bedrage van € 1.322,- netto per maand, de aanvullende behoefte van de vrouw per 1 maart 2013 berekend op € 532,20 netto of te wel circa € 665,- bruto per maand.
Blijkens de als productie 7 bij de brief d.d. 26 maart 2015 overgelegde brief van De Zorggroep is de vrouw tijdens de proeftijd ontslagen en wel met ingang van 20 april 2013. Ten gevolge van psychische problemen heeft zij daarna niet kunnen werken, zo stelt zij. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2015 heeft de vrouw voorts gesteld dat geen rekening dient te worden gehouden met het inkomen dat zij bij De Zorggroep verdiende nu zij reeds tijdens de proeftijd is ontslagen. De man (pleitaantekeningen ) stelt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij ten gevolge van psychische problemen niet heeft kunnen werken. Ook heeft de vrouw, zo stelt de man, onvoldoende gesolliciteerd. Uit de als bijlage 6 bij brief d.d. 28 september 2016 overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat de vrouw per 1 mei 2016 voor bepaalde tijd in dienst is getreden bij Zuyderland Zorgcentra B.V. voor gemiddeld 15 uren per week. Nu zijdens de vrouw geen, althans onvoldoende, bewijsstukken met betrekking tot haar sollicitaties en/of arbeidsongeschiktheid (als gevolg waarvan zij niet heeft kunnen werken) zijn overgelegd en evenmin gegevens met betrekking tot het door de vrouw thans ontvangen salaris zijn overgelegd, gaat de rechtbank ervan uit dat de aanvullende behoefte van de vrouw nog steeds circa € 665,- bruto bedraagt. Over de periode vanaf datum inschrijving echtscheidingsbeschikking houdt de rechtbank derhalve rekening met een aanvullende behoefte van circa € 665,- bruto per maand.
De draagkracht van de man
2.7.
Teneinde de draagkracht van de man te kunnen vaststellen heeft de rechtbank bij beschikking van 6 november 2013 drs. J. Bouman tot deskundige benoemd en deze de volgende vragen voorgelegd:
Hoe hoog was het inkomen van de man uit zijn onderneming dan wel het in redelijkheid daaraan te onttrekken inkomen in de jaren 2011, 2012 en 2013 (eerste drie kwartalen), na c.q. rekening houdend met de beëindiging van de maatschap met de vrouw?
Uit welke componenten bestaat het inkomen uit onderneming en in hoeverre zijn deze incidenteel? Van welke (fiscale) aftrekposten heeft de man gebruik gemaakt? Zijn de afschrijvingen reëel?
Wat is de prognose voor de jaren 2014 en 2015 voor (het inkomen uit) de onderneming, mede rekening houdend met de ontwikkelingen in de branche, meer in het bijzonder met de mogelijkheden van het verkrijgen van subsidies, zoals bedrijfstoeslagen, afschaffing melkquota en dergelijke meer?
Geven de (jaar)stukken aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van manipulatie van de financiële verslaglegging in de jaarrekeningen?
Is de wijze van bedrijfsvoering door de man, zoals die tot uitdrukking komt in de stukken, in strijd met de bedrijfsvoering zoals van een redelijk handelend ondernemer verwacht kan worden?
Hoe hoog was /is het inkomen van de man uit zijn privévermogen in de jaren 2011, 2012 en 2013 (eerste drie kwartalen)?
Zijn er overige zaken betreffende de financiële situatie van de man die van belang zijn bij de beoordeling van de draagkracht van de man?
2.8.
In zijn rapport van 26 september 2014 heeft de deskundige de vragen als volgt beantwoord (kort samengevat):
Het inkomen uit onderneming in de jaren 2011 tot en met (heel) 2013 bedroeg respectievelijk € 92.000,-, € 83.000,- en € 64.000,-. Gemiddeld bedroeg het inkomen (inclusief incidentele kosten), € 80.000,-. Daarbij heeft de deskundige opgemerkt dat in de jaren 2011 tot en met 2013 de onderneming in staat is geweest het werkkapitaal te verkleinen, maar dat vanwege de groei van de onderneming weer in het werkkapitaal zal moeten geïnvesteerd.
