ECLI:NL:RBLIM:2016:10306

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
03/659394-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige door peetoom

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met zijn 15-jarige petekind. De verdachte, een 47-jarige man, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 september 2015 tot en met 5 oktober 2015 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het minderjarige slachtoffer, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De verdachte had een vertrouwensband met het slachtoffer, aangezien hij de peetoom was en regelmatig bij de ouders van het slachtoffer over de vloer kwam. De rechtbank achtte de seksuele handelingen, die onder andere bestonden uit het betasten en likken van de penis van het slachtoffer, niet sociaal-ethisch aanvaardbaar, gezien het grote leeftijdsverschil van 32 jaar. De rechtbank nam ook de psychologische rapportage in overweging, waaruit bleek dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij het slachtoffer €2.500,- aan immateriële schadevergoeding kreeg toegewezen, en de ouders van het slachtoffer €745,99 aan materiële schadevergoeding. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en een verbod op contact met het slachtoffer en zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659394-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 november 2016,
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 november 2016. De verdachte en zijn raadsman, mr. N. Birrou, advocaat te Roermond, zijn verschenen. Ook zijn verschenen de ouders van het minderjarige slachtoffer [slachtoffer] en hun raadsvrouw, mr. M. Kemme, advocaat te Ittervoort. Daarnaast is de raadsman van [slachtoffer] ,
mr. A. Çinar, advocaat te Maastricht, op de terechtzitting verschenen. De officier van justitie, de verdediging en (de raadslieden van) de benadeelde partijen hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de periode vanaf 1 januari 2015 tot en met 5 oktober 2015 ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer].

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte acht bewezen dat verdachte in september en oktober 2015 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van
1 september 2015 tot en met 5 oktober 2015 in Maasbracht meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, gelet op:
  • het proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 6 oktober 2015, inhoudende de afgelegde verklaring van [slachtoffer] , pagina’s 39 en 40;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige / benadeelde d.d. 8 oktober 2015, inhoudende de afgelegde verklaring van [slachtoffer] , pagina’s 77 tot en met 80;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 oktober 2015, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, pagina’s 28, 30 en 31;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 oktober 2015, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, pagina’s 34 en 35;
- de ter terechtzitting van 14 november 2016 afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij al jarenlang bij de ouders van [slachtoffer] op bezoek kwam. De vader van [slachtoffer] was zijn beste vriend. Verdachte kent [slachtoffer] al van zijn geboorte; hij is zijn peetoom. [2] Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet was getrouwd, noch een relatie had met [slachtoffer] .
Met betrekking tot de tenlastegelegde periode overweegt de rechtbank als volgt.
In het informatief gesprek zeden dat [slachtoffer] op 6 oktober 2015 met de politie voerde, heeft hij verklaard dat verdachte op 5 oktober 2015 samen met hem op bed lag. Verdachte heeft de pyjama van [slachtoffer] toen uitgetrokken en daarna aan de penis van [slachtoffer] getrokken. Dit was de derde keer dat verdachte aan zijn penis trok; vorige week maandag en woensdag, respectievelijk 28 en 30 september 2015, heeft verdachte dit ook gedaan, zo verklaarde [slachtoffer] . [3] Op 8 oktober 2015 werd [slachtoffer] nogmaals verhoord. Hij heeft toen verklaard dat verdachte drie weken geleden (
de rechtbank begrijpt: medio september 2015), toen zij op de bank in de woonkamer zaten, met zijn hand in de broek van [slachtoffer] is gegaan en aan de penis van [slachtoffer] heeft getrokken. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 5 oktober 2015 - kort gezegd - ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd; hij heeft aan de penis van [slachtoffer] getrokken en diens penis een stukje in zijn mond genomen. Dit was niet de eerste keer dat verdachte ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft verricht; vorige week maandag en woensdag (
