ECLI:NL:RBZWB:2015:2153

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
02/700121-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen en bewijsminimum in strafrecht

Op 3 april 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 maart 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met [aangeefster 1], die op het moment van de feiten 12 jaar oud was, en [aangeefster 2], die 13 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, waaronder chatgesprekken en verklaringen van de verdachte zelf. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank benadrukte het belang van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de verklaring van één getuige niet op zichzelf kan staan zonder steunbewijs.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 600,- aan de benadeelde partij [aangeefster 1] voor immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als mantelzorger voor zijn zieke echtgenote. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in zaken van seksuele misdrijven tegen minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700121-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 april 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1]1952 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
raadsman mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 maart 2015, waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 augustus 2012 te
Breskens, gemeente Sluis, met [aangeefster 1] (geboren [geboortedatum 2]),
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had
bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [aangeefster 1], hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina van
die [aangeefster 1] gebracht/geduwd;
art 245 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012
tot en met 31 augustus 2012 te Breskens, gemeente Sluis, met [aangeefster 2]
(geboren [geboortedatum 3]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit het betasten van de borst(en) en/of de vagina, althans
de schaamstreek, van die [aangeefster 2] en/of het drukken van zijn, verdachtes, penis
tegen het lichaam van die [aangeefster 2];
art 247 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Het moment waarop [aangeefster 1] en [aangeefster 2] zijn gaan verklaren en hun verklaringen zijn overtuigend. Er komen diverse elementen uit hun verklaringen terug in de verklaringen van verdachte, zoals hun gesprekken over de kruisjes op de kalender en over het taalgebruik van [aangeefster 1] en [aangeefster 2]. Uit het aanvullend proces-verbaal met de chatgesprekken kan worden afgeleid dat de feiten hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de feiten ontkend. De verdediging is primair van mening dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor beide feiten. Het bewijs is uitsluitend afkomstig van [aangeefster 1] en [aangeefster 2]. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum.
Subsidiair is aangevoerd dat de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] ongeloofwaardig zijn en elkaar ook niet ondersteunen.
Daarbij komt dat [aangeefster 2] na de logeerpartij in ieder geval tot oktober 2012 skypecontacten heeft gehad met verdachte. Uit de gesprekken blijkt niet dat hun relatie op enig moment verstoord zou zijn geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Ten aanzien van feit 1
Aangeefster [aangeefster 1] [2] en [aangeefster 2], vriendinnen, hebben vanaf 20 juli 2012 enkele dagen gelogeerd bij verdachte, de opa van [aangeefster 2], in Breskens. Deze periode blijkt uit chatgesprekken die verdachte voorafgaand daaraan had met zijn kleindochter [3] .
[aangeefster 1] heeft verklaard dat zij tijdens één van de nachten vreemde geluiden hoorden, waardoor ze niet konden slapen. Verdachte heeft gezegd dat ze bij hem in bed konden liggen. Dat hebben ze gedaan. [aangeefster 1] lag in het midden. [aangeefster 1] heeft verklaard dat verdachte na enige tijd met zijn hand in haar slip ging en haar vingerde. Hij zat met zijn vinger in haar vagina. Zij heeft verklaard dat zij zich heeft omgedraaid, waardoor de handelingen stopten. Vervolgens heeft zij [aangeefster 2] wakker gemaakt, en zijn de meisjes naar het toilet gegaan waar [aangeefster 1] aan [aangeefster 2] heeft verteld wat er zojuist was gebeurd. Daarna zijn ze naar de logeerkamer teruggegaan, aldus [aangeefster 1]. [4]
De verklaring van [aangeefster 1] wordt op diverse punten ondersteund door de verklaring van [aangeefster 2]. Laatstgenoemde heeft namelijk verklaard dat zij een keer bij verdachte sliep zonder [aangeefster 1]. Ze was bij verdachte gaan slapen omdat zij constant geluiden hoorde. Ze voelde dat hij constant aan haar zat te voelen. Het was overal. Hij voelde ook tussen haar benen maar hij heeft er niets gedaan en ze trok zich weg. Tijdens één nacht van het logeren met [aangeefster 1] bij verdachte hebben [aangeefster 1] en [aangeefster 2] enige tijd bij verdachte in zijn bed geslapen, omdat ze vreemde geluiden hoorden. [aangeefster 1] lag in het midden. Toen zij bij verdachte in bed lagen heeft [aangeefster 1] haar na enige tijd wakker gemaakt en haar hulp gevraagd. Ze zijn toen naar het toilet gegaan en daar heeft [aangeefster 1] verteld wat er was gebeurd. [aangeefster 1] vertelde dat hij haar aan het aanraken was zoals hij bij haar ook al gedaan had. [5]
Beide meisjes hebben verklaard dat verdachte, toen zij hem de volgende dag confronteerden met hetgeen gebeurd was, heeft toegegeven dat hij dat gedaan had en dat hij zei dat hij zich ging ophangen als het uit zou komen. [6]