Het inkomen uit onderneming exclusief incidentele kosten (te weten de rente op crediteuren en de bijzondere advieskosten) over de jaren 2011 tot en met 2013 bedraagt respectievelijk € 110.000,-. € 112.000,- en € 98.000,-, gemiddeld € 106.000,-. De door de man gehanteerde afschrijvingstermijnen zijn volgens de deskundige niet ongebruikelijk. Daarbij merkt de deskundige op dat voor de bepaling van het inkomen uit onderneming de hoogte van de afschrijvingen minder relevant is.
Het inkomen uit onderneming in de jaren 2014 en 2015 is door de deskundige bepaald op € 15.000,- (positief) respectievelijk € 31.000,- negatief.
De jaarstukken hebben de deskundige geen aanleiding gegeven te veronderstellen dat er sprake is van manipulatie van de financiële verslaggeving in de jaarrekeningen.
Uit de stukken is niet gebleken dat de bedrijfsvoering in strijd is met een bedrijfsvoering die door een redelijk handelend ondernemer kan worden verwacht.
Het inkomen van de man uit zijn privévermogen in de jaren 2011, 2012 en (heel) 2013 bedraagt respectievelijk € 409,-, € 0,- en € 0,-.
Bij de prognose voor het inkomen uit onderneming voor met name 2015 moet het volgende in ogenschouw worden genomen:
  • Er is van uit gegaan dat het probleem met het hoge celgetal in 2015 is opgelost zodat uit is gegaan van een hogere melkopbrengst.
  • Het jaar 2015 is het laatste jaar waarin het melkquotumstelsel nog voor een aantal maanden geldt (januari tot en maart). Zou de maximale productiecapaciteit zijn benut dan zou de opbrengst uit melkgeld € 917.000,- zijn geweest.
  • De te verwachten lange termijn melkprijs bedraagt € 35,50; wanneer de melkprijs € 1,- hoger zal liggen, heeft dat een positief effect op de opbrengst van € 24.000,-.
  • De onderneming heeft de laatste jaren nagenoeg niet geïnvesteerd in materiële activa. De deskundige gaat ervan dat in 2015 € 20.000,- zal worden geïnvesteerd. Daarmee zullen de onderhoudskosten dalen. In de prognose 2015 is uitgegaan van besparing van € 60.000,-. Wanneer de bank bereid is de door de man gewenste investeringen in een nieuwe melkrobot te financieren zal dat niet ten koste gaan van de hoogte van het inkomen uit onderneming. Dat geldt wel voor de hogere rentekosten die het gevolg zijn van een hogere rentedragende lening.
  • Indien de onderneming in een situatie komt waarbij geen sprake meer is van groei zal het werkkapitaal stabiel blijven en dan zal de impact op de berekening van het inkomen uit onderneming verdwijnen.
De deskundige heeft in zijn eindrapport de opmerkingen van partijen met betrekking tot het concept rapport voor zover door hem relevant geacht, meegenomen.
2.9.
Noch de man, noch de vrouw is het eens met het rapport van de deskundige.
Namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling d.d. 7 april 2015 gewezen op een uitspraak d.d. 10 maart 2013 van het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NLGHARL:2013;6989), met name de volgende overweging:
“dat berekening van de draagkracht op de wijze waarop dat ingevolge de zogeheten Tremanormen gebeurt, in het geval van een agrarische onderneming zoals die van de man in feite geen realistisch beeld oplevert. Een dergelijke onderneming kenmerkt zich -kort gezegd- door een hoge intrinsieke waarde maar, gemiddeld, een relatief laag rendement, terwijl niettemin de ondernemer over het algemeen in redelijke welstand kan leven. Achtergrond daarvan is dat er weliswaar sprake moet zijn van een gezonde bedrijfsvoering, maar dat een hoge financieringsgraad met bijhorende lasten er niet op duidt dat de bedrijfsvoering niet gezond is. Er is immers veelal sprake van grote stille reserves, met name in de waarde van de landerijen. (…)
Al deze feiten en omstandigheden in aanmerking genomen constateert het hof dat de man over voldoende financiële ruimte beschikt en kan beschikken om een substantiële bijdrage te betalen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Een andere gevolgtrekking acht het hof overigens, niet alleen in de onderlinge relatie tussen de man en de vrouw als ex-echtgenoten, maar ook maatschappelijk onaanvaardbaar. Dat deze ruimte formeel geheel of ten dele niet uit inkomsten, maar uit vermogen voortvloeit maakt dat onder de hierboven geschetste bedrijfsmatige omstandigheden niet anders. Ook vermogen, waartoe ook financieringsruimte waar slapend vermogen tegenover staat valt te rekenen, behoort onder omstandigheden, zoals de onderhavige, tot financiële middelen waarover de man kan beschikken en bepaalt mede diens draagkracht.”
De vrouw heeft er voorts op gewezen dat er ten gevolge van de wijzigingen in de sector extra vraag naar grond ontstaat waardoor de grondprijs zal stijgen. Voorts heeft zij er op gewezen dat door de afschaffing van de melkquota de melkproductie zal stijgen en daarmee de winst.
Namens de man is tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de in de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden beschreven situatie niet vergelijkbaar is met zijn situatie. In tegenstelling tot het bedrijf in voormelde uitspraak heeft de man geen financiële ruimte meer bij de bank. De bank heeft het bedrijf van de man onder bijzonder beheer geplaatst omdat de continuïteit wordt bedreigd.
2.9.
De man stelt (brief d.d. 22 augustus 2016) dat uit de door hem overgelegde jaarcijfers 2015 blijkt dat de man over dat jaar een verlies heeft geleden van € 35.786,-. Uit de half jaarcijfers 2016 blijkt een verlies van € 87.086,-. Volgens de man worden de verliezen veroorzaakt door een dalende melkprijs, niet functionerende melkrobots met hoge onderhoudskosten, verminderde melkproductie en verminderde kwaliteit als gevolg van niet functionerende robots, alsmede een mislukte maïsoogst als gevolg van wateroverlast.
2.10.
De vrouw (brief d.d. 28 september 2016) stelt zich op het standpunt dat nu de cijfers over 2014 en 2015 bekend zijn, blijkt van een genormaliseerd inkomen uit onderneming van gemiddeld € 81.000,- per jaar (exclusief incidentele kosten), gerekend over de jaren 2011 tot en met 2015. In deze berekening wordt geen rekening gehouden met de afschrijvingen en wordt een correctie toegepast in verband met te betalen aflossingen, accountantskosten en rente crediteuren, conform de door de deskundige toegepaste berekeningswijze.
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt:
De rechtbank neemt het deskundigenrapport tot uitgangspunt. De deskundige heeft partijen in de gelegenheid gesteld vóór de totstandkoming van het conceptrapport hun standpunt ten aanzien van de door de rechtbank geformuleerde vragen kenbaar te maken. Deze standpunten zijn door de deskundige meegewogen bij het opmaken van het rapport. Na de totstandkoming van het conceptrapport is namens de man een andersluidend standpunt ingenomen, met name ten aanzien van de zijdens de man zelf opgestelde bedrijfsbegroting. Gedurende het gehele proces dat heeft geleid tot het conceptrapport heeft de zijdens de man ingeschakelde deskundige geen aanleiding gezien zijn standpunten die in de bedrijfsbegroting zijn opgenomen, te herzien. Op 19 maart 2014 wordt namens de man nog expliciet verwezen naar de bedrijfsbegroting die naar de mening van de deskundige zijdens de man deugdelijk en goed is onderbouwd. Eerst na het conceptrapport d.d. 15 mei 2014 wordt het standpunt zijdens de man herzien zonder dat sprake is van na 19 maart 2014 drastisch gewijzigde omstandigheden. De deskundige heeft naar aanleiding daarvan opgemerkt dat het hem voorkomt dat het zijdens de man als reden opgegeven voortschrijdend inzicht niet pas na het uitbrengen van de concept–rapportage kan zijn ontstaan. De deskundige heeft dit meegewogen bij de beoordeling en beantwoording van het commentaar. Partijen zijn voorts door de deskundige in de gelegenheid gesteld te reageren op de concept-rapportage. Zij hebben beiden van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De deskundige is vervolgens op alle gemaakte opmerkingen ingegaan en heeft per punt aangegeven of dit hem aanleiding heeft gegeven tot bijstelling van zijn rapport.