de rechtbank begrijpt: 28 en 30 september 2015) heeft verdachte de broek van [slachtoffer] naar beneden gedaan dan wel uitgetrokken. Nadat de politie verdachte voorhield dat [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte al veel langer ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd, heeft verdachte verklaard “Eh... misschien een week daarvoor. Oh ja… er was ook een keer beneden op de bank. Het kan ook zijn dat het twee keer is gebeurd onder in de woonkamer op de bank. Dat kan ook een paar weken geleden zijn gebeurd. Maar dat was alleen maar masturberen.” [5]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte in de periode van 1 september 2015 tot en met 5 oktober 2015 ten minste driemaal, maar vermoedelijk vier- of vijfmaal ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd. Hoewel verdachte heeft verklaard dat “vorig jaar zeker niets” is gebeurd en met dat antwoord de mogelijkheid openlaat dat hij in de periode van 1 januari 2015 tot 1 september 2015 ook ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, kan dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 september 2015 tot en met 5 oktober 2015 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] . [slachtoffer] was toen 15 jaar, terwijl verdachte in die periode 47 jaar was. Dit leeftijdsverschil van 32 jaar is zo groot, dat de handelingen die verdachte, met [slachtoffer] heeft verricht niet als sociaal-ethisch aanvaard kunnen worden aangemerkt. Hiermee staat vast dat de seksuele handelingen die door de verdachte zijn gepleegd, ook ontuchtig waren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
in de periode van 1 september 2015 tot en met 5 oktober 2015 te Maasbracht, in de gemeente Maasgouw, meermalen, telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het:
- uittrekken en/of naar beneden doen van de broek en/of de onderbroek van die
[slachtoffer] en
  • met zijn, verdachtes, hand in de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] gaan en
  • betasten en/of strelen van en/of wrijven over de benen van die [slachtoffer] en
  • betasten en/of strelen en/of likken van de penis van die [slachtoffer] en
  • aftrekken van die [slachtoffer] , althans trekken aan de penis van die [slachtoffer] en
  • pijpen van die [slachtoffer] en
  • openen en/of naar beneden doen en/of uittrekken van zijn, verdachtes, broek
en
- ontbloten en/of betasten en/of strelen van en/of trekken aan zijn, verdachtes, penis in aanwezigheid van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
het meermalen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Door de klinisch psycholoog, drs. J.A.M. Gresnigt, is op 15 december 2015 een rapportage over de persoon van verdachte uitgebracht. De gedragsdeskundige heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een enigszins gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Bij verdachte is namelijk sprake van een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling, waarin een gebrekkige (seksuele) identiteitsvorming opvalt, die gepaard gaat met het voor zichzelf goedpraten van handelingen die niet deugen. Ook is sprake van een onrijpe (emotionele) ontwikkeling. Verdachte stelt zich afhankelijk van anderen op en ontwijkt moeilijke situaties. Het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde werd volgens de psycholoog in zekere mate beïnvloed door deze persoonlijkheidsproblematiek. De psycholoog adviseert verdachte (op een driepuntsschaal) verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over. Kort en zakelijk samengevat vertoont verdachte ontwijkend gedrag. Dit heeft ervoor gezorgd dat hij het moeilijk vindt om contact met anderen te leggen; hij heeft de afgelopen 25 jaar geen intieme/seksuele relatie gehad. In de loop van de jaren is verdachte steeds meer de rol van vader van [slachtoffer] op zich gaan nemen. Onderdeel van zijn persoonlijkheidsproblematiek is dat verdachte het anderen, in dit geval: [slachtoffer] , naar de zin wil maken. Hoewel verdachte wist dat wat hij deed niet deugde, heeft hij het voor zichzelf steeds goed gepraat door - naar eigen zeggen - toestemming aan [slachtoffer] te vragen alvorens ontuchtige handelingen met [slachtoffer] te plegen. Van de andere kant wilde verdachte, door de ontuchtige handelingen die hij met [slachtoffer] heeft gepleegd, ontdekken of hij op (jonge) mannen valt. Aannemelijk is dat verdachte het bewezenverklaarde onder invloed van zijn persoonlijkheidsproblematiek heeft gepleegd.
De rechtbank acht verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf moet volgens de officier van justitie als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht worden verbonden, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich ambulant moet laten behandelen, geen contact met het slachtoffer en zijn gezin mag (laten) leggen en zich bij de reclassering moet melden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, bepleit. Hiertoe heeft hij verwezen naar een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 3 april 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:2153), waarin deze straf in een soortgelijk geval werd opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank volgens de wet moet uitgaan van de door de officier van justitie geformuleerde beschuldiging, zoals hiervoor kort weergegeven onder 2.