De verklaring van [aangeefster 1] wordt verder ondersteund door de verklaring van verdachte dat [aangeefster 1] en zijn kleindochter in juli 2012 bij hem hebben gelogeerd [7] . Daarbij komt dat zowel verdachte en als de meisjes hebben verklaard dat zij tijdens de logeerpartij samen hebben gesproken over kruisjes die op een kalender stonden, welke kruisjes volgens verdachte zouden aangeven wanneer hij gemeenschap had met zijn echtgenote.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verklaring van [aangeefster 1] steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal. De door [aangeefster 1] geschetste concrete context vindt bevestiging in de verklaringen van [aangeefster 2] en verdachte. Het dossier bevat derhalve voldoende wettig bewijs. De rechtbank acht dit bewijs ook overtuigend. [aangeefster 1] is niet uit eigen beweging over het feit gaan verklaren. Haar tante had gemerkt dat er iets met [aangeefster 1] was en heeft haar daarnaar gevraagd. Eerst toen is [aangeefster 1] over het feit gaan verklaren, eerst tegen haar tante, na aandringen ook tegen haar moeder en uiteindelijk tegen de politie. Hoewel de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] op enkele punten verschillen acht de rechtbank deze verschillen niet zodanig dat hun verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De rechtbank houdt er in dit kader rekening mee dat zij pas bijna een half jaar na de gebeurtenissen over de feiten hebben verklaard tegenover de politie, zodat het zo kan zijn geweest dat hun herinnering op bepaalde punten – zoals de periode – door het tijdsverloop enigszins is aangetast.
Ten aanzien van feit 2
[aangeefster 2] [8] heeft verklaard dat tijdens dezelfde logeerpartij, in dezelfde nacht als feit 1, het volgende plaatsvond. Nadat zij en [aangeefster 1] na feit 1 terug waren gegaan naar de logeerkamer, is [aangeefster 2] teruggegaan naar de slaapkamer van verdachte. Toen zij op de rand van het bed zat voelde verdachte aan haar borsten, boven haar kleren. [9]
Deze verklaring van [aangeefster 2] wordt ondersteund door de verklaring van [aangeefster 1] voor wat betreft het feit dat [aangeefster 2] naar de slaapkamer van verdachte was gegaan nadat zij waren teruggegaan naar de logeerkamer [10] .
De verklaring van [aangeefster 2] wordt in meer algemene zin ondersteund door de verklaring van verdachte dat zij en [aangeefster 1] bij hem hebben gelogeerd in de tenlastegelegde periode [11] , en door de skypecontacten waaruit blijkt dat zij in die periode bij verdachte gingen logeren. [12]
Ook dit feit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen nu de verklaring van
[aangeefster 2] steun vindt in het overige bewijsmateriaal, waaronder ook begrepen het bewijsmateriaal ten aanzien van feit 1. Ook bij feit 2 geldt dat enkele verschillen tussen de verklaringen van [aangeefster 2] en [aangeefster 1] kunnen voortkomen uit het tijdsverloop tussen de pleegdatum en de datum waarop de meisjes zijn gehoord door de politie.
De rechtbank overweegt dat het dossier ten aanzien van de verklaring van [aangeefster 2] met betrekking tot ontuchtige handelingen gepleegd door verdachte op een eerder tijdstip dan de hierboven bedoelde logeerpartij geen steunbewijs bevat. De door [aangeefster 2] geschetste concrete context vindt geen bevestiging in andere verklaringen. De hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen staan naar het oordeel van de rechtbank wat datum betreft in een te ver verwijderd verband. Er is voor dat onderdeel van de tenlastelegging dan ook niet voldaan aan het bewijsminimum zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Dit leidt er toe dat de rechtbank als periode voor feit 2 bewezen zal verklaren 1 juli 2012 tot en met 31 augustus 2012.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in
of omstreeksde periode van 1 juli 2012 tot en met 31 augustus 2012 te
Breskens, gemeente Sluis, met [aangeefster 1] (geboren [geboortedatum 2]),
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had
bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, die
bestond(en) uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [aangeefster 1], hebbende verdachte zijn vinger
(s)in de vagina van
die [aangeefster 1] gebracht
/geduwd.
2.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
januarijuli2012
tot en met 31 augustus 2012 te Breskens, gemeente Sluis, met [aangeefster 2]
(geboren [geboortedatum 3]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt,
(telkens) een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft
gepleegd, bestaande uit het betasten van de borst
(en
) en/of de vagina, althans
de schaamstreek,van die [aangeefster 2]
en/of het drukken van zijn, verdachtes, penis
tegen het lichaam van die [aangeefster 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor de feiten 1 en 2 op te leggen een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft ten aanzien van de strafoplegging geen standpunt naar voren gebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn kleindochter en een vriendin van haar, beiden destijds 13 jaar oud. Bij de vriendin bestonden de handelingen mede uit het binnendringen van haar lichaam. Hij heeft aldus hun lichamelijke integriteit geschonden. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Blijkens de verklaring van [aangeefster 1] ter terechtzitting heeft zij nog steeds last van de gebeurtenissen, onder meer als zij samen is met haar vriend.
Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Voorts neemt de rechtbank het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen van zijn kleinkind en haar vriendin fors heeft geschaad. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ter zitting op geen enkele wijze er blijk van heeft gegeven enig inzicht te hebben in de gevolgen van zijn handelen.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 29 december 2014 blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Hiermee houdt de rechtbank bij de beoordeling van de strafoplegging in positieve zin rekening.
Reclassering Nederland heeft gerapporteerd op 5 april 2013 en op 31 juli 2013. Uit de rapporten komt onder andere naar voren dat sprake is van schulden, waarvoor schuldbemiddeling is ingezet. Verdachtes echtgenote heeft ernstige gezondheidsproblemen en hij neemt de zorg voor haar op zich als zij niet in het ziekenhuis verblijft. Ook zelf kampt hij met gezondheidsproblemen, zowel fysiek als psychisch. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de situatie zoals weergegeven in de reclasseringsrapporten nog steeds actueel is.
Naast de bovengenoemde omstandigheden houdt de rechtbank bij de beoordeling van de strafmaat eveneens rekening met het omstandigheid dat sprake is van relatief oude feiten, met de leeftijd van verdachte en met de omstandigheid dat verdachte mantelzorger is voor zijn zieke echtgenote.
De rechtbank is, in het bijzonder vanwege de ernst van de feiten, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de feiten. Mede gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat naast een werkstraf zoals gevorderd door de officier van justitie, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert een schadevergoeding van € 6.000,- en een pro memorie post wegens het verlies van één schooljaar, voor feit 1. De gevorderde
€ 6.000,- bestaat uit een post van € 5.000,- immateriële schade, en uit een post van
€ 1.000,- wegens kosten voor rechtsbijstand.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 600,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit. De rechtbank overweegt dat deze post niet nader is onderbouwd, zodat zij aansluiting heeft gezocht bij hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering op dit punt.
De post betreffende kosten voor rechtsbijstand is ook niet onderbouwd, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in dit onderdeel van de vordering.
Voor het niet-ontvankelijk verklaarde deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het
seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster 1] van € 600,- (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1] (feit 1), € 600,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. T. van de Poll, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 april 2015.
Mr. G.H. Nomes en mr. N. van der Ploeg-Hogervorst zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Regiopolitie Zeeland, nummer PL193E 2013013370 (dossier 1), en van het dossier van het Parket van de Procureur des Konings te Gent, opgemaakt door de politiezone Gent in het Gerechtelijk Arrondissement Gent, proces-verbaal nummer GE.37.LA.086126/2012 (dossier 2) en van het aanvullend proces-verbaal bij het dossier met nummer PL193E 2013013370 (dossier 3; niet voorzien van een doorlopende nummering).
2.Proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2015, met als bijlage een kopie van de Belgische identiteitskaart van [aangeefster 1], waarop als geboortedatum staat vermeld [geboortedatum 2].
3.Dossier 3, chatgesprek van 15 juli 2012, 20:23:41 uur, en chatgesprek van 18 juli 2012, 20:38:57 uur.
4.Verklaring van [aangeefster 1], pagina 39 van dossier 2, haar verklaring onder ‘tellerstand 14:00:00’, en pagina 41, haar verklaring onder ‘tellerstand 14:13:24’.
5.Verklaring van [aangeefster 2], pagina 27 van dossier 2, haar verklaring onder ‘tellerstand 14.58.10’.
6.Verklaring van [aangeefster 1], pagina 39 van dossier 2, haar verklaring onder ‘tellerstand 14:00:00’, de op één na laatste zin, en de verklaring van [aangeefster 2], pagina 27 van dossier 2, haar verklaring onder ‘tellerstand 14.58.10’, achtste gedachtestreepje.
7.Verklaring van verdachte, pagina 15 van dossier 1, achtste tot en met tiende alinea.
8.Kopie van de Belgische identiteitskaart van [aangeefster 2], waarop als geboortedatum staat vermeld [geboortedatum 3].
9.Verklaring van [aangeefster 2], pagina 28 van dossier 2, haar verklaring onder ‘tellerstand 15.11.41’, en pagina 29, eerste alinea.
10.Verklaring van [aangeefster 1], pagina 43 van dossier 2, onder ‘tellerstand 14:27:15’, aanhef en onder eerste sterretje, eerste zin.
11.Verklaring van verdachte, pagina 15 van dossier 1, achtste tot en met tiende alinea.
12.Dossier 3, chatgesprek van 15 juli 2012, 20:23:41 uur, en chatgesprek van 18 juli 2012, 20:38:57 uur.