De rechtbank stelt vast, mede gelet op het hiervoor overwogene, dat het rapport van de deskundige op zeer zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Op de door partijen gemaakte opmerkingen is door de deskundige uitvoerig ingegaan. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de deskundigheid van de deskundige te twijfelen, ook niet naar aanleiding van de door partijen na het definitieve rapport gemaakte opmerkingen. De rechtbank merkt daarbij op dat zelfs wanneer men de Leidraad kasstroomoverzicht van Boringa & Lankaster hanteert dit tot positieve kasstromen voor opnames ondernemer leidt over de jaren 2011 tot en met 2014 (te weten respectievelijk: € 82.000,-, € 87.000,-, € 43.000,- en € 46.000,- [1] ). Daarbij zij opgemerkt dat kasstroomoverzichten bij het berekenen van alimentatie niet doorslaggevend zijn, maar zeker wel een nuttig hulpmiddel.
De rechtbank neemt derhalve het deskundigenrapport tot uitgangspunt en betrekt daarbij de definitieve jaarcijfers 2014 en 2015.
De deskundige heeft het inkomen uit onderneming exclusief incidentele kosten voor 2012 berekend op € 112.000,- en voor 2013 op € 98.000,-. De deskundige heeft het inkomen uit onderneming (exclusief incidentele kosten) voor 2014 en 2015 geprognotiseerd op € 15.000,- respectievelijk minus € 31.000,-. De deskundige heeft daarbij opgemerkt dat er in de laatste jaren (tot en met 2013) nagenoeg niets is geïnvesteerd in de onderneming en dat er dus weer geïnvesteerd zal moeten worden in materiële vaste activa. De deskundige heeft aangenomen dat de vrijval van het werkkapitaal zoals die heeft plaatsgevonden in de jaren 2011 tot en met 2013 in 2014 en 2015 niet gecontinueerd kan blijven. Voorts heeft hij rekening gehouden met een bedrag aan investeringen in 2015 van € 20.000,-. Uitgaande van de door de deskundige toegepaste methodiek enerzijds en de definitieve jaarcijfers anderzijds stelt de rechtbank het inkomen uit onderneming exclusief incidentele kosten voor 2014 en 2015 vast op respectievelijk € 110.000,- en -€ 23.000,-. Gelet op de ingangsdatum van de onderhoudsbijdragen, te weten 20 november 2012, zal de rechtbank voor de periode 20 november 2012 tot en met 31 december 2013 uitgaan van het inkomen uit onderneming in 2013 van € 98.000,-. Nu in 2015 het melkquotum is afgeschaft kan voor het jaar 2016 niet zonder meer van een zelfde inkomen worden uitgegaan. Uit de halfjaar cijfers 2016 blijkt van een verlies per 30 juni van € 39.309,- (exclusief afschrijvingen). Als reden voor het slechte resultaat voert de man aan dat sprake is van een dalende melkprijs, niet functionerende melkrobots met hoge onderhoudskosten en een verminderde melkproductie. De rechtbank is van oordeel dat de man in staat moet worden gesteld de noodzakelijke investeringen in zijn bedrijf te verrichten. Dit gegeven gecombineerd met het negatieve resultaat over het eerste half jaar 2016 maakt dat de rechtbank voor 2016 eveneens uitgaat van een negatief inkomen.