De rechtbank heeft de zaak op 21 maart 2016 aangehouden in afwachting van de beslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op een door de ouders van [slachtoffer] ingediend beklag ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering. Kort gezegd hebben de ouders in dat beklag aangedrongen op vervolging van verdachte voor een zwaarder feit dan nu ten laste is gelegd, te weten: verkrachting dan wel ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, gedurende een langere periode. Bij beslissing van 6 september 2016 heeft het gerechtshof dit beklag afgewezen, omdat er geen reden was de beschuldiging uit te breiden in tijd of in gedragingen.
De officier van justitie heeft de beschuldiging dan ook ongewijzigd gelaten. Op basis van die beschuldiging moet de rechtbank al dam niet tot de bewezenverklaring komen.
Ernst van het feit en de gevolgen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, een man van destijds 47 jaar, zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn toen 15-jarige petekind [slachtoffer] . [slachtoffer] is een kwetsbare jongen die speciaal onderwijs volgt. Verdachte wist dit ook. Hij kwam al jaren over de vloer bij de ouders van [slachtoffer] , kent [slachtoffer] van baby af aan en hij heeft lange tijd op [slachtoffer] en zijn zusje opgepast. Verdachte heeft in de maanden september en oktober 2015 ten minste drie keer, maar vermoedelijk vier- of vijfmaal, ontuchtige handelingen met [slachtoffer] gepleegd. Dit gebeurde steeds in de woning van [slachtoffer] , een plek waar deze zich veilig moet kunnen voelen, nota bene soms ook terwijl de moeder van [slachtoffer] thuis was. De ontuchtige handelingen die verdachte met de ruim 32 jaar jongere [slachtoffer] heeft gepleegd bestonden onder meer uit het betasten, (af)trekken en likken/in de mond nemen van de penis van [slachtoffer] .
Verdachte heeft de lichamelijke en seksuele integriteit van de kwetsbare, 15-jarige [slachtoffer] geschonden. Het is algemeen bekend dat seksueel misbruik een grote invloed heeft op de slachtoffers daarvan en, zeker bij jongeren in de puberteit, tot psychische en relationele problemen kan leiden op latere leeftijd. Het was verdachte die zich als volwassene en peetoom had moeten realiseren dat hij niet zo had mogen handelen. Verdachte is echter voorbijgegaan aan de belangen van het slachtoffer in deze zaak.
Het handelen van verdachte heeft verstrekkende gevolgen gehad voor [slachtoffer] . Hij heeft last van boze buien op het moment dat hij zich niet begrepen voelt. Ook vindt [slachtoffer] het moeilijk om te praten over wat er gebeurd is. Dit heeft tot gevolg dat de inmiddels opgestarte behandeling van [slachtoffer] niet zo voorspoedig loopt als gehoopt. [slachtoffer] moet naar verwachting nog jarenlang (intensief) worden begeleid om het seksueel misbruik te kunnen verwerken.
Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte de ernst van het strafbare feit dat hij heeft gepleegd niet in lijkt te zien. Hoewel verdachte op de zitting meerdere malen heeft aangegeven dat het fout is wat hij heeft gedaan en meerdere malen zijn excuses daarvoor heeft aangeboden, wekt hij door zijn proceshouding toch niet de indruk dat hij begrijpt dat hij verkeerd heeft gehandeld. Illustratief in dit verband is dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij [slachtoffer] , van wie verdachte wist dat hij kwetsbaar is en speciaal onderwijs volgt, een “plezier wilde doen” door ontuchtige handelingen met hem te plegen. Verdachte beweert [slachtoffer] steeds om toestemming te hebben gevraagd voor hij ontuchtige handelingen met hem pleegde en - zo meent verdachte - als [slachtoffer] het “echt niet” wilde, had hij wel “nee” gezegd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat [slachtoffer] op een vraag van verdachte heeft ingestemd met die handelingen of zijn toestemming daarvoor heeft gegeven.
