Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
behoeven geen behandeling.
4.Beslissing
30 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de kinderalimentatie en de wijze waarop het kindgebonden budget in aanmerking moet worden genomen. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank om de kinderalimentatie te verhogen. De rechtbank had de alimentatie aangepast, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had in zijn beschikking van 11 augustus 2015 de door de man te betalen kinderalimentatie verlaagd. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en heeft cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof ten onrechte het kindgebonden budget in mindering heeft gebracht op de behoefte van de kinderen. Dit oordeel is in strijd met de eerdere prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, waarin werd bepaald dat het kindgebonden budget niet in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent kinderalimentatie en het kindgebonden budget in het familierecht.