De rechtbank ziet geen aanleiding de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zie hierboven onder 2.9.) gevolgde redenering toe te passen. Uit het deskundigenrapport, aangevuld met definitieve jaarcijfers 2014 blijkt dat de man voor de jaren 2012 tot en met 2014 over voldoende inkomen beschikt om een bijdrage te voldoen. Voor 2015 en 2016 is dat niet het geval. De redenering van het Hof Arnhem-Leeuwarden volgend, zou dat betekenen dat de man grond zou moeten verkopen om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen, grond die hij nodig heeft voor de exploitatie van zijn onderneming, nog afgezien van het feit dat de gronden met hypotheek belast zijn. Het is niet te verwachten dat de bank hiermee zal instemmen. Daarmee wordt mogelijk ook de verrekening die plaats moet vinden op grond van de door partijen gemaakte huwelijkse voorwaarden doorkruist.
Conclusie
De man heeft over 2015 een negatief inkomen genoten; voor wat betreft het eerste half jaar 2016 gaat de rechtbank daar eveneens van uit. Met ingang van 2015 zal de kinderbijdrage op de minimumbijdrage van € 50,- per maand worden gesteld. De partnerbijdrage zal met ingang van 2015 op nihil worden gesteld. De rechtbank zal de vrouw echter geen terugbetalingsverplichting opleggen, conform het eerder door de man zelf ingenomen standpunt, nu de vrouw geen inkomen heeft genoten en recent pas weer een baan heeft, waarmee zij niet in de kosten van de kinderen en haar eigen behoefte kan voorzien. Voorts acht de rechtbank relevant dat vooralsnog niet duidelijk is of de vrouw in verband met de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden nog een bedrag zal ontvangen.
De rechtbank gaat voor het berekenen van de door de man te betalen kinder- en partnerbijdrage over 2012 uit van een inkomen van € 112.000,-, voor 2013 van een inkomen van € 98.000,-, en voor 2014 van een inkomen van € 110.000,-.
Kinderbijdrage 20 november 2012 tot en met 31 december 2014
De rechtbank hanteert voor het berekenen van de kinderbijdrage over de periode 20 november 2012 tot en met 31 maart 2013 de berekeningswijze zoals die tot 1 april 2013 gold en voor de periode daarna de berekeningswijze zoals die sinds 1 april 2013 geldt, met in achtneming van de uitspraken van de Hoge Raad d.d. 5 oktober 2015 [2] en 30 september 2016 [3] houdt de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening met het kindgebonden budget waar de vrouw aanspraak op kan maken.
 Periode 20 november 2012 tot 1 januari 2013.
De rechtbank houdt bij de berekening van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie in 2012 rekening met een inkomen van € 112.000,-.
De rechtbank houdt voorts op jaarbasis rekening met:
  • € 12.566,- MKB vrijstelling
  • € 7.280,- zelfstandigenaftrek
  • € 4.762,- premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting
- arbeidskorting
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op € 6.434,- per maand.
De rechtbank houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent en een draagkrachtpercentage van 60 voor de partneralimentatie en 70 voor de kinderalimentatie.
De rechtbank neemt de volgende niet of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking:
- € 166,- € 166,- huurwaarde woongedeelte boerderij [5]
- € 51,- € 51,- premie Zorgverzekeringswet, na aftrek van het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie Zorgverzekeringswet ad
€ 49,- [6] .
Op grond van voormelde financiële gegevens en rekening houdend met het te realiseren fiscaal voordeel, heeft de man draagkracht tot betaling van een kinderbijdrage van € 332,50 per kind per maand en tot een partnerbijdrage van € 665,- per maand.
 Periode 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013.
In 2013 bedraagt de geïndexeerde behoefte van de minderjarigen € 338,15 per maand en van de vrouw € 676,- per maand.