De bewering van verdachte dat [slachtoffer] steeds het initiatief nam bij de ontuchtige handelingen, blijkt in het geheel niet.
De suggestie dat [slachtoffer] heeft ingestemd met of initiatief heeft genomen tot deze seksuele handelingen is niet alleen onjuist maar is ook verwerpelijk. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zijn verantwoordelijkheid als volwassene niet neemt.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging van een gevangenisstraf gevorderd van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
De officier van justitie is, bij het formuleren van zijn strafeis, gebonden aan de - onder politieke verantwoordelijk van de Minister van Justitie opgestelde - strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie. In de op deze zaak van toepassing zijnde Richtlijn 2015R047 wordt geen onderscheid gemaakt tussen het bestraffen van ontuchtige handelingen met een minderjarige én ontuchtige handelen met een minderjarige die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer.
Het standpunt van de ouders van [slachtoffer]
De moeder van [slachtoffer] heeft op de zitting van 14 november 2016 gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Zij heeft aangegeven wat de gevolgen zijn geweest voor [slachtoffer] en zijn ouders. Verder heeft zij haar standpunt kenbaar gemaakt over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd.
Beslissingskader rechtbank
De rechtbank moet volgens de wet bij het opleggen van straf rekening houden met alle omstandigheden van het geval, dus niet alleen met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd, alsmede de gevolgen voor het slachtoffer en zijn omgeving, maar ook met de vraag of het handelen van verdachte volledig aan hem kan worden toegerekend en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De wetgever heeft het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam strafbaar gesteld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Op dit vergrijp staat een zwaardere maximumstraf (een gevangenisstraf van 8 jaar) dan wanneer de ontuchtige handelingen met een minderjarige
niethebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (een gevangenisstraf van 6 jaar), zoals hier het geval is.
Wel moet de rechtbank acht slaan op straffen die door andere rechters in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Veelal worden hiervoor door rechters zogenoemde oriëntatiepunten ontwikkeld, maar voor dit zedendelict bestaat geen oriëntatiepunt.
Uit beslissingen van andere rechters blijkt ook niet van een vaste lijn. Elk geval is verschillend en de straffen variëren van werkstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf tot al dan niet gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraffen van 2 of 3 jaar. Die verschillen hangen onder meer samen met de aard en intensiteit van de seksuele handelingen, de periode waarin die handelingen hebben plaats gevonden en de vraag of verdachte heeft bekend en al of niet eerder voor dergelijke delicten is veroordeeld.
Bepaling van de straf
In dit geval neemt de rechtbank tot uitgangspunt de door de officier van justitie gevorderde straf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
De officier van justitie is er bij het formuleren van zijn strafeis vanuit gegaan dat verdachte gedurende de hele ten laste gelegde periode, dus 10 maanden, meerdere malen ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit en de angst en de onrust die hierdoor bij het slachtoffer en zijn ouders is veroorzaakt zo groot, dat zonder meer een gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank bewezen dat de seksuele handelingen zich in een periode van 2 maanden hebben afgespeeld. Niet is gebleken dat verdachte voor de maanden september en oktober 2015 seksuele handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] . Ook blijkt niet dat sprake is geweest van jarenlang seksueel misbruik door verdachte van [slachtoffer] . Ook staat volgens de rechtbank niet vast dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] seksueel is binnen gedrongen. [slachtoffer] spreekt daar zelf ook niet over.
Het pijpen door verdachte van de penis van [slachtoffer] is bovendien geen seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer].
Het voorgaande betekent dat de rechtbank tot een lagere straf komt dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank zal echter ook geen taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zoals bepleit door de raadsman. Daarvoor zijn de bewezen verklaarde feiten te ernstig. Het door de advocaat van verdachte genoemde vonnis bevat overigens te weinig informatie om te beoordelen of dit om een vergelijkbaar geval gaat. De advocaat heeft dat ook niet toegelicht.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf houdt de rechtbank verder rekening met de volgende strafverlagende omstandigheden.
a. Verdachte heeft , in tegenstelling tot wat vaak het geval is bij zedenzaken, van meet af aan openheid van zaken gegeven. Anders dan bij veel zedenzaken, is het slachtoffer in deze zaak dus niet tegenover een verdachte komen te staan die het seksueel misbruik ontkent en het slachtoffer - in het verlengde daarvan - feitelijk als een leugenaar afschildert.
Verdachte bekent dat hij ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd en heeft daar ook meerdere malen op de zitting zijn excuses voor aangeboden. De rechtbank leidt daaruit af dat hij erkent dat hij iets heeft gedaan dat niet mocht en dat hij het slachtoffer heeft beschadigd door zo te handelen. Voor het slachtoffer kan dit - hoe moeilijk wellicht ook - toch een mogelijk begin zijn van een behandeling ter verwerking van het seksueel misbruik.
Verdachte is, zo blijkt uit zijn strafblad, niet eerder met politie of justitie in aanraking geweest, dus ook niet voor zedendelicten.
Verdachte is voor het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar.
Als het gaat om de vraag of ook een deels voorwaardelijke straf moet worden opgelegd, heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de volgende rapportages en de toelichting van de psycholoog ter zitting.
1. Uit de psychologische rapportage blijkt dat sprake is van een enigszins gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte, te weten: een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling. Ook is sprake van een gebrekkige (seksuele) identiteitsvorming en een onrijpe emotionele- en autonomieontwikkeling. Door zijn persoonlijkheidsproblematiek en de vertrouwensband tussen verdachte als oppas van [slachtoffer] , was verdachte minder in staat om zich te gedragen zoals hij moet doen. De psycholoog verwacht, gelet op de specifieke situatie waarin verdachte oppas en vertrouweling van [slachtoffer] was, niet dat verdachte dit in de toekomst weer gaat doen. Hij schat de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen laag in omdat soortgelijke situaties zich niet zullen voordoen. Daarbij betrekt de psycholoog dat verdachte zich realiseert dat dit geen tweede keer mag gebeuren. Om evenwel de kans dat de verdachte dit in de toekomst weer gaat doen verder in te perken, is het volgens de psycholoog van belang dat verdachte zich ambulant laat behandelen bij een forensische polikliniek. In de behandeling moet aandacht zijn voor de seksuele identiteitsvorming van verdachte, relatievorming, sociale en relationele competenties, en seksuele voorlichting. Ook is het belangrijk dat verdachte handvatten krijgt aangeleerd, waardoor hij niet terugvalt in oud gedrag. Een dergelijke behandeling zou als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf verplicht gesteld kunnen worden.
2. Op de zitting van 14 november 2016 heeft de psycholoog aangegeven dat verdachte vanaf 18 augustus 2016 ambulant wordt behandeld bij forensische polikliniek De Horst. De psycholoog heeft van de begeleiders van verdachte begrepen dat zij erg positief zijn over het verloop van de behandeling en de inzet van verdachte. Hij komt afspraken na en probeert zijn gedrag te veranderen. Op dit moment zijn er geen tekenen dat verdachte terugvalt in oud gedrag. Om het recidiverisico zoveel mogelijk in te perken zou het volgens de psycholoog goed zijn een proeftijd van 3 jaar aan een deels voorwaardelijke straf te verbinden.