De rechtbank houdt bij de berekening van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie in 2013 rekening met een inkomen van € 98.000,-.
De rechtbank houdt voorts op jaarbasis rekening met:
- € 12.701,- MKB vrijstelling
- € 7.280,- zelfstandigenaftrek
- € 4.395,- premie arbeidsongeschiktheidsverzekering [7]
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting
- arbeidskorting
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op € 5.498,- per maand.
De rechtbank houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent en een draagkrachtpercentage van 60 voor de partneralimentatie en 70 voor de kinderalimentatie.
De rechtbank neemt de volgende niet of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking:
- € 176,- huurwaarde woongedeelte boerderij [8]
- € 132,- premie Zorgverzekeringswet, na aftrek van het in de bijstandsnorm
begrepen nominaal deel van de premie Zorgverzekeringswet ad
€ 35,- [9] .
Op grond van voormelde financiële gegevens en rekening houdend met het te realiseren fiscaal voordeel, becijfert de rechtbank draagkracht bij de man tot betaling van een kinderbijdrage van € 338,- per kind per maand en tot een partnerbijdrage van € 676,- per maand.
 Periode 1 april 2013 tot en met 31 december 2013.
Uitgaande van een winst uit onderneming van € 98.000,- in 2013 en rekening houdend met de ondernemersaftrek, becijfert de rechtbank een netto besteedbaar inkomen (in verband met de kinderbijdrage) van € 5.132,- per maand. Aan de hand van de draagkrachttabel 2013 (70% [NBI – (0,3 x NBI + 850)]) becijfert de rechtbank een draagkracht aan de zijde van de man van € 1.920,- per maand.
De man heeft in 2013 recht op een fiscaal voordeel van € 71,- per kind per maand, zodat zijn totale draagkracht € 515,50 per kind per maand bedraagt.
Aan de zijde van de vrouw houdt de rechtbank rekening met een minimale draagkracht van
€ 50,- per maand, gelet op haar geringe inkomen.
Aangezien de draagkracht van partijen de behoefte van de minderjarigen overstijgt, kan de man zijn aanspraak op de zorgkorting van 25 %, zijnde € 84,-, compleet verzilveren.
De rechtbank becijfert het aandeel van de man met ingang van 1 april 2013, rekening houdend met het fiscaal voordeel en na aftrek van de zorgkorting van € 84,- per kind per maand op € 246,- per kind per maand (€ 1.031,-: € 1056,- x € 338,- - € 84,-).
De rechtbank houdt bij de berekening van de draagkracht voor partneralimentatie op jaarbasis rekening met:
- € 12.701,- MKB vrijstelling
- € 7.280,- zelfstandigenaftrek
- € 4.395,- premie arbeidsongeschiktheidsverzekering [10]
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting
- arbeidskorting
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op € 5.498,- per maand.
De rechtbank houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent en een draagkrachtpercentage van 60.
De rechtbank neemt de volgende niet of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking:
- € 176,- huurwaarde woongedeelte boerderij [11]
- € 132,- premie Zorgverzekeringswet, na aftrek van het in de bijstandsnorm
begrepen nominaal deel van de premie Zorgverzekeringswet ad
€ 35,-.
Op grond van voormelde financiële gegevens en rekening houdend met het te realiseren fiscaal voordeel en de kinderbijdrage inclusief de zorgkorting, becijfert de rechtbank draagkracht bij de man tot betaling van een partnerbijdrage van € 676,- per maand.
 Periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.
In 2014 bedraagt de geïndexeerde behoefte van de minderjarigen € 341,- per kind per maand en de behoefte van de vrouw € 682,- per maand.
Uitgaande van een winst uit onderneming van € 110.00,- in 2014 en rekening houdend met de ondernemersaftrek, becijfert de rechtbank een netto besteedbaar inkomen van € 6.228,- per maand.
Voor 2014 becijfert de rechtbank een draagkracht aan de zijde van de man van € 2.450,- per maand (70% [NBI – (0,3 x NBI + € 860,-)]).
Aan de zijde van de vrouw houdt de rechtbank rekening met een minimale draagkracht van
€ 50,- per maand, gelet op haar geringe inkomen.
Rekening houdend met het fiscaal voordeel in 2014 van € 50,- per kind per maand, becijfert de rechtbank het aandeel van de man in 2014, na aftrek van de zorgkorting van
€ 85,- per kind per maand, op € 249,- per kind per maand (€ 1.275,- : € 1300,- x € 341,- - € 85,-).
De rechtbank houdt bij de berekening van de draagkracht voor partneralimentatie op jaarbasis rekening met:
- € 15.470,- investeringsaftrek
- € 12.215,- MKB vrijstelling
- € 7.280,- zelfstandigenaftrek
- € 4.143,- premie arbeidsongeschiktheidsverzekering [12]
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting
- arbeidskorting
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op € 6.573,- per maand.
De rechtbank houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent en een draagkrachtpercentage van 60.
De rechtbank neemt de volgende niet of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking:
- € 290,- huurwaarde woongedeelte boerderij [13]
- € 133,- premie Zorgverzekeringswet, na aftrek van het in de bijstandsnorm
begrepen nominaal deel van de premie Zorgverzekeringswet ad
€ 39,- [14] .
Op grond van voormelde financiële gegevens en rekening houdend met het te realiseren fiscaal voordeel en de kinderbijdrage inclusief de zorgkorting, becijfert de rechtbank draagkracht bij de man tot betaling van een partnerbijdrage van € 682,- per maand.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de man € 332,50 per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats minderjarige 1] op [geboortedag minderjarige 1] 1999,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats minderjarige 2] op [geboortedag minderjarige 2] 2001,
met ingang van 31 oktober 2012 tot 1 januari 2013, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.2.
bepaalt dat de man met ingang 1 januari 2013 tot 1 april 2013 € 338,- per maand per kind dient te betalen aan vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3.
bepaalt dat de man met ingang 1 april 2013 tot 1 januari 2014 € 246,- per maand per kind dient te betalen aan vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.4.
bepaalt dat de man met ingang 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 € 249,- per maand per kind dient te betalen aan vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
bepaalt dat de man € 665,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 20 november 2012, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, tot 1 januari 2013;
3.6.
bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 € 676,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.7.
bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 € 682,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.8.
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen met ingang van 1 januari 2015 op € 50,- per maand;
3.9.
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2015 op nihil;
3.10.
bepaalt dat de door de man met ingang van 1 januari 2015 aan de vrouw betaalde bedragen niet door haar behoeven te worden terugbetaald;
3.11.
verklaart de beslissing met betrekking tot de kinderbijdrage en de partnerbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.12.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.Th.M. Raab, mr. F. Oelmeijer en mr. S.A.M.C. van de Winkel, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier
mr. I.D. Bücker op 2 december 2016.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..

Voetnoten

1.Zie bijlage bij productie 50 bij de brief d.d. 26 maart 2015 zijdens de man.
2.ECLI:HR:2015:3011
4.Afgeleid uit de privérekening 2012, productie 7 bij het verzoekschrift voorlopige voorzieningen van de vrouw.
5.Afgeleid uit de privérekening 2012, productie 51 van de man.
6.Afgeleid uit de privérekening 2012, productie 7 bij het verzoekschrift voorlopige voorzieningen van de vrouw.
7.Afgeleid uit de privérekening 2013, productie 51 van de man.
8.Afgeleid uit de privérekening 2013, productie 51 van de man.
9.Afgeleid uit de privérekening 2013, productie 51 van de man.
10.Afgeleid uit de privérekening 2013, productie 51 van de man.
11.Privérekening 2013, productie 51.
12.Privérekening 2014, productie 51.
13.Privérekening 2014, productie 51
14.Privérekening 2014, productie 51