3. Uit het advies dat de reclassering op 12 januari 2016 over verdachte heeft opgemaakt blijkt dat verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben. Verdachte is niet verslaafd aan alcohol of drugs, hij heeft geen schulden en hij heeft een eigen woning. Net als de psycholoog vindt de reclassering het belangrijk dat verdachte wordt behandeld voor zijn persoonlijkheidsproblematiek. Zij adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich ambulant laat behandelen op seksueel grensoverschrijdend gedrag bij FPP De Horst of soortgelijke ambulante forensische zorg. Ook moet verdachte zich bij de reclassering melden en moet het hem verboden worden contact te (laten) leggen met [slachtoffer] en zijn gezin.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur moet worden opgelegd. Die straf zal langer zijn dan de tijd die verdachte inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank wil met de op te leggen gevangenisstraf ook bereiken dat het risico op herhaling ingeperkt wordt. Zij zal daarom een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaar. Ook is de rechtbank van oordeel dat het voor het inperken van het recidiverisico van belang is dat verdachte wordt behandeld voor zijn persoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank zal aan de deels voorwaardelijke gevangenisstraf dan ook de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht verbinden, met de verplichting dat verdachte zich ambulant moet laten behandelen. Ook moet verdachte zich melden bij de reclassering. Tot slot mag verdachte geen contact hebben of zoeken met [slachtoffer] en zijn gezin.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft aanvankelijk een schadevergoeding van
€ 7.576,48 gevorderd. Dit betreft materiële en immateriële schade.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen [vader slachtoffer] en
[moeder slachtoffer]:
De benadeelde partijen [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] , de ouders van
[slachtoffer] , vorderen een schadevergoeding van € 3.492,95. Dit betreft materiële schade.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer]:
De benadeelde partij [moeder slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , vordert ook een schadevergoeding van € 1.500,-. Dit betreft immateriële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Op de terechtzitting van 14 november 2016 heeft de raadsman van de benadeelde partij [slachtoffer] de vordering gewijzigd en gevorderd dat een bedrag van € 2.500,- wordt toegewezen ter zake geleden immateriële schade. De aanvankelijk gevorderde materiële schade is komen te vervallen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade (smartengeld) dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt limitatief op in welke gevallen vergoeding van immateriële schade mogelijk is.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden als gevolg van het psychisch letsel dat hij door toedoen van verdachte heeft opgelopen. Het bedrag gevorderd voor vergoeding van immateriële schade, is van de zijde van verdachte niet betwist. De rechtbank zal het verzoek om die schade te vergoeden dan ook toewijzen. Zij wijst dus een bedrag van € 2.500,- aan vergoeding ter zake tot op heden geleden immateriële schade toe. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit aan de benadeelde partij is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen [vader slachtoffer] en
[moeder slachtoffer]:
De vordering van de benadeelde partijen [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] , de ouders van [slachtoffer] , is - zakelijk weergegeven - als volgt opgebouwd:
Gederfde inkomsten [vader slachtoffer] € 1.793,96
Gederfde inkomsten [moeder slachtoffer] € 930,00
Opmaken berekening gederfde inkomsten [moeder slachtoffer] € 23,00
Reiskosten € 183,25
Parkeerkosten € 10,00
Kosten voor bezoek aan deskundigen c.q. opstellen rapporten
door deskundigen € 213,50
7. Telefoonkosten € 75,00
8. Kosten bed en matras [slachtoffer] € 264,24
Totaal € 3.492,95
De rechtbank overweegt dat artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een benadeelde partij slechts ontvankelijk is in haar vordering als aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Met andere woorden: de schade moet het directe gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is met betrekking tot de gevorderde schadeposten 1, 2 en 3 van oordeel dat deze materiële schade thans onvoldoende onderbouwd is tegenover de betwisting daarvan door de raadsman van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat [vader slachtoffer] als zelfstandige geen werkzaamheden kon verrichten op de opgegeven uren. De benadeelde partij heeft niet met stukken onderbouwd dat hij in die periode werkzaamheden kon verrichten. Ook is onvoldoende vast komen te staan dat
[moeder slachtoffer] een bedrag van € 930,- aan gederfde inkomsten heeft gehad en dat deze gederfde inkomsten het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde. Uit de door de werkgever van [moeder slachtoffer] gemaakte berekening blijkt niet waarom zij bij ziekte in plaats van 100%, maar 86,4% van haar loon krijgt uitgekeerd. Een aanhouding van de strafzaak ter nadere onderbouwing van deze gestelde schadeposten zou een onevenredige belasting betekenen voor het strafgeding, reden waarom de rechtbank de benadeelde partijen [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] niet-ontvankelijk zal verklaren in dit deel van hun vordering. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen dit deel van hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de onder 4 tot en met 8 genoemde schadeposten door de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Zij zal het verzoek om die materiële schade te vergoeden als door vader en moeder gezamenlijk gemaakte kosten dan ook toewijzen.
De rechtbank wijst dus een bedrag van € 745,99 aan materiële schade toe. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Nu verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit aan de benadeelde partijen is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer]:
De moeder van [slachtoffer] , [moeder slachtoffer] vordert daarnaast een schadevergoeding van € 1.500,- voor geleden immateriële schade.
De rechtbank begrijpt de door de benadeelde partij [moeder slachtoffer] gevorderde immateriële schade zo dat een bedrag van € 1.500,- voor shockschade wordt gevorderd.
Van shockschade wordt gesproken wanneer iemand geestelijk letsel oploopt als gevolg van het waarnemen van of geconfronteerd worden met een ernstig schokkende gebeurtenis. In dit geval kan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting worden afgeleid dat de moeder van [slachtoffer] , nadat zij verdachte met ontblote penis heeft betrapt in het bed van haar zoon, zich onder behandeling heeft moeten stellen van een psycholoog, omdat zij geschokt was door wat zij toen heeft gezien.
Ten aanzien van de vergoeding van shockschade heeft de rechtbank gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356). Naar het oordeel van de rechtbank is ook hier sprake van shockschade als bedoeld in dit arrest. De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer] waarmee moeder rechtstreeks en onverhoeds is geconfronteerd, is op één lijn te stellen met de in het genoemde arrest omschreven confrontatie. [moeder slachtoffer] heeft verdachte namelijk betrapt in het bed van haar zoon, op het moment dat verdachte ontuchtige handelingen pleegde met [slachtoffer] . Zij heeft zich onder behandeling van een psycholoog gesteld. Deze heeft inmiddels geconstateerd dat [moeder slachtoffer] aan PTSS lijdt. De rechtbank zal het verzoek om die schade te vergoeden dan ook toewijzen. Zij wijst dus een bedrag van € 1.500,- aan vergoeding ter zake tot op heden geleden immateriële schade toe. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Nu verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit aan de benadeelde partij is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis bij beslissing van 15 januari 2016 onder voorwaarden geschorst met ingang van 18 januari 2016. De rechtbank ziet termen aanwezig het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar.
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem worden gegeven door of namens de reclassering, ook indien dit inhoudt dat hij:
verplicht wordt om zich gedurende de proeftijd ambulant te laten behandelen gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag bij FPP De Horst of soortgelijke forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
verboden wordt om contact te (laten) leggen met [slachtoffer] en zijn gezin, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
zich moet melden bij de Reclassering Nederland op het adres Heerderweg 26 te 6224 LA Maastricht. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Met betrekking tot de benadeelde partij [slachtoffer]:
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , te betalen
€ 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van
5 oktober 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 2.500,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil.
Met betrekking tot de benadeelde partijen [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer]:
- wijst de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partijen,
[vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] , te betalen € 745,99, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 5 oktober 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk met betrekking tot de overige gevorderde materiële schade, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de slachtoffers, [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] , van € 745,99, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil.
Met betrekking tot de benadeelde partij [moeder slachtoffer]:
  • wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [moeder slachtoffer] , te betalen € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 5 oktober 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [moeder slachtoffer] , van € 1.500,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en
mr. M.E. Notermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2016.
Buiten staat:
mrs. Wouters en Notermans zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 oktober 2015 te Maasbracht, in de gemeente Maasgouw, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
  • uittrekken en/of naar beneden doen van de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] en/of
  • met zijn, verdachtes, hand in de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] gaan en/of
  • betasten en/of strelen van en/of wrijven over de benen van die [slachtoffer] en/of
  • betasten en/of strelen en/of likken van de penis van die [slachtoffer] en/of
  • aftrekken van die [slachtoffer] , althans trekken aan de penis van die [slachtoffer] en/of
  • pijpen van die [slachtoffer] en/of
  • openen en/of naar beneden doen en/of uittrekken van zijn, verdachtes, broek en/of
  • ontbloten en/of betasten en/of strelen van en/of trekken aan zijn, verdachtes, penis in aanwezigheid van die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2015185745, gesloten d.d. 15 december 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 84.
2.De verklaring van verdachte, als afgelegd ter terechtzitting van 14 november 2016.
3.Proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 6 oktober 2015, pagina 40.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige / benadeelde d.d. 8 oktober 2015, pagina’s 77 en 78.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 oktober 2015, pagina’s 34 en 35.